Carter Nick : другие произведения.

Dood als handelswaar

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:
Школа кожевенного мастерства: сумки, ремни своими руками
 Ваша оценка:

  NC 84
  
  
  
  
  
  Dood als handelswaar
  
  
  
  Oorspronkelijke titel: The Man Who Sold Death
  
  No by Universal-Award House, Inc. Copyright
  
  No 1980 NL by Tiebosch Uitgeversmaatschappij BV - Amsterdam
  
  Vertaling: Jacob Bigge
  
  Omslagfoto: F. André de la Porte
  
  ISBN 90 6278 652 9
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  Actie-Pockets Amsterdam
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Proloog
  
  
  
  
  Hsjang Sjoe Jan wachtte. Alleen, in de poolnacht. Hij zat gehurkt in de door de maan verlichte sneeuw als een draak, klaar voor de aanval. Zijn neusvleugels trilden en braakten stoomwolkjes uit. Zijn ogen flitsten krankzinnig over zijn eigen spoor.
  
  De witte camouflagejas bood zijn pezige lichaam weinig bescherming tegen de scherpe wind en de temperatuur ver beneden nul. Achter hem, de poten gestrekt in de immer veranderende sneeuw, lagen zijn dode sledehonden. Zijn slee was verpletterd in de huilende woede van de doodsstrijd der honden. Vergif, wist Hsjang nu. Langzaam werkend gif. Geeft niet, dacht hij. Hsjang dacht niet langer aan ontsnappen. Hij dacht niet langer aan overleven. Hij dacht slechts aan de dood en het pistool op zijn heup dat hem die dood moest brengen.
  
  Honderd kilometer naar het oosten, ver in het spookachtige landschap, lagen de ruïnes van zijn levenswerk nog na te smeulen. Een schrille kreet van dierlijke woede ontsnapte aan zijn keel bij de herinnering aan al die jaren die hij erin had geïnvesteerd en aan de wrede, plotselinge verwoesting ervan. Zijn laboratorium. Een ogenblik gaf hij zich over aan de gedachte waarvoor dat was ontworpen. Een ogenblik stelde hij zich de verwoestingen voor die het had moeten veroorzaken.
  
  Hij zag de uitgestrekte velden met Amerikaanse tarwe voor zich, beknot in de groei en rottend onder de gloeiende zon, gevlekt en stinkend door de dodelijke schimmel uit zijn laboratorium. Hij zag de Russische bureaucraten, wanhopig op zoek naar nieuwe graanvoorraden voor de hongerige bevolking, voorraden die ze nergens zouden vinden. Hij glimlachte onbewust.
  
  Maar slechts een fractie van een seconde. De wind sneed de glimlach van zijn lippen en herinnerde hem eraan waar hij zich bevond en wie zijn lot had veranderd. Er zou geen eerbetoon komen voor Hsjang Sjoe Jan. Hij had gefaald. En zijn leiders zouden er niet blij mee zijn.
  
  Maar hij zou niet teruggaan om hen onder ogen te komen. Hsjang wist dat hij zou gaan sterven, hier in de sneeuw van de woeste uitgestrektheid in deze eindeloze nacht. Maar voor hij de dood zou proeven, zou hij zijn lust tot doden bevredigen: de dood van die Amerikaan.
  
  Hsjang was er zeker van dat die lange Amerikaan snel zou komen, want die Amerikaan was een grondig mens. Hij was grondig te werk gegaan bij het doden van Soeng en Tsjan, zelf geoefende moordenaars. En na die twee wachtposten te hebben gedood, was hij grondig te werk gegaan met het plaatsen van brandbommen. De vernietiging van het laboratorium was volledig geweest.
  
  De Amerikaan had toegeslagen toen Hsjang sliep. Hij was wakker geworden van de laatste gedempte explosies en had de vlammen uit alle deuren en ramen zien spuiten.
  
  Hij was naar zijn slee en honden gerend, op de vlucht voor die gedaante in de verte, de Amerikaan over wie de Eskimo's in de nederzetting in het zuiden eerder die week hadden gefluisterd.
  
  Toen de honden onderweg stierven, wist Hsjang dat de Amerikaan voorzorgsmaatregelen had getroffen. Hij had niet de bedoeling gehad Hsjang te laten ontsnappen, en daarom stond vast dat de Amerikaan er niet de man naar was om iets aan het toeval over te laten. Hij zou komen om zich te vergewissen van Hsjangs dood.
  
  Hsjang trilde van woede. 'Sterf, jij Amerikaan,' fluisterde hij de nacht toe. 'Sterf als eerste.'
  
  Eén uur, twee. Hij zat daar op zijn hurken, zichzelf verwarmend met zijn haat. En dan, eindelijk, zwak in de opstekende wind, het geblaf van honden.
  
  Hsjang trok zijn rechterhand snel uit zijn met schapenbont gevoerde want en stak hem in een zak van zijn parka. De vingers kromden zich om het automatische pistool. De Chinezen kennen het als Type 54, hun kopie van de Russische 7.62mm TT M 1933 Tokarev. Hsjang haalde het pistool langzaam uit zijn zak en bracht een van de acht Mauser patronen in de kamer, zwaar genoeg om dertig centimeter vurenhout te doorboren. Toen liet hij zich op zijn buik in de sneeuw zakken, precies tussen de sporen die zijn vernielde slee had getrokken en tuurde langs het vizier van zijn wapen.
  
  Het zou geen moeilijk schot worden in het licht van de maan. Een scherp afgetekend doelwit dat hem recht van voren naderde. Hsjang stak het pistool weer in zijn zak, liet zijn hoofd met de witte muts zakken en maakte zich nagenoeg onzichtbaar in de sneeuw. Toen begon hij te rekenen. De Amerikaan zou goede honden hebben, het soort dat wel tegen de vijfendertig kon halen. Maar hij moest rekening houden met vermoeidheid: vijfentwintig per uur. Zo'n tweeëneenhalve minuut per kilometer. Vierhonderd meter per minuut. Zeven meter per seconde.
  
  Toen hij het geluid weer hoorde, klonk het duidelijker. En door zijn oren te spitsen, kon hij de geluiden van verschillende honden onderscheiden. Even later klonk het schrapende geluid van de slee.
  
  Hsjang trok zijn pistool. Hij zag de slee pas toen hij op honderd meter van hem vandaan was. Hij schoot tevoorschijn uit een sneeuwvlaag: aanstormende honden, de hobbelige hoop van de door een deken bedekte voorraden over de hele lengte van de slee, en dan de lange, donkere gestalte die omhoog stak vanaf de achterste glijders, voort schommelend door het spookachtige landschap.
  
  Hsjang telde langzaam tot tien en opende toen het vuur. Over het vizier turend naar het hoofd van de donkere gestalte achter de aanstormende honden, zag Hsjang een kleine pluk, schedel en haar misschien, een ogenblik rokend in het maanlicht hangen voor het neerplofte in de sneeuw. Maar de roerloze bestuurder en de blaffende honden bleven voortstormen.
  
  Weer vuurde Hsjang en daarna weer. En nog een keer. De honden, de slee en de man bleven voort denderen, hoog opdoemend over zijn vizier. Nu kon hij met geen mogelijkheid meer missen. Hsjangs wijsvinger kromde zich weer om de trekker. Het pistool bulderde.
  
  Zijn blikveld werd gevuld door de wilde ogen van de honden, de naar buiten hangende tongen uit de kwijlende bekken, de poten malend door de opstuivende sneeuw als de zuigers van een op hol geslagen helse machine. Hsjang kwam op zijn knieën overeind en schoot nogmaals over de kloof heen tussen hemzelf en de gestalte in de donkere parka. Toen wierp hij zich uit de baan van de voortrazende slee.
  
  Van dichtbij, op het moment dat de slee voorbijflitste, zag Hsjang dat de gestalte geen gezicht had. De parka was leeg. Hij had zijn kostbare kogels besteed aan een vogelverschrikker. In het volgende moment zag hij de last op de slee omhoog komen toen een vliegende gestalte zich lanceerde uit zijn schuilplaats onder de dekens.
  
  Een dun lemmet glansde in het maanlicht.
  
  Hsjang zwaaide het pistool omhoog toen het lichaam hem raakte en hem uitgespreid op zijn rug tegen de sneeuw deed belanden. Een sterke hand greep zijn pols en versplinterde het bot.
  
  Zwakjes probeerde Hsjang nogmaals zijn pistool omhoog te brengen.
  
  'Wie ben je?' gilde hij. 'Wie ben jij, die zo goed doodt?' De stiletto flitste naar beneden.
  
  In het laatste, korte moment van zijn leven hoorde Hsjang twee dingen.
  
  Het druppelen van zijn bloed in de sneeuw.
  
  En de naam: 'Nick Carter.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  'Weet je heel zeker dat Hsjang dood is, Nick?'
  
  Er zijn van die momenten dat David Hawk irritant kan zijn, en dit was zo'n moment. Gezeten in het hoofdkwartier van AXE in Washington, terwijl zijn verkreukte tweed kostuum rook naar de stank van zijn goedkope sigaren, speelde Hawk zijn sterrol in zijn eigen productie van 'De Complete Bureaucraat'.
  
  Een bruin dossier, gemerkt 'Carter-Hsjang' lag schuin voor hem en Hawk, aan zijn sigarenpeuk trekkend, had zich veel moeite getroost om ervoor te zorgen dat ik niets van de inhoud kon zien. Afgezien van de map en de sigaar was zijn voornaamste steunpilaar een oude vulpen die voort schreef in het dossier terwijl ik de gebeurtenissen in het poolgebied beschreef.
  
  Ik keek op mijn horloge en staarde naar de blauwe rookwolk die boven Hawks grijze hoofd hing. 'Hsjang is precies vierenvijftig uur, zeven minuten en zestien seconden dood,' zei ik.
  
  Hawks pen kraste verder over het papier.
  
  'Hij werd twee keer in de keel gestoken met een stiletto. De eerste wond beschadigde de halsslagader, de tweede opende de luchtpijp. Het lichaam ligt daar nog. Als u er heen wilt om het lichaam te bekijken, dan kan ik u lengte en breedte opgeven.'
  
  'Nou, nou, Nick,' zei Hawk. 'Niet zo vijandig. Je weet hoe het is met ons soort in Washington. Wij leven op papierwerk. Op welke manier kunnen we ons anders rechtvaardigen? Agenten zoals jij, Killmaster-playboys, hebben alle pleziertjes, alle avonturen, alle reizen. Misgun ons die paar armzalige momenten van bruikbaarheid niet.'
  
  Hawk schonk me een glimlach die ongeveer even breed was als zijn sigarenpeuk lang. 'Oké, Nick,' zei hij. 'Bedankt. Niet alleen namens mezelf en AXE. Er zijn een paar hooggeplaatste regeringsambtenaren die je willen laten weten dat ze het appreciëren wat je daar in het noorden hebt gedaan.'
  
  Ik maakte de gepaste geluiden van dank.
  
  'Hsjang was op weg ons een paar heel ernstige problemen te bezorgen,' zei hij. 'En ik vrees ten sterkste dat we voortaan meer van zijn soort zullen tegenkomen. Afgezien van het feit dat het nogal een dure hobby is, is oorlog verschrikkelijk ongewoon geworden. Dat wil zeggen, de ouderwetse oorlog, met legers en wapens, met massale vernietigingen op het open veld.
  
  Hsjang was een nieuw soort soldaat: de economische krijger. Minder speren, meer hersenen. Een bijna chirurgische kennis van de aderen van de wereldeconomie en de lust van de maniak om die te openen. Het resultaat blijft hetzelfde: de dood van landen en volkeren, het omverwerpen van alle beschaafde systemen die het leven heeft voortgebracht. Maar de kosten van de operatie zijn lager en de doelstellingen zijn gemakkelijk te verbergen.'
  
  Hawk nam de sigaar uit zijn mond, leunde over zijn bureau en sprak heel langzaam, heel duidelijk en heel weloverwogen. 'Maar het gevaar is er niet minder om.'
  
  Hij zwaaide met zijn hand voor zijn gezicht alsof hij een onzichtbare verschrikking wegvaagde.
  
  'Heb je de kersenbloesem gezien onderweg hierheen?' vroeg hij.
  
  'Ja,' zei ik.
  
  'Washington in de lente heeft veel te bieden,' zei hij.
  
  Ik keek hem scherp aan. Zijn vreemde manier om ter zake te komen kennende, vond ik het niet zo moeilijk hem ervan te verdenken dat hij me wilde opzadelen met wat kantoorwerk. Ik had hem beter moeten kennen.
  
  'Hoe prettig Washington ook is,' zei hij, 'veronderstel ik dat er betere plaatsen zijn.'
  
  'Niet voor u,' zei ik.
  
  Hawk lachte. 'Wat dacht je van een vakantie, Nick?'
  
  Mijn wenkbrauwen schoten omhoog tot aan mijn haarinplant, maar voor Hawk kon genieten van zijn kleine verrassing, trok ik ze weer omlaag.
  
  'Wat is de grap?' vroeg ik.
  
  'Grap?' zei hij, terwijl hij weer een van zijn smerige sigaren opstak.
  
  'U heeft me best gehoord,' zei ik.
  
  Hawk speelde de beledigde onschuld. Op een goede dag zal ik iemand flink betalen om een replica van een Oskar voor hem te maken. 'Waarom twijfel je aan me, Nick? Heb ik ooit tegen je gelogen?'
  
  We moesten allebei lachen.
  
  'Serieus,' zei hij. 'Wat dacht je van een reisje?' Hij leunde achterover in zijn draaistoel, terwijl zijn ogen het plafond bestudeerden alsof het een wereldkaart was.
  
  'Ergens op een lekkere warme plek om die poolkou uit je botten te halen,' zei hij.
  
  Ik wachtte af zonder iets te zeggen.
  
  'Ach, laten we bij voorbeeld de Franse Rivièra eens nemen. Ik heb gehoord dat het daar prachtig is in de late lente, net voor de toeristen die kant op stromen. Een plaats als Nice.' Ik had voldoende informatie. 'Luister,' zei ik. 'Heeft u het over een vakantie, of heeft u het over een klus?'
  
  Hawks idee van een eerlijk antwoord was een nieuwe vraag. 'Weet je wie er op dit moment in Nice is?'
  
  'Zeg het eens,' zei ik.
  
  'Gewoon één van Amerika's mooiste filmsterren.'
  
  'Werkelijk?' zei ik.
  
  'Ja, werkelijk,' zei Hawk met de grijns van een haai. 'En ze schijnt nog alleen te zijn ook. Gisteravond was ze daar nog helemaal alleen in het Palais de la Méditerranée roulette aan het spelen en verliezen, met niemand om haar te troosten.' Hawk schudde zijn hoofd over de 'tristesse' van dit alles. 'Goed,' zei ik. 'Ik hap. Wie is het?'
  
  Zijn ogen vernauwden zich net een fracties toen hij antwoordde: 'Nicole Cara.'
  
  'Nicole Cara,' zei ik, 'stierf vier jaar geleden bij een vliegramp.'
  
  'Werkelijk?' zei Hawk terwijl hij mijn vliegticket over zijn bureau schoof.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Hij was een echte freak.
  
  Ik stond naar hem te kijken, in zijn glazen kooi, onbewust van alles behalve zijn werk. Klein vogelkoppie, nerveuze ogen die opflikkerden achter een bril die op de lange snavel van zijn neus stond. Zijn benige lichaam trok door een nerveuze spanning, alsof hij altijd op het punt stond weg te vluchten als hij werd opgeschrikt. Nicotinevingers bladerden door de foto's op zijn met as besmeurde bureau. Alleen in zijn kleine kamertje met een goed overzicht op zijn rijen archiefkasten die daar stonden als de indrukwekkende rijen grafstenen op een druk kerkhof, voelde hij zich in zijn element. Hubert Wicklow, aanbidder van feiten, huisbewaarder van geheugens, de terugbrenger van vergeten gegevens. Zijn rijk was het stoffige archief van het Uni-National News Agency.
  
  Speerpunten bleek licht die zich door de New Yorkse luchtvervuiling hadden heen geworsteld om door te dringen door de hoge ramen van het vertrek, gaven de enige verlichting. De lucht hing stil en zwaar van het stof in de ruimte.
  
  Het verleden lag gebalsemd in dit immense mausoleum: de journalistieke resten van kolonels die voor een week of voor een maand ergens in Latijns Amerika regeerden; moordenaars wier misdaden het publiek een dag of veertien hadden geprikkeld; oplichters, atleten, presidenten, premiers, verbannen koningen, een enorme, internationale optocht van mensen die voor een ogenblik of wat de grillige aandacht van de pers hadden weten te vangen en die toen waren verder geschuifeld om nagenoeg vergeten te worden. Maar niet door Hubert Wicklow.
  
  In de gigantische schuilhoeken van zijn geest lagen de namen, feiten, gegevens en statistieken opgestapeld als de schatten van een vrek. Wat hij niet onmiddellijk uit zijn geheugen wist op te diepen, kon hij binnen de tien minuten vinden door het verleden terug te halen uit de grafachtige laden van zijn archiefkasten.
  
  Er bestaan mensen die een dergelijk geheugen winstgevend kunnen maken, maar Hubert Wicklow niet. Zet hem tussen vreemden, dwing hem op te treden en vertel hem hoe een fortuin te vergaren door slechts een simpel feitje te leveren en alles wat er uit zijn dunne, trekkende mond zou komen, was een hulpeloos gestotter. Hij zou zijn schouders ophalen en zijn handen met de palmen naar boven ophouden. Hij zou zwak met zijn hoofd schudden. Zweetdruppels zouden over zijn voorhoofd spelen en langs zijn neus naar beneden glijden.
  
  Hubert Wicklow was begiftigd met een vreemd en delicaat genie. Freak was een goed woord voor hem. Vriend was er ook een.
  
  Ik schraapte mijn keel.
  
  Geschrokken keek hij op. Een arm veegde een stapel foto's op de vloer. Zijn gezicht werd rood. Een hand sloeg naar een sigaret die in een asbak lag te smeulen, miste en liet de sigaret over het bureau rollen.
  
  'Verdomme,' zei hij. 'Verdomme.'
  
  'Kalm aan,' zei ik. 'Ik ben het maar.'
  
  Hij was erin geslaagd zijn sigaret terug te vinden en nu, dubbel gebogen in zijn stoel, viste hij ijverig naar de foto's onder zijn bureau.
  
  Zijn woorden dwarrelden naar boven door een vlaag rook heen. 'Laat me eerst even de rotzooi opruimen. Daar. Verdomme.' Ik hoorde zijn hoofd onder tegen het bureaublad bonzen en toen kwam hij weer tevoorschijn met zijn foto's; rood aangelopen, maar tevreden.
  
  Hij legde ze voorzichtig op zijn bureau, stond op en stak zijn hand uit. 'Hoe is het met je, Nick?'
  
  'Gewoon als altijd,' zei ik. 'En jij?'
  
  'Ik doe wat ik kan,' zei hij.
  
  Hij pakte een stapeltje foto's uit een rechte stoel in een hoek van zijn ruimte en legde het op de vloer. 'Ga zitten,' zei hij.
  
  'Ga zitten.'
  
  Terwijl hij zijn skeletachtige gestalte weer in de draaistoel frummelde, drukte hij zijn sigaret uit, stak een nieuwe op, kleefde hem in een mondhoek en trok snel. As zweefde door de lucht en landde op de voorkant van zijn overhemd. 'Nog steeds Amalgated Press and Wire Services?' vroeg hij. AXE's schuilnaam was het enige dat hij ooit over het verboden onderwerp van mijn werk in zijn mond nam. 'Inderdaad,' zei ik.
  
  'Nou, wat kunnen we vandaag eens doen voor onze collega-journalisten?' vroeg hij met een glimlach.
  
  'Ik heb voldoende aan wat inlichtingen,' zei ik.
  
  Hubert schoof naar voren over zijn bureau. 'Vertel maar op,' zei hij.
  
  'Nicole Cara,' zei ik.
  
  'Gestorven 3 maart 1972, bij een vliegramp op het vliegveld van Frankfurt die het leven kostte aan zesendertig andere passagiers en aan de bemanning van de Caravelle, in dienst van... '
  
  Ik stak mijn hand op. 'Hooo.'
  
  'Ik wilde je niet het gevoel geven dat ik niet meer helemaal bij was.'
  
  'Dat is ook geen ogenblik in me opgekomen,' zei ik. 'Laten we ons bij de details houden. Ten eerste: weet je zeker dat ze dood is?'
  
  'Geen twijfel over mogelijk.'
  
  'Heb je nooit iets in tegengestelde zin gehoord?' vroeg ik. 'Twijfel over de identiteit van de lichamen. Geruchten die je altijd hoort in dergelijke gevallen: niet echt dood, verschrikkelijk verminkt, opgeborgen ergens in een sanatorium?'
  
  'Nee,' zei Hubert. 'Die is wel goed dood. Niemand, zelfs de fanclub niet, heeft iets anders gesuggereerd.'
  
  'Nooit enige aanwijzing van het tegendeel?'
  
  'Nee, absoluut niet.'
  
  'Goed,' zei ik. 'Tweede en laatste vraag: veronderstel eens dat ik een vrouw ontmoet die er precies zo uitziet als Nicole Cara, een volslagen dubbelgangster om zo te zeggen. Hoe kan ik weten dat ze de echte is of een bedriegster?'
  
  'Moeilijke taak,' zei Hubert. Hij drukte zijn sigaret uit, sloeg zijn handen achter zijn hoofd en leunde achterover terwijl hij zijn ogen sloot. 'Nicole Cara,' mompelde hij. 'Nicole Cara. De makkelijke dingen moet je schrappen. Gewicht, lengte, kleur van de ogen, haar. Ze is, of was, van nature blond.' Hij sprak peinzend. 'De belangrijkste gegevens zijn gewoon een zaak van het dossier. Wat jij nodig hebt is iets bijzonders, iets dat je nog niet op de film zag.'
  
  'Zoals?'
  
  'Zoals een kleine moedervlek, heel hoog aan de binnenkant van haar linker dijbeen.'
  
  'Zeker?'
  
  'Meer dan alleen maar gerucht,' zei hij. 'Ik kan me niet herinneren waar ik het las, maar ik geloof het. Ik denk dat je erop aan kunt, Nick. Het is het beste dat ik je te bieden heb.'
  
  Ik stond op en schudde zijn hand. 'Ik weet niet hoe je het doet,' zei ik, 'maar je bent een wonder.'
  
  Hubert stond zichzelf een tevreden grijns toe terwijl hij opstond. 'Er is nog iets dat je misschien moet weten, Nick.' Ik wierp hem een vragende blik toe.
  
  'Jij bent de tweede met een levendige belangstelling voor Nicole Cara die de afgelopen zes weken bij me binnen is gekomen.'
  
  'Ga door,' zei ik.
  
  'Zoals je weet heeft Uni-National News niet uitsluitend met de pers te maken. We zijn tevens een commercieel agentschap. Iedereen kan hier binnenlopen en kopen wat we te bieden hebben. Meestal zijn het foto's, meestal voor boeken. Ongeveer zes weken geleden kwam hier een knaap binnen die een kopie van elke foto van Cara in ons archief wilde kopen.'
  
  'Je hebt toch wel eerder van dat soort verzoeken gehad?' zei ik.
  
  'Soms,' zei Hubert. 'Meestal komen ze hier echter eerst alle foto's doorkijken en vertellen daarna pas wat ze willen hebben. Deze gast kocht ongezien. Dat was het eerste ongewone aan hem.'
  
  'En het tweede?'
  
  'Het tweede is dat er de laatste paar jaar niet al te veel belangstelling is geweest voor Nicole Cara. Na haar dood werden er een paar boeken gemaakt. Er kwam een eenmalig gedenkschrift van de fanclub uit. En dat was het dan. Daarna kregen we nog een verzoekje of wat voor een enkele foto, om een populaire historie uit die jaren te illustreren. Dus om alles vragen wat we van haar hadden was het tweede ongewone aan hem.'
  
  'En het derde?' vroeg ik.
  
  'Jij hebt een vriendin die Wilhelmina heet.' Het was een verklaring, geen vraag.
  
  Wilhelmina is een nogal dodelijke vriendin, een Luger om precies te zijn. Ze was nooit zo ver uit mijn buurt. Evenmin als Hugo, mijn stiletto en Pierre, het gasbommetje.
  
  'Die gast had ook zo'n vriendin,' zei Hubert. 'Onder zijn linkeroksel.'
  
  'Hoe zag hij er uit?'
  
  'Knotwilg,' zei hij. 'Een van die brede, gedrongen types. Een gezicht als een neanderthaler. Uitdrukking op half elf. Ogen verborgen achter een zonnebril. Een litteken over zijn linker jukbeen, ongeveer tweeëneenhalve centimeter lang.'
  
  'Zei hij wat hij met die foto's van plan was?' vroeg ik. 'Het was zo ongeveer het enige wat hij zei. Hij zei dat die knaap voor wie hij werkte helemaal kierewiet van haar was.'
  
  'Weet je hoe hij heet?'
  
  Hubert rommelde in een stapeltje kwitanties in zijn bureaula. 'Je zal het heerlijk vinden, Nick,' zei hij toen hij er één uitpikte.
  
  Ik keek op het papier dat hij me overhandigde. Handtekening cliënt stond onderaan. Ernaast een krabbel die een zesjarige oneer zou hebben aangedaan: John Smith.
  
  'Hij was even briljant als hij er uitzag,' merkte Hubert op. Er moet iets beschuldigends zijn geweest in de manier waarop ik mijn oude vriend aankeek, want zijn stem klonk bijna verdedigend. 'Kom nou, Nick. Hoe kon ik het weten? Iedereen kan hier binnenlopen en kopen wat hij wil.'
  
  'Let maar niet op me,' zei ik. 'Per slot van rekening kan die man volkomen onschuldig zijn geweest. Misschien is het allemaal gewoon toeval.'
  
  'Natuurlijk,' zei Hubert toen ik naar de deur liep. 'Toeval.'
  
  Ik gaf hem weer een hand en zei tot ziens. Hij bleef kijken toen ik door de lange gang naar de lift liep.
  
  'Tot ziens, Nick,' hoorde ik hem roepen. 'Pas goed op jezelf. Wees voorzichtig.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  'Pas goed op jezelf. Wees voorzichtig.'
  
  Zelfs het felle geraas van de motoren op dertig duizend voet boven de Atlantische Oceaan kon deze woorden niet overstemmen. De hele zaak was onheilspellend. Een vakantie die geen vakantie was. Verrekte Hawk. Een mooi meisje dat al of niet dood was.
  
  Ik keek neer op mijn etensblad. Uit een zee van bruine jus die een stuk ongaar vlees omgaf, staarde een verschrikt stuk ui omhoog als het oog van een Cycloop.
  
  Een schaduw kruiste mijn blikrichting. 'Geen honger?' hoorde ik de stewardess vragen.
  
  Ik schudde mijn hoofd.
  
  Haar lange, slanke hand kwam voor me langs om het blad aan te nemen.
  
  Ik was haar voor bij het glas whisky. 'Dit hou ik,' zei ik. 'Misschien helpt het me in te slapen.'
  
  'Ja,' zei ze. 'Dat is ook een manier.' Ik keek op naar een paar heldere, blauwe ogen en een ondeugende glimlach.
  
  'Ik heb gehoord dat er nog meer zijn.'
  
  'Ja,' zei ze. 'En beter voor je lever.'
  
  Ik stak een van mijn sigaretten met gouden mondstuk op. 'En beter voor de longen ook zou ik zo denken.'
  
  'Ja,' zei ze. 'Voor de longen ook. Logeert u in Parijs?'
  
  'Nee. Ik heb een aansluitende vlucht vanaf Orly, veertig minuten nadat we daar landen.'
  
  'Jammer. Ik zou u anders de bezienswaardigheden kunnen laten zien.'
  
  'Ja, vast wel,' zei ik. 'Maar misschien een andere keer.'
  
  'Misschien.'
  
  Ze nam het blad op en draaide zich om om weg te lopen.
  
  'Ik denk dat u me beter nog een scotch kunt brengen,' zei ik tegen de achterkant van haar benen.
  
  Verrekte Hawk, dacht ik weer. Zelfs de scotch zou me geen goed doen.
  
  
  
  Ik zat nog steeds in mijn humeurige stemming toen ik later die dag op het vliegveld van Nice landde, met mijn aansluitende vlucht uit Parijs. Vanuit de taxi die me naar het Hotel Beau Rivage bracht aan de Quai des Etats-Unis zag ik aan de ene kant het zonverlichte oppervlak van de Middellandse Zee. Aan de andere kant de bijna ononderbroken lijn van hotels, villa's en hoogbouw, elkaar van plaats verdringend als een stelletje verwende kinderen in de legendarische speelvelden van de rijken.
  
  Mijn kamer had uitzicht op zee. Een verkoelende wind waaide door de hoge, openslaande deuren. Ik pakte mijn koffers uit, stopte Wilhelmina, Hugo en Pierre in twee opgerolde handdoeken en nam ze mee naar beneden naar het keienstrand.
  
  Een uur lang lag ik met gesloten ogen te luisteren naar het gefluister van het water tegen de kust.
  
  Toen ik terugkwam in mijn kamer was het niet nodig de gebruikelijke controle te doen. Het feit dat er iemand was binnengeweest, viel niet te ontkennen.
  
  Op de ontbijttafel stond een grote fruitmand. Aan de ananas hing een wit kaartje aan een groene lint. Het handschrift was dat van de een of andere Franse winkelier, maar er bestond geen twijfel over de identiteit van de zender. 'Welkom aan de Franse Rivièra,' stond er op het kaartje. 'Dat je vakantie maar alles mag zijn wat we kunnen hopen. Hawk.'
  
  Klootzak! Vanaf het moment dat ik was teruggekomen van de pool had hij me getreiterd, me op stang gejaagd, me in de maling genomen. Eerst was het suggereren dat Hsjang me misschien wel ontsnapt was. Toen was het die niet zo duidelijke uitnodiging een niet zo duidelijke vakantie te nemen. In het verleden waren er ook momenten geweest dat Hawk spaarzaam was met zijn details over een opdracht. Dat kon ik wel begrijpen. Er waren zo van die dingen, waarvan hij wist dat het niet zo veilig was als ik die wist, gezien het risico dat ik gevangen genomen kon worden. Bovendien was het ook niet nodig dat ik alles wist om mijn opdracht uit te voeren. Maar om de waarheid te zeggen, had ik niet het flauwste idee waarom ik in Nice was. Wat kon het Hawk schelen of Nicole Cara leefde of niet?
  
  Mijn handen waren tot vuisten gebald. En het bloed bonsde woedend in mijn oren. Kalm aan, zei ik tegen mezelf. Neem maar aan dat die ouwe in zijn hol op Dupont Circle in Washington weet wat hij doet. En als je dan niet weet waar het allemaal om gaat, probeer dan iets te ontdekken. Laat de dingen gewoon gebeuren. Het is dat niet-weten waar je zo de pleuris aan hebt.
  
  Actie. Dat was het wat ik nodig had. Dan voelde ik me altijd beter. De tijd van afwachten liep nu ten einde. Ik nam een douche en kleedde me voor de avond. In de binnenzak van mijn colbertje zat mijn nieuwe paspoort met de naam Nicholas Anderson. Waar ik heen ging, zouden het pistool, de stiletto en de gasbom wel eens schokkend kunnen werken, zeker als de beveiliging even scherpzinnig was als ik vermoedde.
  
  Deze keer zouden Wilhelmina, Hugo en Pierre dus achterblijven. Het waren niet de soort metgezellen, die Nicholas Anderson, toerist, normaal gesproken bij zich zou hebben. Maar een man met de naam Nicholas Carter, met de rang van AXE-Killmaster, zou een dwaas zijn alleen uit te gaan. Ik plakte twee scheermesjes met een enkele snijrand achter mijn kraag. De derde ging in mijn riem op mijn rug. Ze lagen er plat, onzichtbaar, geruststellend en dodelijk.
  
  Ik zou nog tijd hebben voor een diner voor het werk van die avond een aanvang nam. Buiten het hotel ging ik linksaf, stak bij de volgende hoek de Quai des Etats-Unis over en begon een lange, kronkelende wandeling langs de zee naar de haven om ergens buitenshuis te dineren, alleen en bij kaarslicht, met geroosterde scampi, ratatouille en witte wijn.
  
  Ik nam er de tijd voor. Nu ik klaar was om tot actie over te gaan, was ik die overgeprikkeldheid kwijt. Ik genoot van het eten en de omgeving. Aan de andere kant van de haven waren jachten en trawlers binnengekomen voor de nacht. De lucht was donker geworden en verkleurde van blauw naar zwart. Lichtjes twinkelden in de restaurants aan de andere kant van de weg. Ik nam een laatste slok wijn en doofde mijn sigaret.
  
  Als ik dan een vakantie had gehad, was die nu voorbij. Het was tijd om aan de slag te gaan.
  
  
  
  Met haar naakte borsten gesteund in haar jonge handen, rees ze op uit een zee van hoog gras en scharlakenrode bloemen, een bleke, voluptueuze voorbode van het duistere plezier en doordringende geneugten voor hen die zich opmaakten om zich over te geven aan de lokmiddelen binnen het roomkleurige gebouw achter haar. Als het beeld een naam had, dan had niemand er aan gedacht het er bij te zetten. Maar gezien de omgeving, de ingang van het casino, was die inspanning misschien onnodig. Vrouwe Fortuna zou wel voldoende zijn.
  
  Het Palais de la Méditerranée aan de Promenade des Anglais in Nice is noch het beste, noch het slechtste casino langs de Côte d'Azure. Het is echter professioneel en efficiënt en even gastvrij voor toeristen die hun risico tot tien of twintig dollar per avond beperken als voor de gokkers die hogere inzetten eisen.
  
  Bovenaan de dubbele, gebogen trap die leidt naar de zich in alle richtingen uitstrekkende tweede verdieping, bekend als Les Salons de la Mer, sloeg ik af naar het secretariaat. Achter een balie, die meer weg had van een vestiaire, zaten twee mannen in jacquet met bleke gezichten, met een air van onbreekbare scepsis. Een jonge vrouw met harde ogen en gekleed in een begrafenisjurk zat naast hen en deelde hun twijfels ten aanzien van de mensheid die voor hun afgematte ogen voorbij gingen. Een paar toeristen, kennelijk van een van de vele conferenties die onophoudelijk door het gemeentebestuur van Nice worden geëntameerd, groepten samen bij de balie.
  
  Me erdoorheen werkend, legde ik mijn paspoort en een vijf franc stuk op de balie. De munt was voldoende voor de toegangsprijs voor één avond. Vijftien franc voor een week, dertig voor een maand, zestig voor een seizoen. Wat ik binnen ook allemaal mocht doen, ik maakte mijn grote gok hier. Ik zette in op het geluk zelf, weddend dat ik me in een enkele avond zou binnenwinnen in datgene waarop Hawk me had uitgestuurd.
  
  Een van de sceptisch kijkende mannen sloeg mijn 'Nicholas Anderson' paspoort open, staarde naar de foto en nam toen mijn gezicht op.
  
  Ik vulde een formulier in, terwijl hij mijn paspoort naging in het archief in de hoek achter hem. Toen hij tevreden gesteld was, krabbelde hij mijn naam op een gele casino-kaart met twee kastanjebruine strepen aan de zijkant en schoof die naar me toe.
  
  De twee bewakers bij de deuropening naar Les Salons de la Mer knikten ernaar toen ik op de deur afstapte.
  
  Ik stond bovenaan de drie marmeren treden die omlaag liepen naar de weelderige zaal; een vertrek in verschillende niveaus, even breed en lang als een voetbalveld, geheel in rood bekleed. Tegenover me omlijstten scharlakenkleurige gordijnen de ramen die uitzicht boden op de zee. Op de kleine balkonnetjes buiten, overspoeld door het licht van de maan en de vochtige lentewind, dronken stelletjes van hun drankjes en converseerden ze boven het lawaai van het verkeer uit. Tussen mij en de balkonnetjes, links en rechts van me, stonden de tafels. Roulette, dobbelen, baccarat, blackjack, écarté, trente et quarante. Onder het zachte licht van bloedrode schermen draaiden zilveren radertjes, fluisterden kaarten op groen laken, kletterden dobbelstenen en vloeiden fiches in een onophoudelijk verkeer van verlies en winst.
  
  Ik liep snel door de ruimte heen, bij één van de twee bars stilhoudend voor een drankje. De meute, zo vroeg in het seizoen, was gering. Een paar tafels waren gesloten. Van tijd tot tijd klonk een stem scherp boven het geroezemoes uit, 'Rien ne va plus, ' en dan hoorde ik het tikkelen van de ivoren bal tegen de afscheidingen van het roulettewiel.
  
  Er was niets bijzonders aan het publiek. Amerikanen zaten bijeen geklit rond de blackjack en craptafels. De baccarat-groep bestond voor het merendeel uit Engelsen en ouderen en de internationale scene was gegroepeerd rond de roulettetafels. Er waren daar een paar van die alomtegenwoordige Japanners in blauwe kostuums, witte overhemden en onvervalste stropdassen, twee Arabieren, een handjevol Grieken, een paar Scandinaviër, een Spanjaard, Duitsers, Engelsen en Amerikanen.
  
  Gezeten in de beschikbare stoelen bogen gespannen oude vrouwen, gewapend met stompjes potlood, zich over velletjes papier, terwijl ze grimmige systemen uitwerkten als D'Alembert en Cancellation.
  
  Ik ging achter één van die ouwe wijven staan aan een tafel die het dichtst bij de ingang stond. Daar had ik een blikveld dat niemand toestond ongezien door de hoofdingang binnen te komen.
  
  Ik gaf een van de croupiers tweehonderdvijftig francs. 'In fiches van vijf,' zei ik tegen hem. De biljetten verdwenen in een tafelkluis door een hongerige gleuf met een koperen tuit. Uit de schatkist vol veelkleurige fiches van verschillende waarden, gleden vijftig gele schijfjes naar me toe. Ik liet ze in de zak van mijn colbertje regenen.
  
  Een tijd liet ik me in slaap wiegen door het afroepen van de inzetten, het ratelen van het wiel, de rituele kreten van de croupier, allemaal vermengd tot een eindeloos ritme:
  
  'Dix-neuf. Rouge. Impair. Faites vos jeux. Rien ne va plus. Quinze. Noir. Impair. Faites vous jeux. Rien ne va plus. Vingt-huit. Rouge. Pair. '
  
  Elke keer dat de deur openging, keek ik hoopvol op, maar tevergeefs.
  
  Ik deed een greep in mijn zak en begon in te zetten. Soms nam de tafel mijn fiches, soms gaf hij. Mijn gedachten waren maar half op het wiel gericht. Ik speelde voor hogere inzetten.
  
  Anderhalf uur ging voorbij. Verveeld schakelde ik over op het inzetten op enkele nummers. Ik telde het aantal letters in Nick Carter bij elkaar op, zette op tien - en verloor. Ik telde het aantal letters in Nicholas Anderson bij elkaar op, zette in op zestien en verloor weer. Ik telde het aantal letters van David Hawk op, zette op negen en verloor. Ik telde het aantal letters in Nicole Cara bij elkaar op en zette weer in op tien.
  
  Mijn fiche lag alleen op het getal op het groene laken, een kans van 37 tegen 1. De croupier bewoog zijn pols en het enorme wiel begon tegen de klok in te draaien. Het ivoren balletje schoot op het wiel, met de klok mee, tegen de stroom van het ebbenhouten wiel in, als een meteoor in de nachtelijke hemel. 'Rien ne va plus' baste de croupier. Het wiel ging langzamer draaien. Het balletje zakte van de rand naar beneden, huppelde over de afscheidingen heen, bewoog zich langzamer, sprong nog eenmaal, tweemaal op en viel toen in vakje nummer tien. De hark schoof een stapeltje gele fiches naar me toe en één roze van honderd franc.
  
  Ik pakte ze op, schoof een paar gele naar de croupier die mijn inzet had geplaatst, en bukte me om de rest te verzamelen.
  
  Toen ik weer opkeek, stond ze daar, recht tegenover me, aan de andere kant van de tafel. Ze was adembenemend. Het honingblonde haar dat van haar gebruinde gezicht naar achteren was getrokken en vastgebonden met een bleekgroen lint, onthulde hoge jukbeenderen die een schoonheid steunden die niet door de tijd achterhaald kon worden. Een dunne, witte jurk, laag uitgesneden bij de hals om de zwelling van haar volle borsten te tonen, hing om haar rijk geschapen lichaam. Ik zag dat niets haar harde tepels weerhield zich tegen het koele, delicate weefsel te drukken.
  
  Ze tastte in een beursje en haalde er een biljet van honderd franc uit. 'Fiches van vijf,' hoorde ik haar tegen de croupier zeggen.
  
  Hij vouwde het biljet handig om een houten schijf en liet het in de koperen gleuf zakken van de onverzadigbare kluis. Ze nam het tasje onder haar ene arm, en greep met beide handen de fiches als een kind dat beslag legt op een berg koekjes. Het gebaar was zo onschuldig dat ik moest glimlachen. Op dat moment keek ze op en staarde me over de tafel aan met ogen die gloeiden als brandende smaragden. Toen liet ze haar ogen weer dalen met een kleur van verwarring over die jukbeenderen en bleef star naar de tafel staren. Haar uitdrukking werd ernstig, grimmig. Tussen de zittende spelers door reikend, legde ze een van haar gele fiches op zeven. Ze verloor. Ze wedde op zestien en verloor. Ze zette in op zeventien en verloor. Ze zette op negentien en verloor. Ze zette op zesentwintig en verloor. Ze zette in op drieëndertig en verloor.
  
  Tien opeenvolgende keren zette ze steeds weer in op een enkel nummer, de slechtste kansen op de tafel, en tien opeenvolgende malen verloor ze. Haar ademhaling ging nu sneller en in haar opwinding bewogen haar borsten zich op en neer legen de dunne stof van haar jurk. De handen met de roze-gelakte nagels die haar afnemende schat omklemden, trilden en na nog eens twee keer inzetten kon ze wat er over was in één hand houden.
  
  Ik dacht geen moment dat zij voor haar plezier speelde. Een dun laagje transpiratie glansde aan de onderkant van haar hals en eenmaal, toen het wiel draaide, beet ze op haar lip. Ik keek toe hoe de vingers van haar rechterhand een volgend fiche kozen uit de wegsmeltende voorraad van haar linkerhand.
  
  Ze keek ernaar. Haar lippen vormden stille woorden. 'Alsjeblieft,' zei ze. 'Alsjeblieft.'
  
  Ze plaatste het fiche op nummer negen. Het ritueel herhaalde zichzelf: de wenteling van het wiel, tegen de klok in, het halletje de andere kant om; het moment dat het balletje naar beneden zakte, de kreet: 'Rien ne va plus' en de stilte waarin de spelers wachtten.
  
  Zelfs al was ik doof geweest, dan hoefde ik alleen maar naar haar ogen te kijken om het resultaat te weten. Twee tranen welden op vanonder haar oogleden, balanceerden daar om langs haar wangen naar beneden te glijden. Ik zag haar lichaam verstrakken. Ze slikte moeilijk en haar tranen bleven weg.
  
  Ze keek neer op haar hand. Er waren nog zes fiches over. Haar lange, bruine hand sloot zich om één ervan en legde het op nummer vierentwintig. Dit keer sloot ze haar ogen toen het wiel rondging. Het resultaat was er niet beter om. In nauwelijks tien minuten had ze nog maar twee fiches over. Haar opwinding was niet minder, maar ze scheen zich nu bijna bij haar ongeluk te hebben neergelegd. Ze aarzelde niet. Ze plaatste het fiche op nummer dertien.
  
  'Geluk,' riep ik haar toe over de tafel heen.
  
  Ze keek me aan en probeerde te glimlachen. Maar ze kon het trillen van haar kin en lippen niet meer tegengaan en haar ogen glinsterden van de tranen. Ze sloeg ze weer neer, mijn blik ontwijkend.
  
  Ik bleef haar aanstaren. Op de achtergrond ging een deur open. Een man kwam binnen. Hij zag eruit als een knotwilg.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Hij stond slechts een fractie van een seconde op de bovenste nee voor zijn scherpe, kleine oogjes haar hadden opgespoord. En toen bonkten zijn zwarte puntschoenen met een superglans de trap af naar de rode vloerbedekking toe. Ik liep al om de tafel heen naar haar toe.
  
  Iets rechts achter haar, glimlachend met een wreed plezier dat zijn litteken op zijn wang deed rimpelen, bracht hij zijn hand omhoog en begroef zijn plompe vingers in het vlees van haar rechterarm, net boven de elleboog. Hij fluisterde haar iets in het oor.
  
  Ze verstrakte, haar gezicht stijf van angst. Vastberaden, maar voorzichtig, bang om moeilijkheden te veroorzaken, probeerde ze zich los te maken uit zijn aanhoudende greep. I laar gebruinde huid vertoonde witte vlekken door de ruwe druk van zijn greep.
  
  Ik kwam van de andere kant op haar af, een en al vriendelijkheid en onschuld.
  
  'Ach, ben je daar,' galmde ik. 'Ik begon al te denken dat ik je kwijt was. Als je genoeg van de roulette hebt, wat zou je dan denken van een borrel?'
  
  In het ogenblik stilte dat volgde, hoorde ik de croupier zeggen: 'Once'. Ze had weer verloren.
  
  Terwijl de goedkope parfum hem omgaf als de stank het riool, zijn zwarte zijden pak glimmend in het zachte licht van het casino, liet knotwilg zijn hand zakken en richtte alle intelligentie die hij kon opbrengen op mij. Ondanks de parfum, ondanks zijn pak, zou hij altijd het uiterlijk met zich meezeulen van de man die het grootste gedeelte van zijn leven had doorgebracht in vreethuizen waar vliegen over de pasteien rondbanjeren.
  
  'Wie ben jij, verdomme?' vroeg hij fluisterend. Dat was een goed teken. Hij was niet van plan een scène te maken.
  
  'Mr. Smith soms?' luidde mijn wedervraag.
  
  'Huh?' zei hij.
  
  Ik nam niet de moeite naar hem te kijken. 'Nou, wat dacht je van een drankje?' zei ik tegen haar. 'Je ziet eruit alsof je er wel een kan gebruiken.'
  
  'Ja,' zei ze. 'Ja, dank je. Dat kan ik zeker.'
  
  'Nou, dat is dan prachtig,' zei ik. 'Zullen we maar gaan?'
  
  'Die dame heeft ergens anders een afspraak,' zei hij.
  
  'Jij zegt het,' zei ik. 'Maar raar dat ze er mij niets over heeft verteld.'
  
  'Luister, knakker,' zei hij. 'Neem een goeie raad van me aan en maak dat je wegkomt. Stop je neus niet in zaken die je niet aangaan.'
  
  'Oh, maar ze gaan me wel aan,' zei ik. 'Je hebt de jongedame gehoord. Ze wil iets met me gaan drinken.'
  
  Zijn gezicht werd rood. 'Laat het me je niet te vaak vragen,' zei hij.
  
  Zijn hand trok terloops zijn colbertje opzij, me opzettelijk tonend wat er in zijn broekriem was gestoken, me tevens tonend dat hij meer lef dan verstand had en dat de beveiliging van het Palais de la Méditerranée niet zo direct was als ik had gedacht. Te oordelen naar die fractie van een seconde dat ik het wapen had gezien, kwam het me voor dat hij zijn geleuter steunde met een Mexicaanse Trejo .22, model 1. Mexico is nou niet bekend om zijn wapenindustrie, maar die paar lekkertjes die daar vandaan komen zijn even vredelievend als een pyromaan op een kruitschip. Het model 1 is een smerig en erg ongebruikelijk wapen. Het heeft een selector op de linker bovenkant van het magazijn. Als je die omzet en je haalt de trekker over dan lost het pistool acht patronen in een automatisch salvo.
  
  Het meisje snakte naar adem. 'Doe niet zo idioot, Guido,' zei ze.
  
  'Volgens mij gebruik je hem niet,' zei ik tegen hem.
  
  'Ik zou het er maar niet op wagen.'
  
  'Ik hoopte al dat je dat zou zeggen,' zei ik.
  
  Ik nam haar zacht bij de arm en samen gingen we op weg naar de deur. Achter ons mompelde Guido een vloek.
  
  Zijn verstand, of wat er dan ook achter dat neanderthaler-voorhoofd lag, moet een behoorlijke worsteling hebben doorgemaakt om tot een conclusie te komen of om zich te herinneren wat iemand hem had verteld te doen. Hij leek me niet het type dat goud zou halen op het onderdeel onafhankelijk denken.
  
  Intussen nam de waarschijnlijkheid dat hij het vuur zou openen af met elke centimeter dat we de afstand tussen ons vergrootten. Guido was opgeleid voor actie, niet voor denkwerk en als hij meteen hard aan de slag ging om de toestand te overdenken, zouden we tijd genoeg hebben om naar Parijs te slenteren.
  
  Terwijl ik het gespannen lichaam van het meisje uit de vuurlijn van wilgmans hield, haastten we ons naar de deur. Guido mocht dan meer lef dan verstand hebben, elke voorbijgaande seconde bevestigde toch mijn idee dat hij was geprogrammeerd om een flamboyante scène te voorkomen.
  
  Het was maar een kwestie van seconden voor we de bovenkant van de trap bereikten, maar het lijkt altijd langer als een van die schietgrage klanten de zaken in zijn hoofd staat te vermalen.
  
  Eenmaal door de deur heen, liepen we via het voorvertrek naar de linkervleugel van de trap die in tweelingbogen naar beneden draaide, naar de ingang van het Palais de la Méditerranée.
  
  Binnen een paar ogenblikken hoorde ik het zware geluid van voetstappen op de andere trap en zag, door die kant heen te kijken, Guido naar beneden flitsen, bijna gelijk op met ons. Zijn ogen stonden woest onder zijn dichtgegroeide wenkbrauwen.
  
  Hij was nog maar twee of drie stappen achter ons toen we door de voordeur van het Palais naar buiten schoten, de koele nacht in. Er kwamen nog steeds vertierzoekers binnen, hoewel in afnemend aantal. Toen ik omkeek, gleden een zwarte Citroen en een witte Mercedes tot voor de ingang. Op het moment dat we het beeld van Vrouwe Fortuna passeerden, zag ik dat Guido stilstond, een plomp silhouet tegen de lichten van het casino, terwijl hij een vuist omhoog stak en ermee zwaaide.
  
  'Vlug nu,' zei ik tegen het meisje.
  
  'Ja,' zei ze. 'Ik weet het.'
  
  We liepen de Promenade des Anglais op. Een lichte mist die landinwaarts vanuit de zee kwam, dekte de keten van lichtjes aan de ingang van de Engelenbaai toe als een zacht gaas. In de zware lucht hingen de driekleurige wimpels, die de weg een feestelijk aanzien moesten geven, slap langs de palen naar beneden. Het verkeer was rustiger geworden, met zo af en toe een schetterende herrie van een overschakelende motor die de stilte doorbrak.
  
  Een vreemde, onheilspellende sfeer hing over het strand, een gevoel van vochtige verrotting die voortwoekerde in het duister, een glinstering van de oprechte vrolijkheid van de dag en de avond, nu verdreven door het heimelijk opkruipen van de nacht.
  
  In stilte haastten we ons voort door licht en schaduw. Het terras van Hotel Westminster baadde in het licht van gele lampen, terwijl gele kaarsen flakkerden op de tafeltjes buiten waar de oudere gasten, ingepakt tegen het vocht, koffie dronken en de omarming van de eenzame slaap bestreden. Voorbij het hotel doemde de vervallen Villa Prat op, levenloos achter zijn scherm van palmen en verweerde luiken.
  
  Ik keek weer om. Er was geen spoor van Guido. Toch had ik het gevoel dat we in de gaten werden gehouden. We waren nu voorbij het West End Hotel en het Musée Masséna, waar schijnwerpers tussen de palmen speelden achter de ijzeren hekken. Voor ons, zich aftekenend tegen de door de maan verlichte hemel als een plompe vrouwenborst, was de koepel van Hotel Negresco.
  
  Ik stopte en draaide het meisje om om haar aan te kijken. Haar gezicht kleurde van de opwinding en haar ogen schitterden. Even gleed haar lichaam tegen me aan.
  
  'Dank u,' zei ze ademloos. 'Dank u, meneer...'
  
  'Anderson,' zei ik. 'Nicholas Anderson.'
  
  'Nou, dank u wel, meneer Anderson.'
  
  'Bedank me nog maar niet,' zei ik. 'Ik weet nog niet zo zeker of je wel uit de narigheid bent. Ik meen dat je vriend Guido niet zo gelukkig was over wat er gebeurde in het casino.'
  
  'Nee,' zei ze. 'Bepaald niet. Er zullen wel meer moeilijkheden komen. Veel meer moeilijkheden.'
  
  'Vertel eens,' zei ik. 'Heet jij Nicole Cara?'
  
  Ze keek me lang in mijn ogen. Het mooie gezichtje dat op de een of andere manier onschuld vermengde met de belofte van een verfijnde hartstocht, droeg nu de uitdrukking van wanhoop.
  
  'Veel mensen geloven dat,' antwoordde ze. 'Minstens één iemand wenst dat.'
  
  Het was een antwoord dat niets oploste, maar voor ik meer kon zeggen verdween de uitdrukking van hopeloosheid van haar gezicht. Ze hield haar hoofd ondeugend scheef. 'Meneer Anderson,' zei ze. 'Ik geloof dat u me een drankje aan wilde bieden. Is er een beter moment dan nu?'
  
  
  
  De bar van Negresco was bijna uitgestorven. De grote ruimte had de atmosfeer van een sombere grot door het vaag roze licht dat was gekozen om de verdorde huid van oude vrouwen te flatteren.
  
  We gingen naast elkaar zitten op een blauw bankje achter een ronde tafel met een marmeren blad, die op een valse luipaardenhuid stond.
  
  Weer was ik me bewust van de broze schoonheid van het meisje, van de warmte van haar stevige dij die vlakbij de mijne was op het blauwe bankje, van de welving van haar borsten, de klassieke vorm van haar gezicht, de goudbruine pracht van haar haar en de smaragdkleurige opwinding in haar ogen.
  
  Een kelner in een wit jasje zweefde naar ons toe met de geoefende vernedering die hoort bij een hotel dat geneigd is om uitersten in smaak te bedienen.
  
  'Wat wil je drinken?' vroeg ik aan het meisje.
  
  Ze lachte arglistig als een tiener die los wordt gelaten in een koffieshop.
  
  'Oh,' zei ze. 'Daar heb ik echt niet over nagedacht. Ik moet bekennen dat ik niet bepaald een kenner van drank ben, maar eens heb ik ervan gedroomd me door een hele cocktaillijst heen te drinken.'
  
  Schuifelend met zijn voet bracht de kelner een stille mengeling van rusteloosheid en oneindige afkeuring over voor de aardigheid van wat gebabbel. Ik stond in de verleiding hem een beurs voor de toneelschool aan te bieden.
  
  De hand van het meisje scharrelde tussen twee schoteltjes met olijven en crackers om een kaart te pakken.
  
  'Ik zal dit proberen,' zei ze.
  
  Op het kaartje stond: 'Royal Negresco 14 F'.
  
  Het was een samenstelling van kirsch, frambozensiroop, sinaasappelsap en Moet champagne. Alleen het lezen al deed mijn maag in rebellie ontbranden.
  
  'Nee, ik geloof niet dat jij een kenner bent,' zei ik tegen haar.
  
  Tegen de kelner zei ik: 'Eén Royal Negresco. Eén scotch on the rocks.' Hij boog en gleed weg.
  
  De Negrescobar is nauwelijks een plek om je te verbergen. Om precies te zijn is het een uitstekende plaats om heel opvallend te zijn, hetgeen de reden was dat ik verheugd was dat ik er zat. Wat ook de reden was dat ik hierheen was gegaan nadat we het casino hadden verlaten. Wat dan weer de reden was dat ik zo uitzonderlijk blij was dat het meisje dit uitkoos als de plek om iets te drinken. Op dit moment van de strijd was ik niet van plan ondergronds te gaan. Ik wilde meer over het meisje weten, meer over Guido en meer, veel meer, over het individu dat die holenmens naar het Palais de la Méditerranée had gestuurd. En ik wilde het te weten komen, terwijl ik er zeker van was dat niemand zich een breuk zocht naar mij.
  
  Tot dusver was de avond gezegend geweest. Ik had het meisje gevonden. Die gok was goed afgelopen. Guido had mij gevonden. En als ik gelijk had, was er een onzichtbaar iemand getuige geweest van onze overhaaste vlucht naar het Negresco. En dan was de avond niet alleen gezegend, maar ook nog eens nauwelijks begonnen.
  
  'Madame,' zei de kelner. Met een buiging vanuit zijn middel plaatste hij haar drankje op een rond papieren kleedje dat was bedrukt met de keizerlijke N en de woorden Negresco en Nice in drie blauwe ringen.
  
  'M'sieur.'
  
  Ik wendde me tot het meisje en bracht mijn glas omhoog. 'Op het geluk,' zei ik.
  
  Over de rand van haar glas keek ze me aan. De ondeugende en vrolijke blik was uit haar ogen verdwenen. Weer zag ik tranen.
  
  'Nee,' zei ik. 'ik neem aan dat het voor jou niet zo'n gelukkige avond is geweest.'
  
  'Nee,' zei ze. 'Zeker niet.' Haar stem was kleintjes en wanhopig.
  
  'Als je me dit misschien wat ruwe commentaar wilt vergeven,' zei ik, 'dan weet je net zo veel van roulette af als van drank, gezien je spel daar. Je zette behoorlijk zwaar in.'
  
  'Ik weet het,' zei ze.
  
  'Mensen doen dat altijd,' zei ik. 'De meesten komen daar voor hun plezier, maar jij maakte duidelijk de indruk van iemand die met ernstiger zaken te maken had.'
  
  Ze schudde haar hoofd. Zelfs in het zwakke licht schitterde haar haar. 'Nee, meneer Anderson... '
  
  'Ik geloof dat je me beter Nick kunt noemen,' zei ik. 'Oké,' zei ze. 'Nick.'
  
  'Dat is beter,' zei ik.
  
  'Nee, ik was niet voor mijn lol in dat casino.'
  
  'Je hebt vijfennegentig franc verloren,' zei ik.
  
  'Jij hebt nogal wat aandacht aan me besteed,' zei ze. 'Nou,' zei ik, 'ik ben alleen in Nice en je was nogal moeilijk over het hoofd te zien.'
  
  Ze glimlachte even. 'Dat geloof ik.'
  
  Ze greep in haar kleine tasje. Ik zag een witte zakdoek, een paspoort, een lippenstift en het laatste, gele fiche. Ze haalde het eruit en legde het met een lichte klik op het marmeren blad van de tafel. 'Vijf franc,' fluisterde ze.
  
  'Het is al het geld dat je hebt, nietwaar?' zei ik.
  
  'Ja. Is dat zo goed te zien?'
  
  'Ik vrees van wel.'
  
  'Het is niet echt vijf franc,' zei ze. 'Het is een stukje plastic.'
  
  'Waarom betekent het zo veel voor je om in dat casino te winnen?' vroeg ik.
  
  Voor de tweede maal die avond bestudeerden haar ogen mijn gezicht.
  
  'Je ziet er niet arm uit,' zei ik, 'je ziet er niet hongerig uit. Je ziet er niet naar uit dat je kleren en onderdak nodig hebt. Ik kreeg niet de indruk dat je probeerde te winnen voor een vakantie of een wagonlading vol juwelen. Hebzucht was evenmin sprake van.'
  
  'Nee, inderdaad.'
  
  'Maar je speelde wel om een hele hoop geld te winnen. Het was belangrijk voor je.'
  
  'Ja,' zei ze. 'Dat was het.'
  
  'Ik geloof dat ik graag zou willen weten waarom.'
  
  Weer bestudeerde ze mijn gezicht met die intelligente, groene ogen, nu zo koel en diep als de zee zelf.
  
  'Wat zie je?' vroeg ik.
  
  'Gevaar,' zei ze. 'Moeilijkheden.'
  
  'Je kunt me vertrouwen,' zei ik.
  
  'Ja,' zei ze. 'Dat geloof ik ook.'
  
  'Daarbij,' zei ik, 'met slechts één fiche van vijf franc heb je niet veel keus.'
  
  Haar vochtige, warme lippen trokken van haar gelijkmatige, witte tanden weg in een onwillige glimlach. 'Maar als ik je niet vertrouwde, zou ik weggaan,' zei ze. 'Dan zou ik proberen iemand anders te vinden.'
  
  'Is het zo belangrijk?'
  
  'Ja.' Ze pakte haar glas en nam een lange teug van haar drankje.
  
  'Wil je er nog een?'
  
  'Ik ben niet zo gewend aan drinken,' zei ze. 'Toch geloof ik dat ik er nog een wil. Ik weet niet of ik dronken wil zijn om te vergeten, of om te vieren. Ja, Nick, nog een.'
  
  Ik riep de kelner en we wachtten zwijgend terwijl hij nog een Royal Negresco haalde.
  
  Ze nam een volgende teug en toen ze daarmee klaar was scheen ze tot een besluit te zijn gekomen. 'Ja,' zei ze. 'Ik vertrouw je. Ik hoop dat je het soort man bent dat helpt. Het is niet echt voor mij, niet alleen maar voor een meisje dat je op een avond in een casino hebt ontmoet.'
  
  'Dat weet ik,' zei ik haar geruststellend.
  
  'Het gaat veel verder dan jij en ik. Ja, ik moet een hoop geld winnen en snel. Je zag het. Waar ik het voor nodig heb, is om iemand te huren.'
  
  Ik bracht mijn wenkbrauwen omhoog in een onuitgesproken vraag.
  
  'Een heel speciaal iemand,' ging ze verder. 'Ik weet niet eens hoeveel hij kost. Weet jij het, Nick? Weet jij hoeveel het kost om een moordenaar te huren?'
  
  Ik stak mijn hand uit en raapte het gele fiche van tafel. 'Vijf franc,' zei ik.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Een ogenblik veranderde haar uitdrukking in verbazing. Toen, haar verbouwereerde gezicht naar me toedraaiend, liet ze zich tegen me aanleunen. Ik zag haar ogen, nu verlicht door het spreekwoordelijke vuur van smaragd, haar lippen half van elkaar, steeds dichter bij die van mij.
  
  Het volgende moment verstrakte ze. Haar gezicht werd asgrauw. Haar blik was achter me gericht, op de zijdeur van de Negresco bar.
  
  Ik draaide me om. Guido zag ik als eerste, enigszins meesmuilend. Toen zag ik een hoekige, pezige Chinees, zijn lange, slanke gestalte van top tot teen in zwart gehuld. En tussen hen in, tussen zijn kennelijke dienaren, het afzichtelijke creatuur dat ik zou leren kennen als Dr. Lothar Inuris. Het moment dat ik hem voor het eerst zag, was hij naarstig bezig zijn woede weer in bedwang te krijgen die bezit van hem had genomen toen hij zag dat het meisje op het punt stond haar lippen op de mijne te drukken. Hij herstelde zijn gezichtsuitdrukking en trok het in een plooi van minzame hartelijkheid. Het was een uitdrukking die goed bij zijn kleding paste: een goed gesneden, blauwe blazer, grijze pantalon, een overhemd dat zichzelf rondbazuinde als een van de laatste creaties van Turnull & Asser uit Jeremynstreet, Londen, een zijden sjaal en schoenen van Gucci.
  
  Maar ondanks alle zorg en kosten die waren besteed aan zijn kleding, was de meest duidelijke uitstraling van Dr. Inuris er een van intelligentie die werd geknecht door een verkronkelde en machtige aandrift.
  
  Zijn ogen, ebben kleurige kralen, dienaren van zijn neiging zijn ware bedoelingen te maskeren, waren geplaatst in een klein balvormig hoofd, met bovenop vet zwart haar dat van zijn smalle voorhoofd recht naar achteren was gekamd. Het hoofd zelf, met de dunne, paarse lippen en de smalle neusvleugels in zijn grote neus, leek dwergachtig in vergelijking tot zijn lichaam, dat lang en breed was. Toch gaf het geen suggestie van kracht, alleen maar een idee van zachtheid, geworteld in een eeuwige genotzucht. Zijn handen waren buitengewoon. Lange handpalmen, abnormaal lange, taps toelopende vingers, stompe nagels. De handen van een chirurg, of een wurger. Het gladde, baardloze gezicht en de vreemde, ziekelijk bleke huid gaven de indruk dat het klierevenwicht was verstoord, eerst het lichaam had bedorven en daarna de geest in dienst van onnatuurlijke obsessies had gedreven. Hij zag eruit als een man die er genoegen in schepte iemand pijn te doen en anderen te buigen naar de grillige perversiteiten die hem beheersten. Hij ademde kwaad uit. Ik zag dat zijn sjaal iets los was geraakt en die onthulde nu een dubbele rij wratten die zijn dunne, stakerige nek omhulden als een groteske halsband van verschrompelde ogen.
  
  Anderen zoals hij hadden mijn pad gekruist. Ze deelden met elkaar de inborst van zelfverzekerdheid ten aanzien van het succesvol uitvoeren van onuitsprekelijke daden en een geloof in het eigen genie, dat hun ervan overtuigde een ondoordringbare immuniteit te bezitten tegen vergelding. Zelfs voor hij sprak kende ik Dr. Lothar Inuris al als een man wiens aard niets anders dan leugens toestond.
  
  Hij glimlachte. Hij boog. Hij bracht een van zijn soepele handen omhoog in een aarzelende groet en beende op me af. Ik stond op om hem te begroeten.
  
  'Ah,' zei hij. 'Eén ogenblik dacht ik dat we u kwijt waren. En dat zou heel onfortuinlijk zijn geweest. Maar vergeef me. Vergeef me mijn gebrek aan manieren. Ik moet me nog voorstellen. Sta me toe. Ik ben Dr. Lothar Inuris.'
  
  Er was geen kracht in de hand die hij me toestak. Ik schonk hem alle hartelijkheid die ik kon opbrengen. 'Prettig kennis met u te maken, dokter,' antwoordde ik. 'Ik ben Nicholas Anderson.'
  
  'Amerikaan, veronderstel ik,' zei hij.
  
  'Inderdaad,' zei ik.
  
  'Beste mensen,' zei hij. 'Europa heeft veel aan u te danken.'
  
  'Fijn dat u dat zegt, dokter,' antwoordde ik. 'We zijn hier niet altijd welkom anders, naar wat ik gelezen heb.'
  
  'Ja,' zei hij. 'Er zijn er die vergeten, maar ik hoor niet onder hen. Voor hen die wel vergeten is de beste houding er één van verdraagzaamheid.'
  
  'Nou, dokter, kan ik u iets te drinken aanbieden?'
  
  Hij schudde spijtig zijn hoofd. 'Ik waardeer uw gulheid, meneer Anderson, maar ik vrees dat ik zal moeten weigeren. De reden dat ik hier ben is niet een sociale, maar eerder een puur beroepsmatige.'
  
  Ik stond tussen hem en het meisje dat achter aan het tafeltje was blijven zitten. Hij hield zijn hoofd schuin in haar richting en liet zijn toch al zachte, gecultiveerde stem nog meer dalen.
  
  Het was een stem die barstensvol insinuaties zat. En het was deze tweede stem die was ontworpen om indruk te maken op de luisteraar met Dr. Inuris' superieure intelligentie, zijn ongeëvenaarde bekwaamheid, zijn goedgemeende oprechtheid en, als dit alles niet voldoende zou blijken te zijn, het gevaar van het tergen van een man wiens twee metgezellen in staat geacht mochten worden tot het gebruiken van geweld.
  
  'Als u bekend bent met Europa, meneer Anderson,' zei hij, 'en vooral met Zuid-Amerika, dan bent u zich misschien bewust van het feit dat de titel dokter nogal vrijelijk wordt gebruikt. Maar in mijn geval is het een titel die is verdiend en verworven na jaren van toegewijde studie. Ik ben dokter in de medicijnen, meneer Anderson, specialist op het gebied van de chirurgie, hetgeen tot op zekere hoogte een mechanische kunst is. Daar ik dit inzag en niet van plan was de stimulering van het intellect te negeren, heb ik moeite gedaan aanvullende specialismen te verwerven. Ik ben tevens psychiater met een praktijk die - hij flitste zijn ogen in de richting van het meisje - gewijd is aan de meest uitdagende gevallen.'
  
  Ik nam aan dat het prima was om hem wat op te jutten met enige vrolijkheid. 'Koppensmid dus?'
  
  Ik werd beloond met een huivering die door zijn lichaam ging. 'Ja,' zei hij, in een poging tot grinniken. 'Ik neem aan dat ze ons zo noemen in Amerika. Een heel interessante en primitieve term. Maar ik mag me niet laten afleiden. Zoals ik al wilde zeggen, die jongedame die bij u is, is toevallig een van mijn patiënten.'
  
  Ik liet mijn stem dalen tot in een verbijsterde vertrouwelijkheid. 'Bedoelt u dat ze knetter is, dokter?'
  
  Dr. Inuris deed zijn best om verdraagzaam te zijn, maar ik zag dat ik zijn geduld zwaar op de proef stelde. 'Nou, dat is een nogal algemene term om het zo te zeggen. Op professioneel gebied is het heel wat gecompliceerder dan dat. Maar laten we het zo zeggen, zonder de dokter-patiënt-relatie geweld aan te doen, of te vervallen in hoogst technische beschrijvingen, dat de jongedame lijdt aan een ernstige emotionele stoornis.'
  
  'Ik begrijp het,' zei ik. 'U had me voor de gek kunnen houden.' En je hoopt dat je dat hebt gedaan, zei ik tegen mezelf.
  
  'Niet alle emotionele ziekten manifesteren zich op een manier die gemakkelijk herkenbaar is voor leken als u.'
  
  'Ik neem aan van niet,' zei ik.
  
  Dr. Inuris keek glunderend naar me. 'Ik ben blij dat u zo ruim van opvattingen bent, meneer Anderson,' zei hij. 'Guido maakte me duidelijk dat uw gedrag tegenover hem in het casino, hoe zullen we zeggen, enigszins strijdlustig was.'
  
  'Dat zal wel,' zei ik. 'Maar daar staat tegen over dat die meneer van u niet bepaald wat je noemt vriendelijk was tegen deze jongedame. Ik bedoel, hij deed haar pijn en ze leek me nou niet bepaald verlangend naar zijn gezelschap.'
  
  'Weer moet ik u om vergiffenis vragen,' zei Dr. Inuris, terwijl hij me trakteerde op een hypocriet stralende glimlach. 'Zo van tijd tot tijd wordt Guido wat te overijverig. En ik veronderstel dat hij bang werd voor mijn toorn. Ziet u, ik leid geen conventionele kliniek. De jongedame is aan mijn zorgen toevertrouwd in een villa hier vlakbij en op dit punt van haar behandeling is het niet raadzaam dat zij wordt onderworpen aan wat u en ik beschouwen als het normale maatschappelijke geven en nemen.'
  
  'Vorige week,' vervolgde hij, 'slaagde ze erin de villa te verlaten voor een ongemachtigd uitstapje naar het casino. Guido is geen beroepsverpleger en misschien zijn er daarom van zijn kant fouten te verwachten. Niettemin, de tijdelijke verdwijning van het meisje zorgde ervoor dat ik nogal kwaad was op Guido en hij beloofde me plechtig dat het meisje niet meer aan zijn begeleiding zou ontsnappen. Toch slaagde ze erin het vanavond weer te laten gebeuren.
  
  Dus het is begrijpelijk, nietwaar, dat Guido, hoe zullen we dat zeggen, nogal ongeduldig met haar is? En,' zei Dr. Inuris openhartig, 'het is ook begrijpelijk dat u, als Amerikaanse heer, ridderlijk tussenbeide kwam om haar te beschermen tegen iets dat voor u op volslagen onaanvaardbaar gedrag neer kwam.'
  
  'Nou dokter,' zei ik, 'ik had er geen idee van dat er zoveel achterstak. Voor mij leek het alleen maar alsof uw man niet veel goeds van plan was.'
  
  'De buitenkant is vaak bedrieglijk,' zei hij.
  
  'Ja, dat zal wel,' zei ik instemmend. 'Verdomme, ik had nooit gedacht dat zij knetter was.'
  
  Dr. Inuris klopte me geruststellend op mijn arm. 'Kom, kom,' zei hij. 'Het is te veel van uzelf gevraagd om zaken te begrijpen op basis van een korte observatie die zelfs de medische wetenschap al soms verwarrend vindt.'
  
  'Dat zal wel,' zei ik.
  
  'En nu, meneer Anderson, zult u het wel begrijpen wanneer ik u moet vragen mij en - eh - mijn staf toe te staan uw avond met het meisje te beëindigen en haar terug te brengen naar onze villa. Ik weet niet in hoeverre u en zij met elkaar hebben gesproken, maar als u me een goedbedoelde raad toestaat zou u er verstandig aan doen alles wat ze misschien heeft gezegd te bezien in het licht van haar ziekte. Ze is soms geneigd dingen te zeggen die aan de oppervlakte geloofwaardig mogen schijnen, maar die besmet zijn door, het klinkt droevig, haar ziekte, waarvan ik hoop dat het in mijn macht ligt die te genezen.'
  
  Ik knikte instemmend. 'Ik hoop echt dat u haar zult genezen, dokter. Het lijkt zo zonde, zo'n aardig meisje als zij... '
  
  'Ik heb alle hoop,' zei Dr. Inuris. 'Maar de duur van de behandeling kan waarschijnlijk nogal uitlopen.'
  
  'Jammer,' zei ik.
  
  'Inderdaad,' zei hij, met een tintje ongeduld. 'Maar nu moeten we werkelijk gaan. Het was prettig kennis met u te maken, meneer Anderson. Werkelijk prettig.' Hij knipte met zijn vingers en Guido kwam in beweging, gereed voor actie.
  
  Hij hoefde niet. Het meisje stond op, stopte haar tasje onder haar arm en kwam naar voren om zich bij hen te voegen. De dokter keek haar minzaam glimlachend aan.
  
  Met een uitdrukking van niet te onderdrukken afkeer stapte ze langs de dokter en Guido, naar de draaideur toe waar doorheen ze binnen waren gekomen. De lange, hoekige Chinees versperde haar de weg, maar toen ze vlakbij hem was knikte Dr. Inuris naar hem. Hij deed een stapje opzij om de deur voor haar rond te draaien en stapte toen achter haar aan. Guido volgde hen.
  
  'Het spijt me dat ik u heb gestoord,' zei Dr. Inuris tegen mij.
  
  Ik schudde mijn hoofd 'Het is zonde,' zei ik. 'Zo'n aardig meisje... '
  
  'Probeer haar te vergeten, mijn beste man,' zei Dr. Inuris, terwijl hij in de richting van de deur wilde gaan lopen.
  
  'Ik zal u uitlaten,' zei ik.
  
  'Niet nodig, beste vriend,' zei hij met beboterde stem. 'Oh,' zei ik. 'Ik zou het heel leuk vinden.'
  
  Het gezicht van de dokter verduisterde. 'Zoals u wilt.'
  
  Ik volgde hem naar de deur. De witte Mercedes stond tegen de stoeprand geparkeerd. Ik herkende hem als de wagen die ik had gezien toen we uit het casino kwamen. Het meisje, Guido en de Chinees stonden ernaast.
  
  De dokter klapte in zijn handen. 'Waar wachten we op?' zei hij.
  
  De Chinees trok het achterportier open, stapte toen voorin en nam plaats achter het stuur.
  
  Met een flits van haar lange spectaculaire benen gleed het meisje op de achterbank. Ik merkte op dat ze hooggehakte pumps droeg. Vrouwen dragen ze tegenwoordig niet veel meer, maar nooit heeft enige schoen het been van een vrouw zo goed gesierd. Je zag ze een paar jaar geleden meer, toen Nicole Cara nog leefde.
  
  Dr. Inuris schoof naar binnen. Guido sloot het portier en zette zich toen naast de Chinees. De motor draaide al. De wagen gleed weg van de stoeprand.
  
  Ik keek toe hoe ze wegreden, terwijl ik het nummerbord opnam. Bij de hoek remde hij af. Door de achterruit zag ik de dokter zijn hand omhoog brengen en kwaad uithalen naar het mooie gezicht.
  
  Toen bedacht hij zich. De enorme hand ontspande zich als een enorme spin. In een oogwenk staken alleen de duim en wijsvinger nog maar uit de hand naar voren.
  
  Toen de spookachtige wagen de hoek omzwaaide, stak Dr. Inuris heel langzaam zijn hand uit, plaatste zijn vingers nauwkeurig en met een glimlach van intens plezier op de luchtpijp van het meisje en begon die dicht te knijpen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  -
  
  Ik draaide me om en liep terug de bar in. Als Dr. Inuris een snelle dood in gedachten had, zou hij het Guido laten opknappen. Misschien genoot de dokter van het meedoen aan het toebrengen van een langzame dood, daar twijfelde ik niet aan. Maar als hij dat wilde doen, zou hij een veel gerieflijker plek uitkiezen dan de achterbank van een auto.
  
  Ik ging weer aan het tafeltje zitten, onder de kritische blik van de kelner die er enigszins opgelucht uitzag toen ik terugkeerde van mijn kleine excursie naar de straat met Dr. Inuris en zijn intimiderende, kleine bende. Ik vleide mezelf niet met de gedachte dat de kelner bezorgd zou zijn geweest over mijn veiligheid of over de rekening. Ik vermoedde dat zijn werkelijke belangstelling naar mij uitging, aangenomen dat ik gezond genoeg was om mijn rekening te betalen, om te ontdekken of ik, als zoveel toeristen, me niet bewust zou zijn dat de fooi was inbegrepen in de rekening en hem dientengevolge dubbel zou betalen voor zijn diensten.
  
  Ik maakte een gebaar in de lucht en hij haastte zich naar de tafel, zijn ogen diskreet neergeslagen, om de rekening over het marmer naar me toe te schuiven. Toen ik de baan van zijn hand volgde, viel mijn oog op een stukje handschrift. Het stond op het papieren onderzettertje, vervormd door de voet van het glas waar het meisje uit had gedronken.
  
  Ik tilde het glas op en nam het papiertje. Terwijl Dr. Inuris en ik ernstig tegen elkaar hadden staan liegen, had zij het erg druk gehad.
  
  Ze had haar boodschap neergeschreven met wenkbrauwpotlood. 'Villa Narcissa, ' stond er, 'Cap Ferrat. Help me, in godsnaam. ' Het was niet ondertekend en ik realiseerde me dat ik nog steeds niet wist wie zij was.
  
  Maar ik wist wel wat zij was: geestelijk gezond, ondanks alles wat Dr. Inuris beweerde. Mooi, wanhopig, en met voldoende vertrouwen in mij om zonder verzet met de sinistere dokter mee te gaan. Maar wie ze was, bleef nog een mysterie.
  
  Het was een mysterie dat ik van plan was op te lossen nog voor de avond voorbij was.
  
  Maar ik zou snel moeten handelen. Ik wierp een blik op mijn horloge. Over half een, en Dr. Inuris had een flinke voorsprong. Ik betaalde de rekening, gaf tot teleurstelling van de kelner geen fooi, en verliet het Negresco via de hoofdingang. Er stonden taxi's te wachten. In de Renault voor in de rij, lag de chauffeur, een man met een dik gezicht, met zijn hoofd achterover, zwaar te snurken achter het stuur. Toen ik hem op zijn schouder klopte, werd hij ogenblikkelijk wakker. Glunderend keek hij naar me op met een glimlach die een mengeling van dierlijke zelfspot en geslepenheid inhield, de glimlach van de oud-soldaat. 'M'sieur,' zei hij op een toon alsof hij in de houding sprong. 'Ken je Cap Ferrat?' vroeg ik.
  
  'Zeker,' zei hij.
  
  'Ken je Villa Narcissa?'
  
  'Ja.'
  
  'Kun je me daarheen brengen?'
  
  'Zoals u wilt, meneer. Maar, neem me niet kwalijk, het is wel een vreemde plek om naar toe te gaan.'
  
  'Werkelijk?' zei ik, terwijl ik het achterportier van zijn Renault openrukte en ging zitten. 'Vertel me eens waarom, maar laten we ondertussen wel vast gaan.'
  
  De wagen gleed langs de promenade naar het westen en draaide bij de eerste bocht.
  
  'Er woont niemand. Het is verlaten,' zei hij.
  
  'Ben je er pas nog geweest?' vroeg ik.
  
  'Nee, dat kan ik niet zeggen. Maar al jaren woont er niemand, m'sieur. Dat weet ik zeker. Een paar weken terug, misschien een maand geleden, ben ik er 's nachts nog langsgereden. Tussen de villa en de weg is een stenen muur en de poort heeft een ijzeren hek. Ik heb door het hek naar binnen gekeken. Er was geen licht. Je voelt het als een huis niet bewoond is. Die villa was zo'n huis.'
  
  'Weet je wie de eigenaar is?' vroeg ik.
  
  'Nee, m'sieur, dat weet ik niet. Eigendom gaat hier van de ene eigenaar op de andere over en soms betekent de aanwezigheid van een vreemde slechts dat de eigenaar toestemming heeft gegeven in zijn villa te wonen.'
  
  De Renault maakte nu snelheid. Ik zag het Hotel Beau Rivage achter ons verdwijnen; en toen draaiden we door de bocht in de weg die afdaalde naar de haven met daarachter de weg die uit de rotsen was gehakt die uit de zee omhoog rezen.
  
  'Er zijn altijd wel nieuwe gezichten in de villa's,' zei de bestuurder.
  
  'Neem de Moyenne Cormiche,' zei ik.
  
  'Ja, m'sieur.'
  
  We klommen nu en de stad Nice viel achter ons weg. Onder me, aan de rechterkant, lag de zee stil onder een kleed van mist.
  
  'Ik zou het op prijs stellen,' zei ik, 'als je me niet helemaal tot aan het hek van Villa Narcissa bracht, maar me een kilometer ervoor laat uitstappen.'
  
  'Begrepen,' zei de chauffeur. Hij was waarschijnlijk een goed soldaat geweest. Dik en slim, ook toen. Begrijpend wat het hem op zou leveren door begrijpend te zijn en de rest vergetend. In de eerste plaats voor zichzelf zorgen en overleven. Overleven was altijd de beste reclame die een soldaat voor zichzelf kon maken.
  
  Hij reed snel en soepel, genietend van de uitdaging van een van de meest spectaculaire wegen ter wereld. De weg voor ons was leeg en hij ontstak een paar gele lampen om het mistgordijn te doorbreken. Hoewel de nacht stil was, veroorzaakte de snelheid een welkome bries.
  
  'Daar,' zei hij.
  
  Een bord met 'St. Jean-Cap Ferrat' doemde op en schoot voorbij. Rechts van me, hier en daar afgetekend door lichten, lag Cap Ferrat als een afgeplatte duim die de zee instak. De motor van de Renault jankte toen de chauffeur terugschakelde voor de afdaling van de Moyenne Corniche.
  
  'We zijn er nu spoedig,' zei hij met een spoor van geamuseerdheid. 'Wordt u verwacht door uw vrienden?'
  
  Ik vond het niet erg hem antwoord te geven. 'Nee,' zei ik, 'ik ben bang van niet.'
  
  'Misschien wilt u dat ook?'
  
  Met één hand aan zijn stuur, tastte hij met de andere onder zijn stoel. Toen hij die weer terugtrok, had hij een bandwipper in zijn hand. Hij lachte. 'Misschien kunt u dit gebruiken?'
  
  'Misschien. Maar ik ga zonder. Ik dank je voor je vriendelijkheid.'
  
  'Laat maar zitten,' zei hij. 'Het is een rare plek, die villa. Heel oud. Heel onvriendelijk. Het is niet het soort huis waar je je gerieflijk en welkom voelt.'
  
  'Ik ben er nooit geweest,' zei ik. 'Maar ik geloof je.'
  
  'Ik zal m'n lichten uitdoen,' zei hij. 'Dat zal uw nachtzicht helpen.'
  
  'Leger?' vroeg ik.
  
  'Vreemdelingenlegioen,' antwoordde hij. 'Doe uw ogen een paar minuten dicht. Ik zal zeggen wanneer we er zijn.'
  
  Na korte tijd rolde de auto tot stilstand. 'Goed,' zei hij.
  
  Ik deed mijn ogen weer open. Het was stikdonker om ons heen. Ik schoof een stapeltje bankbiljetten naar de chauffeur.
  
  'De mazzel,' zei hij.
  
  Ik stapte uit de wagen.
  
  De bestuurder leunde naar buiten. 'Een kilometer rechtdoor. Aan de rechterkant. Een stenen muur. Drie meter hoog. Gebroken glas bovenop. Poort zeven meter. Gepunte bovenkant. Binnen niets het stelen waard. Tenminste een maand geleden niet. Maar, in ieder geval de mazzel.'
  
  Hij lachte nog toen de wagen rustig achteruit over de weg reed. Ik wachtte tot ik hem niet langer kon horen en begon toen te lopen. Onder het lopen controleerde ik of de scheermesjes nog op hun plaats zaten.
  
  Stukken mos lagen tegen de oude muur als de woekering van het verval. Roest bladderde op het ijzeren hek. Maanlicht kierde door de dicht bij elkaar staande coniferen die oprezen uit de plukken mist en speelde over het niet bijgehouden gras dat van de aarde omhoog stak als de baardharen van een lijk.
  
  Vanaf de weg was weinig te zien. Alleen een duidelijk pad, net bereden, gezien de sporen in het geplette gras. De hoge bomen stonden als schildwachten tussen spiedende ogen en de villa.
  
  Een ogenblik bleef ik buiten het hek staan luisteren. Slechts stilte. Geen honden die mijn aanwezigheid signaleerden. Geen zesde zintuig dat op patrouilles duidde, het zintuig dat me zo vaak had gered.
  
  Ik trok mijn colbertje uit en gooide het bovenop de muur om mijn handen te beschermen tegen de smerige glassplinters die op de stenen lagen te wachten om de nieuwsgierigen te laten bloeden. Ik sprong, vond een veilig houvast en wipte er in één enkele beweging op en eroverheen, het jasje achter me aan trekkend.
  
  Gebukt aan de voet van de muur bleef ik staan luisteren. Alleen stilte. Laagblijvend en de bomen als dekking gebruikend ging ik voorwaarts, evenwijdig aan het pad. Ik bewoog me langzaam. Mijn voeten schoven voort over het natte gras. Mist, geurend naar coniferen en zeewater, dwarrelde om me heen.
  
  Ik liep nu tegen een heuvel op en, plotseling, zag ik door de bomen en door de mist heen het schijnsel van licht. Binnen een paar seconden had ik open veld bereikt.
  
  Ik stopte bij de rand van de bomen en zag het wagenspoor, rechts van me, afzwenken naar links en dan weer een draai maken naar rechts naar de ingang van de villa. De witte Mercedes, bijna gecamoufleerd door de mist, stond donker en stil op de oprit.
  
  De villa zelf, een kilte van koud steen in de nachtelijke zeelucht wasemend, doemde uit de mist op als de plaats van een afschuwelijke nachtmerrie. Hoog in een raam dat was omgeven door loshangende luiken, ving een stuk melkwit gordijn het licht van de maan op en keek zo uit over het toneel beneden als een niets ziend oog. De twee bovenste verdiepingen van de villa waren donker. In drie ramen op de benedenverdieping brandde licht.
  
  Me binnen de boomlijn houdend, trok ik snel om het huis heen. De achterkant, de zijkant aan de andere kant en de voorkant bleven zwart en stil. Ik begon naderbij te komen over het sprieterige gras. Slechts een dun gordijn bedekte het meest rechtse raam. Omhoogkomend uit mijn gehurkte positie, gluurde ik naar binnen.
  
  Het was een keuken. De lange Chinees zat, met zijn rug naar me toe, aan een houten tafel een kop stomende thee te drinken.
  
  Ik dook weer terug en bewoog me naar het andere raam, het vocht zegenend dat mijn voetstappen dempte. Langzaam bracht ik mijn hoofd weer omhoog en merkte dat ik in een kamer keek die slechts gemeubileerd was met een bed. Guido lag op dat bed, zijn hoofd tegen de muur steunend, en bladerde wat door een tijdschrift. Ik zag dat hij zijn colbertje had uitgetrokken en zijn pistool van zijn broekriem naar een schouderholster had overgebracht.
  
  Het derde van de drie verlichte vertrekken was een aanzienlijk eind van de eerste twee vandaan. En terwijl ik die kant opging, me onder het niveau van de vensterbanken houdend, hoorde ik de stem van de dokter.
  
  'Liefje,' zei hij. 'Ik heb ontzettend mijn best gedaan om wat geduld met je te hebben. En ik vind dat geduld niet beloond met begrip en dankbaarheid van jouw kant; slechts ontrouw en verraad. En nu, het spijt me om dat te zeggen, is mijn geduld ten einde.'
  
  Ik bevond me nu op gelijke hoogte met het raam. Het stond open en de stem van de dokter, geladen met een dreiging, was duidelijk te verstaan. Ik kwam omhoog naar de vensterbank. Meer van dat dunne, witte gordijn, slechts ten dele gesloten, hing in de kamer als spinnenweb in een graftombe. Van opzij van het raam naar binnen loerend kon ik Dr. Inuris en het meisje duidelijk zien. De dokter had zijn jasje uitgedaan en zijn sjaaltje weer op zijn plaats gebracht, maar een paar van de dubbele wratten wierpen nog steeds hun verschrompelde, kwaadaardige blik over de plooien van de zijden blinddoek heen.
  
  Ik zag dat het meisje nog precies zo gekleed was als toen ik haar had ontmoet. Ze had haar handen op haar rug geslagen, als een kind dat een preek kreeg vanwege wangedrag, haar hoofd iets gebogen, haar glanzende haar nog steeds samengebonden met het bleekgroene lint.
  
  'Ik had gehoopt dat je een zekere mate van waardering zou opbrengen tegenover mij,' zei de dokter. 'Ik had gehoopt dat je uit eigen vrije wil naar me toe zou komen met de schatten die slechts een vrouw weet te schenken, dat je zou beginnen me terug te betalen voor de toewijding die ik zo duidelijk en zo permanent over je heb uitgestort. Misschien geloof je me niet, maar het is werkelijk mijn meest oprechte hoop geweest. Maar misschien hoopte ik wel te veel. Het zal niet de eerste keer zijn. En daarom weet ik ook dat wat niet vrijwillig wordt gegeven, met geweld kan worden genomen.' Het meisje keek hem recht aan. Ze sprak langzaam en weloverwogen. 'Jij bent afschuwelijk,' zei ze.
  
  Het gezicht van Inuris vertrok van woede. Hij hief zijn hand op en liet hem weer zakken. 'Dit is de tweede keer vanavond dat je me voldoende hebt geprovoceerd om ervoor te zorgen dat ik geweld op je zo buitengewoon mooie gezicht wil uitoefenen. Maar dat moet ik toch niet doen, nietwaar? Ik, die er zo afschuwelijk uitzie. Ja, ik neem aan dat mijn gelaatstrekken geen goedkeuring bij je kunnen vinden. Anderen hebben me ook al zoiets duidelijk gemaakt.'
  
  'Begrijp me niet verkeerd, dokter,' zei het meisje. 'Ik had het niet over je uiterlijk. Ik heb daar wel het minst van allen het recht toe.'
  
  'Oh?' zei de dokter.
  
  'Nee,' zei ze.
  
  'Wat dan, mijn suikertje?'
  
  'Je boezemt me afkeer in omdat je zo onuitsprekelijk slecht bent,' zei ze.
  
  De dokter lachte, een schrille lach die uit zijn obscene strot op welde.
  
  'Slecht,' zei hij. 'Hoe weinig weet jij van slechtheid om er zo gemakkelijk over te spreken. Maar spoedig zal je er meer over weten en ikzelf zal je gids zijn, je leermeester, je partner.'
  
  'Nooit,' zei ze.
  
  'Oh, jawel, schatje,' zei Dr. Inuris. 'En wel heel spoedig. Hier, in je kamer, op jouw bed.'
  
  Het meisje blikte snel naar de deur.
  
  De dokter schudde zijn hoofd. 'Nee,' zei hij. 'Het zal je niet helpen.'
  
  Het meisje kromp ineen.
  
  Ik wilde op dat moment tot handelen overgaan, mezelf in de kamer storten om Dr. Inuris en zijn zachte, indringende, geoliede stem tot zwijgen te brengen. Maar ik dwong mezelf tot kalmte. Tot dusver had hij niets anders gedaan dan praten. Het meisje zou dat wel overleven. En door af te wachten zou ik steeds meer kans krijgen meer te horen over deze verwrongen man en zijn geheimzinnige gevangene die met haar fantastische gezicht en vlekkeloze lichaam zijn dreiging had opgewekt.
  
  Een grijns van wreedheid en verwachting deed zijn tanden ontbloten. 'Nou, mijn hartje,' zei hij. 'Ik geef je een laatste kans. Ik heb je alles gegeven wat in mijn vermogen ligt. Geef jij me nu wat in jouw vermogen ligt in ruil daarvoor, of moet het je afgenomen worden?'
  
  'Je kunt me nemen, dokter,' zei ze ferm, 'maar jij weet en ik weet dat je me nooit zult bezitten.'
  
  Het gezicht van de dokter verbleekte en zijn kaken klemden zich woedend op elkaar. Een ader klopte bij zijn slaap als een slang die zich onder zijn bleke vlees had gekronkeld. Hij kwam naar het meisje toe, dat zwijgend en kalm bleef staan en langs hem heen staarde alsof hij niet langer bestond. Zijn enorme hand ging omhoog en trok het lint uit haar haar, dat als een goudgolvende waterval over haar schouders viel.
  
  Woede laaide op op het afstotende gedeelte van zijn gezicht, erger geworden in die paar seconden die hij nodig had gehad om het groene lint weg te rukken en op de grond te laten fladderen. Hij stopte een ogenblik om dat meester te worden en om zich voor te bereiden haar in koele bloede aan te randen. Het meisje bleef langs hem heen staren, alsof zijn bedoelingen haar niet meer aangingen als het zoemen van een vlieg.
  
  Weer stak de dokter zijn hand uit. Zijn lange, tapse vingers sloten zich om de dunne hals van haar jurk, terwijl zijn knokkels opzettelijk bleven rusten in de weelderige vallei tussen haar borsten.
  
  Hij maakte een snelle beweging met zijn pols en trok de stof van haar lichaam. Ze bleef bewegingloos staan terwijl hij de stof van haar schouders schoof en ritselend op de grond liet vallen.
  
  Ze maakte geen enkele beweging om haar naakte borsten te beschermen tegen de begerige opwinding die in zijn ogen tekeer ging. Haar armen hingen langs haar lichaam. Ze droeg alleen nog een wit slipje en pumps.
  
  De adem van de dokter ontsnapte hem sissend. 'Ach, zo,' zei hij.
  
  Terwijl ik mezelf dwong de schreeuwende stem te negeren die me wilde aanzetten zijn reptielennek te breken, gingen zijn handen naar haar heupen en begonnen haar slipje langs de gebruinde dijen naar beneden te rollen.
  
  Hubert had gelijk gehad over Nicole Cara, als ze tenminste Nicole Cara was. Ze was blond van nature.
  
  Het bed bevond zich aan mijn rechterkant, in de hoek tussen muur en raam. Het meisje, nog steeds bewegingloos, bevond zich links van me, met Dr. Inuris tussen haar en het bed.
  
  Knielend, licht hijgend van opwinding en vermoeidheid, rolde hij het slipje tot aan haar enkels. Zonder aansporing stapte ze eruit.
  
  Dr. Inuris kwam weer overeind, greep haar hand vast en begon achteruit lopend naar het bed te schuifelen.
  
  Ik liet haar één stap doen, en nog één, voor de zekerheid. Er zat geen moedervlek aan de hoge binnenkant van haar linkerdij. Helemaal geen. Toen zwaaide ik me op de vensterbank en stortte me de kamer binnen.
  
  De dokter wervelde om zijn as om me te kunnen zien. Het meisje schoof achteruit naar haar bundeltje vernielde kleren.
  
  De sjaal was weggezakt van de nek van de dokter, zijn ziekmakende halsband van wratten onthullend. Nog voor ik de kloof tussen ons had kunnen overbruggen, was hij zijn verbijstering te boven gekomen.
  
  'Guido!' schreeuwde hij. 'Guido!'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Vanuit mijn ooghoeken zag ik het meisje haar gescheurde jurk oppakken en de flarden stof tegen haar sensuele lichaam drukken. Vóór me had Dr. Inuris het druk met wegvluchten, als een spin in de val, tijdrekkend voor de aankomst van de dodelijke Guido.
  
  Hij ondernam geen poging om naar de deur te rennen. Het flitste door me heen dat hij waarschijnlijk bang was tegen zijn kleine beul op te lopen in een duistere gang en dan de straf zou moeten betalen voor Guido's gebrekkige intelligentie en humeurigheid in de vorm van een .22 kaliber pistoolkogel in zijn sodemieter. En op hetzelfde moment kreeg ik een mentaal beeld van de dwergholbewoner die zich van zijn bed zwaaide, zijn Trejo onder zijn oksel vandaan rukte en aan zijn sprint begon in de richting van de kamer van het meisje.
  
  Als een bokser in het nauw, glibberde Dr. Inuris van links naar rechts langs de muur van de kamer, zijn handpalmen naar buiten gewend als in een gebaar van verzoening.
  
  Ik zou niet veel tijd hebben. De dokter betekende zoveel fysieke dreiging als een suikerspin, maar het zou weinig zinnig zijn tussen hem en Guido te komen. Het enige soort gevecht waaraan hij wellicht mee zou doen, was dat waarin de kansen aan zijn kant waren.
  
  Ik liet hem erin lopen met een beweging van mijn schouder en linkerhand. Hij trapte erin, uitwijkend naar mijn rechterhand. Ik liet de stoot los en gaf hem een degelijke dreun tegen zijn kaak. Hij smakte tegen de muur en gleed toen naar beneden, bewusteloos, terwijl bloed uit zijn paarse lippen naar buiten vloeide.
  
  Ik nam niet de tijd om van het gezicht te genieten, maar draaide me om en schoot naar de deur. Te laat. Hij zwaaide open.
  
  Daar stond Guido. De Trejo was op mijn maag gericht. 'Doodstil,' zei hij.
  
  Ik bracht mijn handen omhoog. Op dat moment, zo nam ik aan, was er geen bijzondere reden voor Nicholas Anderson, beschermer van jonkvrouwen in nood, Guido aan te pakken. Dat was niet absoluut noodzakelijk.
  
  Het pistool bleef roerloos. De dokter was nog steeds van de wereld. Guido meesmuilde. 'Je hebt dus die smeerkees neergelegd, hè? Nou, dat zat er dan ook wel in, zou ik zo denken. Maar toch kan ik het niet goedkeuren, makker. Dat betekent rottigheid voor mij. En daar hou ik niet van. Je had moeten maken dat je wegkwam, toen ik het je zei. Nu krijg je er misschien wel spijt van.'
  
  Guido's scherpe oogjes merkten het meisje op en verwijdden zich. 'Trek je kleren aan,' zei hij. 'En ga Tsjoen halen. Zeg hem dat de dokter hulp nodig heeft. En probeer geen geintjes uit te halen.'
  
  Het meisje draaide ons haar rug toe, haalde een koffer van onder het bed vandaan, koos er een paar kledingstukken uit en begon zich aan te kleden.
  
  'Jij,' zei Guido, 'kiest een stuk muur uit en zet je handen ertegenaan.'
  
  Ik deed wat me werd gezegd. Guido pleegde een aanvaardbare fouillering op me. Hij was waarschijnlijk vaak genoeg het lijdend voorwerp van dergelijke grappenmakerij geweest om het vak te leren. Zijn speurtocht had hem dan misschien wel een pistool, een mes en een gasbom opgeleverd, maar hij was niet goed genoeg om de drie scheermesjes tevoorschijn te brengen. Guido hoorde niet bij het fantasierijke soort. 'Goed,' verkondigde hij, 'je bent schoon. Draai je om, breng je handen achter je hoofd en hou ze daar tot ik je zeg dat je ze kunt laten zakken.'
  
  Buiten de deur klonken voetstappen. Het meisje was teruggekomen met de Chinees, die een handdoek bij zich had en iets dat er uitzag als een kommetje met water. Voor het eerst zag ik zijn handen. Van de wijsvingers en pinken staken de nagels uit als twaalf centimeter lange dolken.
  
  'Help de dokter even, Tjsoeng,' zei Guido.
  
  De Chinees knikte.
  
  'Jij,' zei Guido tegen het meisje, 'gaat naast die witte ridder van je staan, en geen grappen. Ik heb genoeg van jou. Als het aan mij lag, zou ik jullie hier allebei ter plekke neerknallen. Dan hebben we het gehad.'
  
  De Chinees knielde neer naast Dr. Inuris, zijn gezicht deppend met de handdoek. De dokter kreunde en zijn kleine hoofd bungelde op zijn lelijke nek. Zijn ogen knipperden. De Chinees bleef hem betten tot de dokter hem opzij schoof, ervoor zorgend niet zijn lange nagels te raken. 'Help me overeind, Tsjoeng,' zei hij.
  
  De Chinees pakte hem onder de oksels en hees hem overeind. Hij bleef met zijn rug tegen de muur leunen. 'Breng me wat cognac, Tsjoeng,' zei hij.
  
  De Chinees verliet het vertrek en kwam even later terug met een glas cognac. De dokter doopte zijn varkenssnuit in het glas en inhaleerde de dampen voor hij begon te drinken. Met zijn vrije hand betastte hij zijn beschadigde kaak. Toen wendde hij zich met een vermoeide glimlach naar mij. 'Geen echte schade, meneer Anderson,' zei hij. 'In ieder geval niet voor mij. Wat u betreft... nou, dat zou wel eens een heel andere kwestie kunnen zijn.'
  
  'Zeg luister eens,' begon ik.
  
  Maar Guido onderbrak me, 'kop dicht,' zei hij.
  
  Dr. Inuris wuifde hem weg als een trainer die te maken heeft met een keffende, jonge hond. 'Dat is voldoende, Guido,' zei hij. 'Hou je stil.'
  
  Guido keek hem woest aan. Kennelijk was hun verhouding niet geworteld in affectie. Guido zou met evenveel plezier de loop van zijn automatische pistool op Dr. Inuris richten als op het meisje en mij, om ons in elkaar te zien zakken onder zijn kogels.
  
  'Nou, meneer Anderson, ik denk dat het tijd wordt dat u en ik tot een soort uiteindelijk begrip komen. Ik dacht dat ik u daarginds in Negresco al duidelijk had gemaakt dat de jongedame die uw aandacht had gevangen, in wezen een heel zieke jongedame is. En uw aanwezigheid hier kan haar ziekte alleen maar verergeren en compliceren. Ik ben bereid over de nogal dramatische manier waarop u zo pijnlijk uw loyaliteit hebt getoond, heen te stappen, aangezien er kennelijk geen schade is aangericht. Maar u moet begrijpen dat ik een man van de wetenschap ben en ik duld geen enkele inmenging als ik bezig ben met de zeer ernstige kwestie van het genezen van een ziek iemand.'
  
  'Als er iemand ziek is in deze kamer, dokter,' zei ik, 'bent u dat.'
  
  Weer voelde ik de kracht van zijn inspanning om de woede meester te blijven die zijn vermomming van minzaam arts dreigde te verscheuren om lucht te geven aan de geperverteerde woede die in hem brandde.
  
  Een rilling ging door zijn lichaam. Hij nam nog een slokje cognac. Zijn ogen staarden in de amberkleurige poel, terwijl hij de cognac ronddraaide in zijn handen. Hij begon zich te realiseren dat ik meer had gehoord en gezien dan hij vermoedde. 'Meneer Anderson,' zei hij met een van zijn neerbuigende glimlachjes. 'Er zijn zo van die voorvallen tussen dokter en patiënt die voor de ongeoefende toeschouwer, hoe zal ik het zeggen, bizar schijnen. Een toneel dat misschien stuitend lijkt voor een man zoals u, zou onmiddellijk begrijpelijk zijn voor één van mijn collega's.'
  
  'Hou maar op, dokter,' zei ik. 'Ik slik het niet en als u denkt dat het wel zo is, bent u nog gekker dan ik vermoedde en ik vermoedde toch al dat u volkomen krankjorum bent en een schande voor uw beroep.'
  
  De dokter stak zijn snuit in de bolvormige kelk van zijn cognacglas en inhaleerde diep, voor hij mij met zijn ogen fixeerde.
  
  'Dat is jammer,' zei hij met een spijtige glimlach. 'Dat is werkelijk heel jammer. Voor u. U bent een dwaas, meneer Anderson. Had u maar naar me geluisterd, dan kon u nu genieten van het vooruitzicht u onder te dompelen in de zeer rijke geneugten van de Côte d'Azur. Maar in plaats daarvan, heeft uw koppigheid u genoodzaakt u te bemoeien met mijn plannen. En dat, meneer, is wel heel ongelukkig.'
  
  'Ongelukkig voor u,' zei ik. 'Maar niet voor dat meisje hier, geloof ik.'
  
  'Heldendaden amuseren me, meneer Anderson,' zei hij tussen twee teugjes cognac in. 'Misschien dat uw ervaring is geworteld in westerns, zoals dat voor veel van uw landgenoten geldt, maar die van mij is gefundeerd op feiten. En dus hoop ik dat u me zult geloven als ik u vertel dat op basis van mijn aanzienlijke ervaring er meer helden dan lafaards een plotselinge dood tegenkomen. En ik weet zeker dat die voor hen even onwelkom is als voor hun mindere, maar wijzere broeders. Maar genoeg gefilosofeer. Het is voldoende te zeggen dat u noch uzelf, noch het meisje een dienst hebt bewezen. En voor mij, bent u niet meer dan een licht ongemak.'
  
  'Dat moet dan nog blijken, dokter,' zei ik.
  
  'Inderdaad,' zei hij. 'En dat zal nu blijken.'
  
  Dr. Inuris zette zijn glas neer. 'Tsjoeng, pak alle bagage in en zet alles in de wagen. We vertrekken zo spoedig mogelijk.'
  
  Hij wendde zich weer tot mij. 'Dat, meneer Anderson, is de mate waarin u mij ongemak heeft bezorgd. Ik moet nu dit huis opgeven. Binnen korte tijd zullen Guido, Tsjoeng, ik en de jongedame wier welzijn u zo'n zorgen baart hier vertrokken zijn. We zullen een nieuw onderkomen zoeken als voorzorg tegen alle storingen die mogelijk worden veroorzaakt door individuen die nieuwsgierig zijn geworden naar uw verblijfplaats. En de zaken' - zijn dunne lippen gingen van elkaar in een zelfvoldane glimlach, terwijl zijn ogen naar het meisje schoten — 'zullen dan door blijven gaan naar hun onontkoombare einde toe.'
  
  Guido zwaaide met het pistool in mijn richting. 'En wat gebeurt er met hem?' vroeg hij.
  
  'Ach, Guido. Beste Guido,' zei Dr. Inuris. 'Wees geduldig. Voor meneer Anderson zullen we op het juiste moment wel een receptje uitschrijven. Maar intussen stel ik voor dat je hem naar een van de keldervertrekken brengt en hem daar stevig vastbindt. Vraag Tsjoeng met je mee te gaan. En dan, als Tsjoeng alles heeft ingepakt en jullie tweeën de wagen hebben ingeladen, zullen we zien wat we kunnen doen aan de pijn van meneer Anderson over zijn scheiding van deze jongedame.'
  
  'Lopen,' zei Guido, terwijl hij me naar de deur gebaarde.
  
  Tsjoeng voegde zich buiten in de gang bij ons. Ze vormden eigenlijk geen slecht team. Tsjoeng, achterwaarts lopend voor me in de gang, bleef net ver genoeg buiten mijn bereik. Guido, bleef ver genoeg achter me om me ervan te weerhouden een snelle beweging naar het pistool te maken.
  
  Aan het einde Van de trap liep een korte trap naar beneden. Onderaan de trap kwamen we in een klein vertrek, kaal op een stoel met een houten leuning en een witgeverfde tafel na waarop ik, bij het zwakke licht van de kale peer die in het plafond was gedraaid, een keurig opgevouwen krant zag liggen. Onder de tafel, netjes opgerold alsof ze daar waren neergelegd voor het gebruik waarvoor ze nu bestemd waren, lagen nieuwe stukken touw.
  
  'Ga zitten,' zei Guido.
  
  Hij was een efficiënte werker. Het kostte hem net een minuut om mijn handen aan de rug van de stoel vast te binden en mijn voeten aan de poten.
  
  'Je kunt gaan, Tsjoeng,' zei hij.
  
  De Chinees liet zijn hoofd zakken in een nonchalante buiging en ging toen zwijgend de trap op.
  
  'Ik heb hem weggestuurd,' zei Guido, 'omdat ik je iets wil zeggen.'
  
  'Oh?' zei ik.
  
  'De dokter denkt dat je een soort grap bent, makker. Je maakt hem aan het lachen.' Hij porde de loop van het pistool onder mijn kin en dwong mijn hoofd achterover. 'Maar ik geloof helemaal niet dat jij zo grappig bent. Jij hebt me vanavond een heleboel last bezorgd en dat bevalt me helemaal niet. Wat ik je dus te vertellen heb is dit: wat de dokter ook met je van plan is - misschien laat hij je in leven - jij gaat er aan. Ik zal er wel voor zorgen dat ik nog hier naar beneden kan komen voor we vertrekken. En dan dood ik je. Misschien blijft de dokter een tijdje kwaad op me, maar hij is eigenlijk toch al niet zo blij met me. En na een uur of wat zal hij besluiten dat het er eigenlijk niet toe doet. Dus jij bent dan dood en ik ben heel tevreden.'
  
  Ik veronderstelde dat het geen kwaad kon deze aap te doen geloven dat hij met een zwakkeling te maken had. 'Ik heb een heleboel poen, Guido,' zei ik. 'Als je me laat gaan, geef ik het je allemaal.'
  
  'Oh, man,' zei hij. 'Ik vind het heerlijk als ze smeken.'
  
  'Je zou rijk kunnen zijn, Guido,' zei ik. 'Laat me gaan. Alsjeblieft.'
  
  'Ik heb je maar één ding te zeggen,' zei hij, terwijl hij wat meer druk zette op zijn pistool. Hij liet zijn stem dalen tot een fluistering. 'Jij gaat sterven, makker.' Hij haalde het pistool weg en beende snel door de deur naar buiten. Ik zag de deur achter hem dichtvallen en hoorde het slot klikken. Ik begon mijn vingers naar mijn riem te wurmen. Binnen een paar seconden had ik het scheermesje uit zijn schuilplaats en was ik al aan het werk op de boeien. Guido mocht dan wat rond stoeien met Nicholas Anderson, Nicholas Carter was toch wel een heel andere zaak. De toer van de onschuldige toerist was nu afgelopen. Het kostte me niet meer dan dertig seconden om het touw door te zagen.
  
  Ik greep de krant van de tafel. Nice-Matin was net dik genoeg om een haventruuk uit te halen. Ik sloeg de krant open en liet hem slechts één keer gevouwen. Toen rolde ik hem diagonaal op tot een strakke cilinder en boog die dubbel. Het eindproduct bezat een taps toelopende greep en een kop die zo stevig was als een rots. Het was een goedkoop wapen, maar dodelijk.
  
  Ik raapte de doorgesneden touwen op, bond mijn voeten losjes aan de stoel en stak mijn handen door de rugleuning, terwijl ik de krant achter me vastgeklemd hield.
  
  Ik hoefde niet lang te wachten. Zijn voetstappen ratelden op de trap en het slot klikte. Het gezicht van Guido was knalrood. Hij schopte de deur open.
  
  'Vuile smeerkezen,' zei hij. 'Hij wilde Tsjoeng jou laten doden. Om mij te straffen. Nou, ze kunnen voor mij allemaal de kolere krijgen. Tegen de tijd dat ik klaar ben, ben jij een lijk.'
  
  'Doe het niet, Guido,' zei ik.
  
  'Prevel je gebedje maar vast, makker,' zei hij, terwijl hij op me af kwam, het pistool gereed.
  
  Ik deed mijn mond net iets open om hem te laten denken dat ik nog iets wilde zeggen. Toen haalde ik de knuppel flitsend van achter me vandaan en liet hem kletterend tegen zijn pistoolarm komen. Het wapen vloog in een boog over zijn schouder en smakte tegen de grond, achter hem.
  
  Guido's ogen verwijdden zich. Verdedigend dook hij in elkaar, terwijl hij zijn gekneusde arm bevoelde en naar achteren schuifelde. Zijn adem kwam ruisend uit zijn zwoegende longen toen zijn adrenaline-systeem zich aanpaste aan de schok van de pijn. Zijn heldere oogjes lieten me geen moment los.
  
  Ik ging met hem mee toen hij achteruit schoof. Hij wreef niet meer over zijn gekwetste arm. Hij had zijn handen naar achteren uitgestoken, tastend naar het pistool.
  
  Plotseling liet hij zich op zijn knieën vallen en zijn rechterhand schoot naar het wapen. Ik wachtte tot hij zijn arm volledig had uitgestoken en bracht toen de krant krakend op zijn elleboog neer. Het bot brak en een dierlijk gejank ontsnapte aan zijn lippen.
  
  Ergens boven kon ik de stem van Dr. Inuris horen. 'Guido?' zei hij. 'Guido! Waar ben je?'
  
  Guido zat in het nauw in dit duistere keldervertrek, zijn gezicht verwrongen van de pijn, terwijl zijn ongedeerde hand uitschoot naar het wapen. Zijn vingers sloten zich om de kolf op het moment dat ik de knuppel onderhands tegen zijn neus liet aankomen, bij de neusvleugels. Zijn neus werd verpletterd en splinters bot drongen in zijn van moord geobsedeerde hersenen.
  
  Een doordringende, jammerende kreet brak uit zijn bebloede gezicht. Toen viel hij achterover, schokte even en lag stil. Ik knielde, bracht de knuppel in mijn linkerhand over en greep het pistool met mijn rechter.
  
  Toen ik opkeek zag ik een spookachtig gestalte, gekleed in zwart, bovenaan de trap. Hij had zijn handen uitgestoken en donker vocht droop traag van de vier dolkachtige nagels. Hij stopte bovenaan de trap en daar, voor het eerst, hoorde ik Tsjoeng spreken, en de twee woorden die hij sprak deden het bloed in mijn aderen stollen.
  
  'Latrodectus mactans' zei hij eentonig.
  
  Dankzij het twijfelachtige genoegen van AXE's overlevings-opleiding wist ik wat er van zijn nagels droop: Het geconcentreerde gif van de zwarte weduwe.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  En dat was het dus. Er zou geen marge voor vergissingen zijn. Of ik ontdeed me van Tsjoeng, snel en accuraat, of hij zou me opdrijven en mijn vlees openrijten met een van de meest kwaadaardige vergiften die er door enig wezen op aarde wordt afgescheiden. Een vergif, vijftien maal krachtiger dan dat van een ratelslang. Maar de dood, als dat een troost was, zou waarschijnlijk snel komen ten gevolge van de smerige smurrie, het equivalent van het gif van duizenden spinnen, neerdruipend van elk van de reusachtige nagels van de spookachtige Chinees.
  
  Hij kwam op me af alsof ik ongewapend was, stap voor stap, als iemand die in een processie meeloopt. Achter hem, boven aan de trap en neerkijkend met een geamuseerde glimlach, maakte Dr. Inuris een nonchalant vaarwel gebaar alsof hij afscheid nam van twee pingpongspelers en verdween toen uit het gezicht.
  
  Ik trok me verder terug in het kamertje en plaatste het witgeverfde tafeltje tussen mezelf en de naderende Tsjoeng. Zijn gezicht bleef uitdrukkingloos, zijn ademhaling onvermoeid, zijn donkere ogen zonder beweging.
  
  Ik plaatste mijn voeten naast elkaar. Dit was niet het moment voor slechte schuttersresultaten. Ik had gelijk gehad over Guido's pistool. Het was een Trejo .22, model 1. En de knop van de selector stond op snelvuur Acht schoten zouden tevoorschijn barsten als ik de trekker overhaalde en die wilde ik allemaal in Tsjoengs uitgemergelde borst hebben. Als ik op zijn hoofd richtte, was er een kans dat een aantal kogels miste door de terugslag van zijn mechanisme.
  
  Tsjoeng stopte onderaan de trap, net buiten het vertrek, in de schaduw die zijn holle gezicht verduisterde. En toen gleden de armen in de zwarte mouwen, die afschuwelijke handen, hypnotisch heen en weer bewegend als een kille prelude van een ballet van de dood, over de drempel.
  
  Ik bracht het pistool met beide handen omhoog. Langzaam, gekromd, kronkelden de grafachtige armen als gigantische alen in een rituele voorstelling, terwijl zo nu en dan een druppel van het dikke vergif langs de nagel naar beneden, op de grond, gleed.
  
  Ik voelde het pistool in mijn greep aarzelen, maar ik streed tegen de aandrang het vuur te openen. Ik wilde Tsjoeng verder de kamer in hebben, in het licht.
  
  Op mijn hoede liet ik het wapen zakken, om mijn spieren en pezen te ontlasten van de spanning van het wachten. En op datzelfde moment kwam Tsjoeng met een sprong over de drempel.
  
  Geen tijd voor twee handen. Geen tijd meer voor zorgvuldig richten. Ik bracht het pistool met een snelle beweging van mijn heup naar boven en haalde de trekker over.
  
  Er volgde een explosie... van totale stilte.
  
  Guido's verrukkelijke machine des doods zat vast.
  
  Tsjoeng stond aan de andere kant van de tafel, terwijl zijn vingers naar mijn ogen staken. Wegduikend haalde ik uit met mijn papieren knuppel, maar ik ontmoette slechts lucht toen hij zijn handen terugtrok. Met een snelle, zijwaartse beweging kwam hij om de tafel heen, maar toen hij in beweging kwam, deed ik hetzelfde en bewaarde dezelfde afstand tussen ons.
  
  Met tussenpozen van slechts microseconden flitsten de besmeurde, olieachtige nagels naar voren als een viertal pijlen, op zoek naar mijn ogen. Ik stak het pistool in mijn zak, terwijl ik mijn knuppel heen en weer sloeg en slechts lucht raakte.
  
  Elke gram concentratie in mijn hersenen en ogen spande zich in om de richting en snelheid van elke, potentieel dodelijke aanval van Tsjoeng te schatten.
  
  En de hypnotische patronen die hij voor me vlocht, waren slechts een deel van een ingewikkelder ontwerp van een oud aanvalsplan dat uiteindelijk terechtkwam bij de dood. Op een goed moment zou het patroon doorbroken worden en zich opnieuw vormen. De doorborende nagels zouden steeds dichterbij flitsen, de handen zouden verder uit elkaar gaan, het oog zou steeds meer onder druk komen te staan om de donkere vage beweging bij te houden. Er zou dan een ogenblik van onvoorzichtigheid volgen, de scherpe pijn van nagels die vlees doorboren en dan de ondraaglijke pijn, en de dood.
  
  Tenzij de dood het eerst voor Tsjoeng kwam.
  
  Ik mikte op zijn kin met de knuppel en toen hij zijn hoofd naar achteren trok, ramde ik met mijn linkerhand de tafel met heel mijn kracht in zijn maag. Hij snakte naar adem en struikelde achteruit, maar herwon snel zijn evenwicht en ging weer in de aanval.
  
  Ik ging op hem af, de tafel voor me uit schuivend. Tsjoeng hield stand.
  
  Zijn linkerhand haalde plotseling uit naar mijn ogen. Ik trok mijn hoofd terug, maar te laat realiseerde ik me dat het een schijnaanval was. Zijn rechterhand schoot naar beneden, de twee lansen met vergif gericht op het netwerk van aderen van de pols van mijn hand die de tafel naar voren schoof.
  
  Op het laatste moment rukte ik de tafel naar achteren en Tsjoeng had moeite zijn zet te compenseren. Hij was te laat. Zijn pink schoot over zijn doel heel en de punt van de lange nagel van zijn wijsvinger sneed in het tafelblad.
  
  Met mijn rechterhand zwaaide ik de knuppel naar zijn hoofd. Hij boog opzij om hem te ontwijken, terwijl ik de tafel de andere kant op draaide. Ik werd beloond met een broos gekraak. Een sissende ademstoot, woede vermengd met verbijstering, ontsnapte aan Tsjoengs lippen. De tien centimeter lange nagel stond trillend met de punt diep in het hout.
  
  Weer schoof ik de tafel naar hem toe. Tsjoeng wilde er niets meer van weten. De tafel zat hem in zijn bedoelingen dwars. Terwijl zijn linkerhand zocht naar mijn gezicht en ogen, greep zijn rechter de tafel beet en probeerde die uit mijn krachtige greep te ontworstelen.
  
  Tussen ons in trilde de bevlekte, gebroken nagel in het witgeverfde hout; de punt niet meer dan anderhalve millimeter in het zachte vurenhout als een miniatuur pijl, van de punt tot aan de gescheurde andere kant geheel bedekt met dodelijk gif.
  
  Wegduikend onder een van Tsjoengs hoge stoten met zijn linkerhand, haalde ik de knuppel uit naar zijn rechterhand die de tafel omklemde. Tsjoeng trok zich terug met een schittering van opwinding in zijn ogen.
  
  Ik wist wat hij had gezien: één ogenblik van roekeloosheid. Toen ik over de tafel heen boog om uit te halen, lagen mijn rug en nek onbeschermd voor zijn linkerhand.,
  
  Zou hij stand hebben gehouden en zijn greep op de onderkant van de tafel hebben bewaard, dan zou hij niet meer dan een pijnlijke pols hebben geruild tegen een zuivere en definitieve stoot in mijn nek met zijn linkerhand. Het was een aanbod dat ik niet van plan was nog eens te herhalen, hoewel Tsjoeng hoopte dat ik dat wel zou doen.
  
  Ik duwde de tafel langzaam naar hem toe, terwijl ik dreigend met mijn knuppel zwaaide. Op het moment dat het hout weer binnen zijn bereik kwam, schoot Tsjoengs rechterhand uit en greep gretig de tafel vast.
  
  We hadden onze posities weer ingenomen om het touwtrekken om de tafel, zijn hand uitstotend naar de richting van mijn hoofd, terwijl ik heen en weer sprong om zijn onvermoeibare aanval te ontwijken.
  
  Plotseling liet ik me op mijn knieën vallen en schoot onder de tafel weer omhoog.
  
  De tweede lange nagel van Tsjoengs rechterhand brak af en viel, geluidloos door het slijm, op de grond. Voor hij zich van zijn verbazing had kunnen herstellen, was ik weer overeind. En nu zag ik voor het eerst angst in zijn ogen. De wapens van zijn rechterhand waren volkomen stomp nu.
  
  Weer greep ik de tafel. Het was een zet die Tsjoeng alleen maar ten koste van een dodelijk gevaar kon negeren. Met zijn linkerhand uitgestrekt, greep hij weer de onderkant van het hout beet. En zo stonden we daar als twee duellisten op een oppervlak ter grootte van een zakdoek, met slechts een paar zetten en de dood heel dichtbij.
  
  Ik bestreed de verleiding op Tsjoeng af te gaan, onder die dodelijke dolken door, met het risico van mijn leven, om zijn gezicht met één klap van mijn knuppel te verpletteren. Met elke seconde kwamen de kansen meer in mijn voordeel. Ik had het wapenarsenaal tegenover me gehalveerd. Ik kon het me permitteren te wachten. Het was Tsjoeng die het begaf. Hij wierp zich over de tafel heen, met zijn hoofd naar voren als een menselijke speer.
  
  Ik liet de knuppel vallen terwijl ik opzij sprong en greep zijn Pols met beide handen. Zijn nagels zochten naar mijn vlees als een paar donkere, glanzende slagtanden. Zijn pezige lichaam lag uitgestrekt over de tafel heen met het gezicht naar beneden.
  
  Ik haalde een hand van zijn pols weg en drukte met mijn elleboog zijn nek tegen de tafel aan en wrong met de andere zijn arm naar achteren. Hij worstelde onder mijn gewicht en mijn greep toen zenuwen en spieren scheurden en het bot brak. Zijn mond opende zich in een stille kreet. Toen ik de druk verminderde, viel zijn arm hulpeloos over de rand van de tafel. Hijgend bleef Tsjoeng daar liggen. Zijn ogen toonden een folterende pijn en een immense haat.
  
  Ik stapte achteruit en keek naar hem.
  
  We zagen het allebei op hetzelfde moment: de gebroken nagel die nog steeds in het hout stak en ik wist dat Tsjoeng besloten had die te pakken, ondanks de pijn en de nutteloze arm, om hem te gebruiken in zijn laatste wanhopige aanval. Toen hij zich omhoog bracht met zijn ongedeerde rechterarm, kwam ik om hem heen en gaf hem met de zijkant van mijn hand een karateslag in zijn nek die zijn gezicht krakend tegen het hout dreunde.
  
  Een vreselijke gil kwam vanuit zijn ingewanden en toen hij zich omhoog bracht op zijn knieën, als een heen en weer wiegende slang bovenop het witte altaar van de tafel, zag ik welke wrede grap de dood met hem had uitgehaald.
  
  De nagelsplinter stak uit zijn rechteroog naar buiten. Hij gilde nog steeds toen zijn lichaam zich overgaf aan het vergif van de tafel gleed en met een smak op de vloer belandde.
  
  Ik had geen tijd te verliezen met eerbied voor de doden en evenmin lust om in deze grimmige arena naar de lijken van Guido en Tsjoeng te blijven kijken. Ik had nog wat af te handelen met Dr. Inuris en nam de trap met twee treden tegelijk.
  
  Buiten het huis hoorde ik de motor van de Mercedes loeien. Ik kwam door de deuropening naar buiten op het moment dat de wagen grint opspoot en achteruit de oprit afreed en om de hoek van het huis verdween. Ik zag het meisje op de voorbank worstelen met de weerzinwekkende gek.
  
  Toen ik de hoek van de villa had bereikt, stond de wagen bovenaan de helling die afglooide naar het hek. Hij zou eerder bij het hek zijn dan ik, maar Dr. Inuris zou moeten stoppen om de versperring te openen. En dan zou ik al op zijn nek zitten en zijn schedel tot pulp meppen. Dr. Inuris moet hetzelfde gedacht hebben.
  
  Het portier aan de rechterkant vloog open en het lichaam van het meisje, rondgedraaid door zijn arm, vloog met het hoofd naar voren naar buiten.
  
  Ik snelde op haar af toen de wagen naar het hek toe schoot. Beneden gilden de remmen toen Inuris hem met een schok tot stilstand bracht en naar buiten dook. In het licht van de koplampen was hij driftig in de weer om het hek open te maken.
  
  Voor hem had ik nu geen tijd.
  
  Ik knielde naast het meisje neer en nam haar hoofd in mijn armen. Toen ik op haar gezicht neerkeek hoorde ik de motor weer loeien terwijl Inuris het hek uitreed.
  
  Het meisje verroerde zich.
  
  In het oosten werd de hemel lichter. De mist was verdwenen en vanuit de zee waaide een verfrissende bries.
  
  Het meisje schrok plotseling bij bewustzijn, haar ogen groot van de angst.
  
  'Het is allemaal in orde nu,' zei ik, terwijl ik haar stevig vasthield. 'Hij is weg en ik denk niet dat hij ooit nog hier terugkomt.'
  
  Ik voelde de spanning van haar lichaam afnemen en na een paar minuten keek ze naar me op en slaagde erin te glimlachen.
  
  Het was prachtig.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  -
  
  We gingen op de treden van de veranda zitten met de drankjes die ik van binnen had gehaald. Er was niets mis met de scotch die Inuris in voorraad had gehad. Het meisje leek in orde, op een paar geschaafde ellebogen na.
  
  Ik vroeg haar of ze naar binnen wilde, maar ze schudde haar hoofd. Ik kon het haar niet kwalijk nemen. In het groeiende licht zag de villa er niet zo uitnodigend uit. Stukken geschilferd en gebroken, roze pleisterwerk bolden naar buiten als oude puisten en donkere roestplekken trokken over het hele oppervlak als de gesprongen haarvaten op de neus van een oude zatlap.
  
  Nee, ik kon het haar niet kwalijk nemen dat ze niet meer naar binnen wilde. Voor haar was het werkelijk een spookhuis, met herinneringen als werkelijke gruwelen daar binnen, ook zonder de lijken van Guido en Tsjoeng als een extra, griezelige noot.
  
  Ze leunde tegen één van de afschilferende, houten pilaren op de hoek van de trap en staarde naar de zee.
  
  Ik vertelde haar dat Guido en Tsjoeng dood waren. Ze nam dat nieuws met een knikje van haar hoofd, alsof dat soort dingen onvermijdelijk waren in een wereld waar het recht altijd zijn beloop heeft en kwaad zich nooit kan onttrekken aan de vergelding.
  
  Ik drong niet aan dat ze zou praten. Dat zou ze wel voldoende doen als ze er klaar voor was. Dat wist ik. Maar eerst moest ze stil blijven zitten en genieten van de frisse wind, de geur van coniferen en de verrukkelijke wetenschap dat ze vrij was van Dr. Inuris en diens kleine bende.
  
  Haar hoofd naar achteren, haar gouden haar als een kussen tegen de oude zuil, genoot ze met diepe teugen van de schone lucht van de nieuwe dag.
  
  Toen ze ten slotte sprak, klonk haar stem vol weemoed. 'Het is hier zo heerlijk,' zei ze. 'Oh, ik bedoel niet precies hier, hier op deze plek. Ik bedoel hier langs de Rivièra, met de bomen, de bloemen, de zee, de lucht en de zon. Ik wou dat ik hier op een ander moment was gekomen, met iemand anders. Maar zelfs iemand als Dr. Inuris kan de schoonheid ervan niet uitwissen. En nu hij hier weg is, wou ik dat ik hier kon blijven. In ieder geval voor een tijdje. Maar dat kan niet, niet nu. Ik heb nog meer te doen. Inuris kwijtraken was maar een begin, tenminste voor mij. Jij denkt dat hij niet meer terugkomt, Nick?'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Nee, die komt hier niet meer terug,' zei ik. 'Maar dat wil niet zeggen dat hij niet meer opduikt. Ik heb eerder mensen als hij gekend. Ze vinden het niet zo leuk om vernederd te worden. Ze kunnen het niet toestaan dat hun plannen in de war worden geschopt. En als dat wel gebeurt, hebben ze de neiging wraak te willen nemen. Ze rusten dan niet voor ze die hebben, ook al duurt het jaren. Dr. Inuris is zo iemand.'
  
  'En?' zei ze. 'Hoe hou je ze tegen?'
  
  'Je doodt ze. Als dolle honden.'
  
  Ze had een blauw werkhemd aan dat boven een paar knopen los had en een gebleekte spijkerbroek. In de ochtend, na een nacht van verschrikking en in de kleren die ze haastig uit de koffer in haar kamer had gepakt waar een verkeerde beweging Guido tot een schietpartij zou hebben gebracht, zag ze er even goed uit, zo niet beter, als toen in het casino op het moment dat ik haar voor het eerst zag.
  
  Ze trok haar knieën op en sloeg haar armen eromheen. Ze boog haar hoofd om haar gezicht te verhullen in een gouden mantel van haar die alles verhulde behalve haar ogen en voorhoofd. Ze keek naar me vanaf de punten van haar knieën.
  
  'Je kunt er hier uitstappen, Nick,' zei ze. 'Je hebt me bevrijd van Dr. Inuris. Dat was alles wat ik vroeg.'
  
  'Ik meen me iets te herinneren over een opdracht voor een moord voor vijf franc,' zei ik.
  
  Ze hief haar hoofd op en glimlachte. 'Ik beschouw het contract als volbracht,' zei ze. 'Ik zie je niet als iemand als Guido, die moordt voor zijn lol.'
  
  'Verre van dat,' zei ik. 'Maar sommige mensen moeten nu eenmaal vermoord worden. En het komt me voor dat Dr. Inuris een van die mensen is.'
  
  'Je hebt meer gelijk dan je denkt,' zei ze. 'Maar dat hoeft jouw probleem niet te zijn. Misschien kan ik ergens anders hulp vinden als ik die nodig heb.'
  
  'Ik neem aan dat het nu wel mijn probleem is,' zei ik. 'Misschien heeft die Dr. Inuris dan iets met jou af te handelen, ik heb toch zo het idee gekregen dat hij ook nog iets met mij voor heeft. Ik zei je al dat mensen als hij er niet van houden gedwarsboomd te worden in hun plannen. En ik geloof werkelijk dat ik die van hem een beetje in de knoop heb geholpen. Misschien ga ik er wel slecht van slapen, me afvragend waar hij is, wat hij van plan is, of misschien denkend dat hij de een of andere intrige aan het opzetten is die niet zo goed voor mijn gezondheid kan zijn.'
  
  'Je hebt, denk ik, wel gelijk, Nick,' zei ze. 'Maar je kunt op jezelf passen. Je hoeft je niet te verstrikken in mij en mijn zorgen.'
  
  Ik ging staan. 'Wil je het zo?'
  
  Ze keek naar me op en zei niets. Ze keek alleen maar in mijn ogen. Ik zag de tranen in die van haar verschijnen. Ze schudde haar hoofd en slikte moeilijk.
  
  Ik ging naast haar zitten en sloeg een arm om haar schouders. 'Goed dan. Wat het dan ook mag zijn, we knappen het samen op. Oké?'
  
  'Oké,' zei ze met een gulle glimlach.
  
  'Trouwens,' zei ik, 'ik geloof dat het stom is om een winnende combinatie te breken. Ik zou voor geen geld ter wereld het einde hiervan willen missen.'
  
  'Dank je, Nick,' zei ze.
  
  'Nu één ding,' zei ik.
  
  'Wat?'
  
  'Nu direct, snel, voor er iets anders gebeurd: vind je het erg om me alleen maar te vertellen hoe je heet en waar dit allemaal om gaat?'
  
  'Het is een lang verhaal,' zei ze. 'Waarom schenk je niet nog een drankje voor jezelf in en kom je hier bij de pilaar zitten, waar je wat makkelijker zit.'
  
  Ik ging staan. 'Ik ben bereid dat allemaal te doen. Maar voor ik nog één stap verzet, voor de hemel instort of het dak van de veranda boven op je neerkomt of ik over een drempel struikel en mijn nek breek, zou ik graag willen weten wie je bent en wat we proberen te doen.'
  
  Het kwam uit haar als machinegeweervuur.
  
  'Ik heet Penny Dawn en we proberen een diefstal van vijftien miljard dollar van de Verenigde Staten te voorkomen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Penny Dawn. Ik zei de naam een paar keer tegen mezelf, terwijl ik het ijs roerde in de stevige borrel die ik mezelf had ingeschonken in het huis. Die naam was goed voor haar. Het paste bij haar vrolijkheid, haar goudkleurige haar, de gebruinde huid en haar bereidheid er tegenaan te gaan als de kansen zich tegen haar hadden gekeerd.
  
  Ik zat tegenover haar aan de voet van de zuil. 'Hallo, Penny, vertel me een verhaaltje.'
  
  Ze drukte haar hoofd tegen de pilaar om de zon haar vermoeide gezicht te laten kussen. 'Het verhaal van Penny Dawn,' begon ze met zachte en peinzende stem, 'begint met het verhaal van Philip Dawn, mijn vader... '
  
  
  
  Philip Dawn werd geboren in China als de zoon van een Amerikaanse zendeling. Ze woonden in een dorpje waar de Dawns de zieken verpleegden, de armen hielpen en waar Philip Dawn zijn jeugd doorbracht. De Chinese manier van leven was de enige die de jonge Philip kende.
  
  Onder de vele vrienden van de jonge Philip Dawn bevond zich een oude man, Jie Sjan Joe. Het was een magere, gebochelde man met een lange, witte snor die aan weerszijden van zijn mond neerhing. Hij had een huid als perkament, maar zijn handen bezaten de soepelheid van de jeugd. In zijn jonge jaren was Jie Sjan Joe een beroemd goochelaar geweest.
  
  Philip Dawn was in het dorp de favoriet van de oude man en hij leerde Philip een aantal van zijn truuks. Jie was gek op puzzels en ingewikkelde dingen. Hij kon vele uren besteden aan het snijden van voorwerpen, zoals die ingewikkelde
  
  doosjes die hij in elkaar placht te zetten, een doos in een doos in een doos, die alleen geopend kon worden door iemand die de ingewikkelde, doch simpele combinatie ervan kende. Door te drukken op een bepaalde plek, door zacht op een andere te kloppen, zou de doos openvliegen.
  
  Jie Sjan Joe leerde de jonge Philip de kunst van deze trukendozen; en tegen de tijd dat Philip met zijn ouders naar het Amerika moest dat hij nooit had gekend, was hij heel vaardig geworden in het construeren van een aantal van Jie Sjan Joe's ingewikkelde puzzels. Als aandenken, en ter ere van hun vriendschap, gaf de oude man Philip één van zijn eigen doosjes, een kunstwerk, overdekt met fijn ivoor snijwerk. Philip Dawn was tien jaar toen zijn ouders teruggingen naar Amerika. Nooit vergat hij de oude man of zijn lessen. 'Het leven is vol magie,' had Jie Sjan Joe de jongen vaak verteld. 'Je weet nooit wat voor truuks het uit zal halen, of wat voor wonderen het voort zal brengen. Het is de grootste show aller tijden.'
  
  
  
  Terwijl Philip opgroeide in Amerika, bleef hij oefenen met puzzels en truuks. Hij was gek op sloten. Sleutelsloten, combinatiesloten, ze fascineerden hem allemaal. Toen Philip naar de universiteit ging, studeerde hij voor ingenieur en op een goed moment ging hij werken voor een firma die veiligheidssystemen ontwikkelde voor banken. Het was het perfecte soort werk voor Philip Dawn.
  
  Vrij snel al in zijn carrière begon hij een zekere reputatie te krijgen voor zijn ogenschijnlijk magische knobbel in het ontwerpen van veiligheidssystemen. Toen andere firma's hem benaderden, ging hij zelf in zaken. Met zijn reputatie was het niet verbazend dat de regering spoedig contact met hem opnam voor een opdracht.
  
  Goudopslag en Fort Knox zijn bijna synoniem geworden in de Verenigde Staten. Maar wat veel mensen niet weten, is dat er nu meer goud zit in de Federal Reserve kluis onder Nassau Street in Manhattan dan ergens anders ter wereld. En toen de regering besloot die kluis te moderniseren, kwam zij bij Philip Dawn.
  
  Penny Dawn ging verzitten en trok haar benen onder zich. Ik had haar nog een drankje gebracht en ze nipte ervan terwijl ze haar verhaal vertelde.
  
  'Het is maar goed dat Philip Dawn een eerlijk mens is,' zei ik.
  
  'Ah,' fluisterde ze, 'maar dat is hij niet. Oh, toen wel,' voegde ze er haastig aan toe. 'Daar moet je je niet in vergissen. Geld, goud, of juwelen, of wat ze hem ook maar vroegen te beschermen, het interesseerde hem nooit. Het was een uitdaging voor hem iets te ontwerpen, waar Jie Sjan Joe trots op zou zijn geweest. Dat is het wat hem dreef. Sloten ontwerpen die tegelijk simpel en ingewikkeld waren.'
  
  'Dus het moderniseren van het beveiligingssysteem van de Nassau Street kluis was zijn grootste uitdaging,' zei ik. 'En heeft hij het afgemaakt?'
  
  Ze glimlachte een mysterieus soort glimlach. 'Oh, ja. Dat heeft hij gedaan. Het werd het grootste meesterwerk van zijn leven...'
  
  
  
  De regering beweert graag dat niemand de combinatie kent die nodig is om de kluis te openen, dat niemand de noodzakelijke informatie bezit om erin door te dringen. Maar natuurlijk is Philip Dawn de enige man die hem wel kent. En aangezien hij de kluis heeft ontworpen, heeft de regering hem in dienst gehouden als raadgever om de kwaliteit van hun veiligheidsmaatregelen te behouden. Hij maakt elke, noodzakelijke verandering, volgens de laatste nieuwtjes in beveiliging of methoden van diefstal. Hij heeft zelf het laatste woord over wie er wordt aangenomen als gewapende bewaker, een vitaal onderdeel van het beschermingssysteem. Philip Dawn had verder een lang en gelukkig leven kunnen leiden. Het leven was goed. Hij had een zeer gerespecteerde positie, hij had een fantastische vrouw getrouwd en ze hadden een dochter je die ze allebei zeer toegewijd waren: Penny.
  
  Maar het leven zat vol truuks, zoals Jie Sjan Joe het zo vaak had gezegd. En op een dag veranderde die noodlottige magie alles.
  
  Het was een snikhete zomerdag en de familie Dawn was naar het strand gereden om te ontsnappen aan de drukkende hitte van de stad. Toen ze 's avonds terugkeerden, prettig vermoeid en verfrist, waren de Dawns op nog maar een paar kilometer van huis toen het gebeurde. De chauffeur van een wagen, die van de andere kant kwam, raakte de macht over het stuur kwijt en reed frontaal in op de wagen van Dawn. Philips vrouw werd op slag gedood. Philip zelf had alleen maar een paar schrammen. Maar Penny Dawn was met haar hoofd door de voorruit gegaan. Ze was verschrikkelijk verminkt.
  
  De artsen lapten het meisje zo goed mogelijk weer op, maar vertelden Philip dat er verder weinig was wat ze konden doen. Ze zou voor het leven getekend zijn; en Philip Dawn raakte van binnen getekend, door de schuldenlast van dit ongeluk dat zulke vreselijke gevolgen had voor zijn kind. Penny groeide op, geconfronteerd met de wreedheid die andere kinderen kunnen laten blijken: beschimpingen over haar misvormde gezicht vol littekens. Het scheen Philip meer pijn te doen dan Penny. Hij verwende Penny op alle mogelijke manieren om haar misvorming goed te maken, die als een soort obsessie voor hem werd. Hij nam haar mee op extravagante reizen, stuurde haar naar de beste scholen, huurde piano- en zangleraren, dansinstructeurs, nam haar mee naar concerten, het ballet, het theater, alles voor haar. En, natuurlijk nam hij haar mee naar iedere plastische chirurg in het land.
  
  Het leek wel alsof er iedere maand een andere dokter was en iedere maand weer hetzelfde antwoord: het littekenweefsel, de misvorming was te volledig. Er kon niets meer worden gedaan. Naarmate ze ouder werd, ze naar school ging en haar graad haalde, had Penny geleerd met haar littekens te leven. Ze had zich goed aangepast en geloofde dat haar leven volledig was. Maar haar vader bleef volharden, tegen haar protesten in, in het zoeken naar die magische chirurg die niet bestond.
  
  Maar het bleek dat hij wel bestond. En op een goede dag kwam hij naar het kantoor van Philip Dawn in Manhattan, onaangekondigd en onverwacht. 'Ik heb begrepen,' zei die merkwaardig uitziende gast, 'dat u een chirurg voor uw dochter zoekt?'
  
  'Ja... maar wie...?'
  
  'Ik ben die chirurg,' zei de man. 'Mag ik me even voorstellen? Dokter Lothar Inuris.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  Wat Dr. Inuris in gedachten had, was een eenvoudig ruilhandeltje: toegang tot de Federal Reserve kluis in ruil voor een nieuw gezicht voor Penny.
  
  Het leek belachelijk. Alleen een gek zou het hebben voorgesteld en alleen een gek zou het hebben geaccepteerd. Dat wil niet zeggen dat Lothar Inuris en Philip Dawn allebei op dezelfde manier gek waren. Als Philip Dawn gek was, dan was hij gek van liefde voor zijn dochter. Alle ouders willen dingen voor hun kinderen doen; Philip ging tot het uiterste. En de prijs was hoog voor Philip Dawn. Hem werd gevraagd de hoogste prijs te betalen die hij maar kon betalen: de vernietiging van zijn meesterwerk. De kluis die hij had ontworpen, bezit muren van gewapend beton. Het ligt op zevenentwintig meter onder Nassau Street. Buiten zijn hekken met ingewikkelde dubbele sleutelsystemen. Maar de toegang tot de kluis zelf is via een nauwe passage door een drie meter lange negentig ton zware, stalen cilinder. De cilinder draait in een frame van honderdveertig ton. Bij het sluiten van de ingang draait de cilinder zover dat het frame met massief staal is gevuld, en dan zakt hij één centimeter, als een enorme kurk op een fles. Het is luchtdicht, waterdicht en wordt gecontroleerd door tijdsloten, om maar niet te spreken over de hele elektronische ijzerwinkel, televisie en andere waarnemingsapparatuur, plus een menselijk beveiligingssysteem, opgebouwd uit een van de grootste geüniformeerde eenheden van zijn soort in het land: scherpschutters die regelmatig met handvuurwapens en automatische wapens oefenen.
  
  Het alarmsysteem kan elke uitgang van het gebouw afgrendelen. En binnenin de kluis bevinden zich afgesloten compartimenten, drievoudig gesloten. Ze bevatten ruwweg zo'n veertienduizend ton goud in staven van de Verenigde Staten en zo'n zeventig andere landen. Elke staaf weegt ongeveer twaalf kilo. Niet iets dat je eventjes in je broekzak naar buiten kunt smokkelen, evenmin lukt het je onopvallend met een vloot vrachtwagens.
  
  Het goud daar uit krijgen was een puzzel die Jie Sjan Joe wel leuk zou hebben gevonden. En ook zou hij Philip Dawns oplossing leuk hebben gevonden. Het was eenvoudig en tegelijk ingewikkeld.
  
  Bij de eerste ontmoeting, kwamen de twee mannen tegenover elkaar te staan met hun voorwaarden. Philip Dawn, een man die was geobsedeerd door de tragedie van zijn dochter, had weinig tijd nodig om te besluiten zijn unieke magie te ruilen voor de unieke magie van Dr. Lothar Inuris. De enige kwestie was die van vertrouwen.
  
  'Maar, mijn beste man,' zei Dr. Inuris, 'we zijn beiden in een positie dat we elkaar moeten vertrouwen. Ik vertrouw erop dat u dit project tot een succesvol einde zult brengen en u moet mij vertrouwen dat ik uw dochter succesvol opereer. U heeft geen keus.'
  
  'Natuurlijk heeft u gelijk,' antwoordde Philip Dawn. 'Niemand, ik herhaal, niemand kan wat ik kan. Ik heb de meest gevorderde technieken geperfectioneerd. Technieken van mezelf, van jaren van onderzoek. En ik ben de enige chirurg ter wereld die het soort littekenweefsel kan behandelen waaronder uw dochter gebukt gaat en haar een niet alleen nieuw, maar ook mooi gezicht geven.'
  
  'En ik,' zei Philip Dawn toonloos, 'ik ben de enige ter wereld met de volledige beveiligingsinformatie die uw wensen vereisen.'
  
  'Precies. Het zou geen van ons beiden dus enig voordeel opleveren het vertrouwen van de ander te beschamen, niet?' Wat beide mannen vroegen, waren enorme ondernemingen. Inuris, van plan ervandoor te gaan met ongeveer een zesde van het goud dat was gedolven sinds het begin van de geschiedenis, stemde erin toe Philip Dawn te voorzien van loyaal personeel voor zo lang het nodig was. Voor zijn eigen veiligheid echter, wilde hij niet de namen noemen van de andere kopstukken die waren betrokken bij de grote kraak. In ruil stemde hij toe de operatie van Penny te regelen als Philip zijn medewerking had bewezen door te zorgen voor de toegang tot het goud. Als de planning op lange termijn eenmaal in een onherroepelijk stadium was, zou hij beginnen aan Penny's transformatie. De diefstal van het goud zou maanden duren, mogelijk jaren. De operatie zou minder dan een week vergen.
  
  Voor hun eerste ontmoeting voorbij was, hadden Philip Dawn en Inuris een systeem bedacht om met elkaar in contact te blijven. En Philip vertelde de dokter dat hij hem op de hoogte zou stellen als hij klaar was om te beginnen met de uitvoering van zijn plan.
  
  Vanaf die dag leek Philip Dawn voor zijn dochter een geheel ander mens. Voor het eerst sinds jaren scheen hij gelukkig en vrolijk. Penny stelde geen vragen over die verandering. Ze wilde graag geloven dat hij zich ten slotte bij de situatie had neergelegd. Maar er kleefde een smet aan dat geluk. Penny merkte dat haar vader, naarmate de tijd verstreek, verteerd werd door een koortsachtige spanning, en toen ze haar bezorgdheid tot uitdrukking bracht, schreef hij het toe aan de opwinding van een nieuw project. Penny liet het erbij . Ze was blij dat hij haar niet langer door het land sleepte naar allerlei artsen en dat hij opgeslorpt was door zijn werk. Ze zag zelfs zijn veranderde uiterlijk over het hoofd; zijn haar was al door de jaren heen op een natuurlijke manier grijs geworden; maar naarmate de tijd verstreek van zijn 'nieuwe project' werd hij mager en gebogen. Zijn gezicht was gegroefd en oud. Eindelijk, op een avond merkte ze zijn fysieke verandering op.
  
  Hij kwam vroeg thuis, in een uitstekend humeur, en schonk twee glazen in van zijn beste sherry, waarvan hij er een aan haar gaf. 'Een toost, Penny. Laten we drinken op de magie van het leven.'
  
  Met een vrolijke verbijstering keek Penny op naar haar vader. Het was jaren geleden dat ze hem zo gelukkig had gezien. 'Nou, wat is er allemaal aan de hand, papa?'
  
  Philip Dawn ging in zijn favoriete leunstoel zitten. 'Morgenavond zal een chirurg je opereren. En als je wakker wordt, zal je een nieuw gezicht hebben. Er zal geen spoor meer zijn van je oude littekens en geen spoor van een operatie.' Penny staarde hem ongelovig aan.
  
  'Het is waar,' zei hij. Hij zette zijn glas neer en hief zijn hand op, alsof hij een eed zwoer. 'Ik ben absoluut ernstig. Ik heb het werk gezien van deze man en ik zeg je, hij heeft geen gelijke.'
  
  'Maar, papa,' zei Penny. 'Het kan me echt niet schelen.' Philip Dawn knikte. 'Dat weet ik,' zei hij. 'En daarom ben ik ook trots op je. Maar, Penny, laten we alsjeblieft niet twisten. Zelfs al kan het je niet schelen, ik smeek je, doe het dan voor mij, voor een oude man. Voor je vader, om hem geluk en vreugde te schenken.'
  
  Het was voor Penny niet moeilijk een dergelijk verzoek aan te nemen. Ze liep naar haar vader toe en kuste hem op zijn wang. Philip Dawn sloeg zijn arm om haar heen.
  
  'God zegen je,' zei hij. Tranen stroomden over zijn wangen. 'Geen tranen, papa,' zei ze. 'Alleen blijheid.' Nadenkend zweeg ze. 'Vertel eens, hoe zal ik eruit zien?'
  
  'Om je de waarheid te vertellen, ik weet het niet,' zei Philip. 'Ik heb het allemaal aan de dokter overgelaten. Dat weet hij. Maar zoveel heeft hij me wel verteld, dat je heel, heel mooi zal zijn.'
  
  'Het klinkt alsof hij een heel opmerkelijk man is.'
  
  'Ja, heel opmerkelijk,' zei Philip.
  
  'Vertel eens wat over hem?'
  
  'Er valt niet veel over te vertellen. Maar een fijne man.' Zijn stem klonk vaag, peinzend.
  
  'Maar hoe is hij? Wie is het? Waar komt hij vandaan?'
  
  'Dat is onbelangrijk.' Hij scheen bijna kwaad door haar vragen. 'Hij is de beste in zijn vak, en dat is het enig relevante punt, niet?' Zijn toon werd zachter. 'Papa,' zei Penny, 'is er iets dat je me niet wilt vertellen?'
  
  'Nee, nee,' zei Philip met een kunstmatige glimlach. 'Dat is het helemaal niet. Het is alleen maar dat er weinig over hem te vertellen is. Ik bedoel, wat maakt het voor een verschil? Wat er toe doet is het resultaat.'
  
  'Dit is allemaal heel vreemd, papa,' zei Penny.
  
  'Nou, zoiets heeft zich toch nog nooit eerder voorgedaan,
  
  wel? En ik ben een beetje nerveus, dat is alles, nu het zo dichtbij is. En je spervuur van vragen maakt het ook niet beter.'
  
  'Nou, ik zie niet in wat voor kwaad dat kan. Het is alleen maar natuurlijk. Tenslotte is dit belangrijk. Ik bedoel, je zou me niet overlaten aan de een of andere dokter die zo maar is binnen komen lopen.'
  
  Philip Dawn sprong op alsof hij geschopt werd.
  
  'Papa.'
  
  Hij was gaan snikken. Zijn dochter knielde naast hem neer. 'Ik geloof dat je me maar beter alles kunt vertellen,' zei ze. Philip hield zijn handen voor zijn gezicht. 'Dat kan ik niet,' zei hij tussen twee snikken door. 'Dat kan ik niet.'
  
  'Je moet,' zei Penny.
  
  En toen het snikken was opgehouden vertelde Philip Dawn, nog steeds met zijn handen voor zijn gezicht, aan zijn dochter wat hij had gedaan. Hij vertelde hoe hij en de geheimzinnige Dr. Inuris erin waren geslaagd, in een periode van ja-ren, nieuwe mannen te plaatsen op alle belangrijke veiligheidsposten rond de kluis, die loyaal waren aan de dokter. Soms was Philip Dawn erin geslaagd, zoals wanneer een oude bewaker vertrok en er een nieuwe moest worden aangesteld. Philip Dawn had ervoor gezorgd dat de nieuwe man door Dr. Inuris was geselecteerd en gestuurd. Maar dat was niet alles. Mannen vertrokken maar zelden. Met informatie, bijeengegaard en geleverd door Philip, regelde Inuris wat hij noemde 'magische verdwijningen'. Een bewaker verdween, maar niemand wist het. Want direct stond er, om zijn plaats in te nemen en zijn werk te doen, een perfecte dubbelganger klaar, geschapen door Dr. Inuris.
  
  Binnen een zekere tijd lag het hele kluissysteem onder beheer van een heel team dat was gericht op één ding: de diefstal van het goud.
  
  De oplossing die Philip Dawn had gevonden was even eenvoudig als ingewikkeld. Het ingewikkelde lag in het vervangen van de mannen, maar dat loste Dr. Inuris op. En de eenvoud lag daarin, dat Philip Dawn vanaf het begin had geweten dat het geen zin had om bruut geweld toe te passen om de ondoordringbare kluis die hij had gemaakt binnen te dringen. Er was geen zwakke plek in het metaal. De zwakke plek, wist hij, lag bij zijn medemensen.
  
  Nu was de operatie aanzienlijk eenvoudiger geworden. Het meeste goud behoorde toe aan de Verenigde Staten. Iets ervan behoorde aan andere landen, en wanneer er een schuld moest worden afgelost, kwamen de 'goudstapelaars' met hun speciale schoenen tegen vallende staven, en verplaatsten het goud naar het juiste compartiment met hydraulische liften en transportbanden.
  
  Elke dag, volgens het schema dat was opgesteld door Philip Dawn, verplaatste iedere bewaker een goudstaaf en verving die door een valse staaf, zonder dat iemand iets meer wist dan de bewaker zelf, en die was niet van plan erover te praten. Als termieten die een huis weg vrat en. Langzaam, maar efficiënt. Over een periode van jaren verdwenen duizenden staven. Periodiek, als de omstandigheden absoluut veilig werden geacht, placht een vrachtwagen grote ladingen weg te halen en af te leveren. Na een bepaalde tijd was het aantal goudstaven dat er nog in de kluis over was, kleiner dan het aantal staven vals goud. Miljarden waren er gestolen. Gedurende die tijd bleef de goudprijs op de wereldmarkt stabiel: vijfendertig dollar per ounce. Toen begon plotseling een combinatie van krachten de kracht van de dollar weg te zuigen. Er waren teveel dollars gedrukt. Er was teveel papiergeld. Het vertrouwen in de dollar begon te slijten. De mensen wilden goud.
  
  Officieel was goud waardevoller. Officieel was de dollar minder waard en er begon een enorme vlucht naar het goud, weg van de dollar. Toen de grote financiële wijze mannen in de wereld besloten een vrije markt te vestigen voor goud, schoot de prijs omhoog, naar meer dan honderd dollar per ounce.
  
  Het toneel was klaar voor een financiële nekslag. Dr. Inuris en zijn vrienden beheersten bijna een zesde van al het goud dat er op de wereld was. Ze hadden werkelijk gewicht op de markt en waren in staat tegemoet te komen aan de hooggeprijsde, hooggespannen eisen.
  
  Die nacht verklaarde Philip Dawn alles aan Penny en toen zij argumenteerde dat hij naar de autoriteiten moest stappen, weigerde hij.
  
  'Nog niet. In dit stadium zou het rampzalig zijn. Er zou iets van uitlekken en dan zou de economie van de Verenigde Staten een enorme chaos worden. Het resultaat zou zo catastrofaal zijn dat absoluut niemand onaangetast zou blijven. Industrieën zouden ineenstorten, de werkeloosheid zou hemelhoog stijgen en de aandelenmarkt zou ten onder gaan. Maar zo lang we het stilhouden, blijft de kans bestaan dat de VS haar goud terugvindt. Nu spreken zou alleen maar het enige goede dat er in die hele affaire zit vernietigen: een nieuw leven voor jou. Als we ons stilhouden tot na de operatie, zal alles goed worden. De regering zal het op tijd horen, maar er is geen enkele reden de dam te doorbreken, voor we onze winst binnen hebben. We moeten nu nog meewerken, anders zal het enige dat er te zien is van mijn werk een misvormd meisje zijn en een vader, opgesloten als dief.' Penny dacht snel na. Haar vader had gelijk. Haar enige kans was de operatie te ondergaan, om zodoende de afspraak tussen Philip Dawn en Dr. Inuris te beschermen. En daarna kon ze nog haar best doen om de zaken recht te trekken.
  
  Het leek bijna alsof haar vader haar gedachten had gelezen. 'Als die operatie eenmaal is uitgevoerd,' zei hij, 'heeft Dr. Inuris zijn schuld aan mij betaald en is mijn overeenkomst met hem ten einde. Dan, Penny, kun je doen wat er gedaan moet worden.'
  
  En dus kuste ze haar vader de volgende avond vaarwel. Voor hun huis stond een wagen te wachten. Een lange Chinees liet haar achterin stappen, voor hij zijn plaats achter het stuur innam. De man achterin, naast haar, zat in de schaduw. Zijn stem sijpelde naar buiten uit zijn halfverborgen gezicht. 'Ik ben Dr. Inuris, zei hij. 'Uw chirurg, miss Dawn.'
  
  Voor ze een kilometer van haar huis waren, had hij haar al een verdovend middel toegediend. En Penny Dawn was bewusteloos op het moment dat zij hun bestemming bereikten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  Ik realiseerde me dat ik gespannen naar het lieve gezicht van Penny Dawn had zitten kijken, terwijl zij het verhaal vertelde. Toen ze een ogenblik ophield met praten, worstelde ik met de vele vragen en problemen die haar verhaal in de heldere, zonovergoten dag opriep. Er waren nog veel incomplete beelden, waarvan ik hoopte dat zij die zou aanvullen. 'Dus die goede dokter maakte je naar de beeltenis van Nicole Cara,' zei ik, terwijl ik het restje drank in mijn handen ronddraaide.
  
  'Ja, naar de beeltenis van de filmster die hij verafgoodde.' Haar lichaam schudde van haar onderdrukt lachen. 'Oh, natuurlijk was ik dankbaar. Ik kon mijn ogen niet geloven toen ik mezelf voor het eerst in de spiegel zag. Een nieuw gezicht, een mooi gezicht. Ik realiseerde me toen dat ik nooit eerder had geweten dat schoonheid, fysieke schoonheid, een echt, heerlijke gift is. Maar een gift,' ging ze verder, terwijl haar stem verkrampte door onplezierige herinneringen, 'die een hoge prijs eist.'
  
  
  
  Inuris had uitgelegd dat Penny iets meer dan 72 uur buiten bewustzijn was geweest. Nog gevangen door de elegante schoonheid van haar nieuwe gezicht, door de perfectie die haar bewonderende blik terugschonk vanuit de spiegel, merkte ze niet op dat de dokter dichter naar haar toe kwam. 'Een man zou zijn hele leven naar zo'n vrouw kunnen zoeken,' zei hij, terwijl hij vlak naast haar stond. 'Ik heb Nicole Cara nooit gekend. Maar ik beken wel dat ik er veel voor over zou hebben gehad om haar te hebben gekend. En om jou nu zo te zien, berooft me van m'n verstand.'
  
  Plotseling stak hij zijn handen uit en trok haar tegen zich aan. Een arm sloeg zich om haar heen. Zijn vrije hand rukte aan de dunne nachtjapon en klemde zich ruw over haar borst. Hij forceerde zijn mond op de hare en drong zijn tong tussen haar tanden.
  
  Verschrikt rukte Penny zich los. 'Blijf van me af!'
  
  'Ik geloof dat je maar beter kunt leren mijn attenties te accepteren ,' glimlachte de dokter.
  
  Penny vroeg te mogen vertrekken. Toen vertelde de dokter waar ze was: in Zuid-Frankrijk, in een villa. En, legde hij uit, ze zou geen toestemming krijgen om te vertrekken tot hij en haar vader de zakelijke afspraak hadden beëindigd. Penny had geen andere keuze dan gevangen te blijven. Ze deed net of ze niets afwist van een overeenkomst tussen Philip Dawn en Dr. Inuris, wat in haar voordeel bleek te zijn. Haar beste strategie, besloot ze, zou een onderworpen gedrag zijn, en onwetendheid. Ze kreeg geen toestemming onder welke omstandigheid ook de villa te verlaten.
  
  Dr. Inuris die zich kennelijk realiseerde dat zijn eerste, grove benadering van haar een grote misrekening was geweest, drong zich voor een aantal dagen niet fysiek op. Hij onderwierp haar echter aan een 'Blitzkrieg' van zijn verwrongen charme. En de 'staf', Guido en Tsjoeng, werden minder waakzaam.
  
  Inuris sprak tegen haar over zichzelf. En uit de stukjes en beetjes informatie die ze in elkaar paste door te observeren en te luisteren, was ze in staat zich een beeld te vormen van de perverse, misvormde man die haar gevangen hield.
  
  In de eerste plaats was Inuris aan de heroïne verslaafd. Zijn liefde voor een onverhuld gebruik van de spuit was overduidelijk. Hij was Duitser van geboorte en tijdens de oorlog was hij student in de medicijnen geweest. Die tijd had hij operatietechnieken kunnen oefenen en ontwikkelen op de gevangenen van concentratiekampen, waar hij aan verbonden was. Hoeveel honderden mensen had hij verminkt, geslacht, om de technieken waar hij nu zo op pochte te perfectioneren? Na de oorlog vluchtte hij naar Zwitserland waar hij een kleine kliniek opende. Hij werd rijk door de fanatieke jacht van oudere vrouwen op een nieuwe jeugd. Zijn groeiende rijkdom had zijn hebzucht gestimuleerd en hij raakte volkomen gericht op het verzadigen van zijn honger naar rijkdommen.
  
  In al zijn, op zichzelf gerichte, uitwijdingen vertelde hij nooit hoe hij over Philip Dawn had gehoord. Evenmin sprak hij tegenover Penny met geen woord over hun zakelijke overeenkomst.
  
  Verscheidene dagen gingen voorbij met Inuris' sprookjes en Penny, zonnebadend in de tuin van de villa. Toen, op een nacht dat ze het gevoel had dat Inuris en zijn bewakers voldoende in slaap waren gewiegd door haar ogenschijnlijke medewerking, slaagde ze erin weg te glippen en een lift naar Nice te krijgen. Ze was net bij het casino toen Guido haar inhaalde. Inuris was woedend toen ze was teruggebracht naar de villa en waarschuwde haar met obscene dreigementen tegen een herhaling van die avond.
  
  Een week later slaagde ze er opnieuw in weg te glippen. En weer vond Guido haar. Maar ditmaal was er een man bij die Nicholas Anderson heette...
  
  
  
  Ik floot. 'Dat is me het verhaal wel. Maar er is nog iets bij. Nicholas Andersons werkelijke naam is Nick Carter. Hij is agent van de regering van de Verenigde Staten.'
  
  Penny's ogen gingen wijd open en haar mond vormde een kleine, stille O.
  
  'Nu jij de zaken zo duidelijk stelt,' zei ik, 'dacht ik maar eens hetzelfde te doen.'
  
  'Ik moet er een beetje aan wennen,' zei Penny. 'Maar ik zie niet in dat het iets zou veranderen.'
  
  'Ik evenmin,' zei ik. 'We willen allebei nog steeds Dr. Inuris te grazen nemen, voor hij ons te pakken heeft. En als we hem eenmaal hebben zal ik wat meer over dat goud willen weten en wie Dr. Inuris' partners zijn. Je beseft zeker wel dat je vader een zekere straf staat te wachten?'
  
  Penny sloeg haar ogen neer. 'Ja,' zei ze. 'Ik weet het. Maar ik denk dat hij het ook wel weet. En het zal hem niet kunnen schelen. Het enige waar hij zich zorgen over maakte, was ik. En voor mij is nu helemaal gezorgd.'
  
  'Verdomd als het niet waar is, Penny Dawn,' zei ik. 'Je bent een heel mooie vrouw.'
  
  Daar, op de ingezakte veranda, bloosde ze. 'Ik ben nog niet zo gewend aan dergelijke complimenten,' zei ze.
  
  'Nou, volgens mij kun je er maar beter wel aan wennen,' zei ik, terwijl ik opstond van het bordes.
  
  'Het is allemaal zo vreemd,' zei ze. 'Ik weet niet of ik er wel ooit gewend aan zal raken.'
  
  Ik liep op haar af en trok haar overeind. 'Ik zal je helpen dat te proberen,' zei ik. 'Het is alleen maar een kwestie van oefenen.' Ik nam haar gezicht in mijn handen en bracht haar mond naar mijn lippen. Ze wachtte op me. Haar handen gingen om me heen en haar lichaam, een samenspel van stevige punten en vloeiende lijnen, ging op in dat van mij. Haar handen gingen naar boven en vlochten zich in mijn haar.
  
  'Oh,' zei ze ten slotte, 'Oh, Nick.'
  
  Ze haalde zwaar adem, de gebruinde bovenkanten van haar borsten zwollen op in de lange V van haar hemd. Ik zag de ogen van het meisje tot leven komen met een groen vuur. Haar armen kronkelden zich om mijn nek en haar lippen kwamen warm en vochtig tegen de mijne, met een hartstocht die meer was dan alleen maar dankbaarheid. Haar heupen drongen zich naar voren tegen mijn lendenen met het ritme van niet te onderdrukken begeerte. En haar handen, dienaren voor haar wens, bewogen zich naar beneden om mijn dijen aan te raken. Ik knoopte haar hemd los, nam haar borsten in mijn handen en kuste de harde tepels. Ze liet haar hemd ongeduldig van haar schouders glijden. 'Snel, Nick,' hijgde ze. 'Snel.'
  
  Ze bleef staan terwijl ik haar gebleekte spijkerbroek en haar slipje naar beneden stroopte. En haar vingers en die van mij haastten zich om mijn kleren uit te trekken voor we, al in elkaar, neerzonken op het bedauwde gras waar haar handen en benen me gevangen hielden in het fluwelen vlees. Haar mond kreunde tegen mijn oor van opwinding, als een stem van de storm die ons optilde en weer liet vallen in een poel van onvoorstelbaar genot. Steeds weer tot we met een donderende explosie klaar kwamen en vredig, warm en dicht bij elkaar achterbleven in de zon van de nieuwe dag.
  
  Daar, liggend in het gras, begon ik haar te vertellen wat ik had bedacht. Dr. Inuris had haar mee willen nemen toen hij vluchtte. Was hij erin geslaagd, dan was alles goed geweest, voor hem althans. Dan zou hij erin zijn geslaagd Penny gevangen te houden tot de gouddiefstal kompleet was. Maar hij had gefaald. Hij was gedwongen geweest Penny uit de wagen te gooien om mij af te leiden, zodat hij kon ontsnappen. Zolang als zij bleef leven, zat hij in de moeilijkheden. Maar hij kon het niet riskeren terug te keren naar de villa. Dat was te gevaarlijk. Vroeg of laat zou iemand Guido en Tsjoeng dood aantreffen in de kelder. En direct daarna zou iemand een heleboel vragen gaan stellen over de man die de villa had gehuurd.
  
  Nee, Dr. Inuris zou nooit terugkomen. Hij was op de vlucht, snel en ver weg. Vechten was zijn spel niet. Hij zou afwachten en een vergelding in elkaar sleutelen die zijn beulsknechten dan voor hem moesten uitvoeren. In de goudoperatie was hij de technicus, maker van demonen, de schepper van vervangers voor de bewakers die op 'magische' wijze verdwenen. Ik wist wat dat betekende. Er was altijd wel iemand die daar mooie termen voor had, zoals 'geliquideerd' of 'onvoorwaardelijk beëindigd'. Die bewakers waren zo dood als een pier. Dat was de bijdrage van Dr. Inuris aan de gouddiefstal.
  
  Iemand anders leverde de mankracht, de spieren en een heleboel van de hersenen die nodig waren voor een operatie op een dergelijke schaal en van zo'n ingewikkeldheid. Ik wist niet wie, maar ik vond de aanwezigheid van Guido en Tsjoeng in de omgeving van de dokter zeer leerzaam. Ze schenen geen oude vrienden van de dokter te zijn, of oude vrienden van elkaar. Het leek bijna alsof Guido en Tsjoeng aan de dokter waren toegewezen als een bijdrage van de leden van een verbond.
  
  Dus als de dokter zonder lijfwacht zat en het meisje kwijt was dat hij uit de roulatie had moeten houden moest ik tot de conclusie komen dat hij zo snel hij kon op weg was naar bescherming. Als hij snel genoeg was, kon hij terugkeren naar zijn compagnons, hen vertellen wat er was gebeurd en vertrouwen op de mogelijkheid dat ze het hem zouden vergeven, of hem tenminste niet zouden straffen, tot er iets beslissends verkeerd ging.
  
  En intussen konden zijn compagnons hun best doen om ervoor te zorgen dat er niets verkeerd ging bij het opsporen van het meisje, en misschien ook nog 'Nicholas Anderson'. Ze zouden ervoor zorgen dat hun lippen voorgoed verzegeld werden.
  
  Als mijn gok juist was, was Dr. Lothar Inuris op de terugweg naar New York.
  
  'Klinkt goed volgens mij,' zei Penny.
  
  Ik wilde haar niet de tweede, goede reden vertellen waarom Dr. Inuris waarschijnlijk in New York was. Nog niet. 'Goed,' zei ik. 'Laten we gaan. Is er nog iets in het huis dat je wilt hebben?'
  
  Penny schudde haar hoofd. 'Het enige dat ik nodig heb is mijn paspoort en dat heb ik in mijn zak. Laten we gaan.' Haar hand gleed in de mijne toen we het pad afliepen naar het hek van de ingang van villa Narcissa. De zon scheen nu helder en het was een prettig gevoel om die obscene ruïne van een villa en zijn weerzinwekkende bewoners achter ons te laten.
  
  'We zullen naar Nice liften,' zei ik. 'We moeten nog langs mijn hotel. Ik heb zo het idee dat ik mijn vrienden nodig zal hebben, waar we naar toe gaan. Ze heten Hugo, Wilhelmina en Pierre.'
  
  
  
  Het duurde niet lang voor we weer uit het hotel waren. We namen een taxi naar het vliegveld van Nice, oostelijk van de stad, en toen we voor het luchthavengebouw stopten, trok Penny aan mijn mouw.
  
  'Kijk,' zei ze.
  
  Buiten geparkeerd - verlaten is waarschijnlijk een beter woord - stond de witte Mercedes.
  
  'We zitten op het juiste spoor,' zei ik. 'Waarschijnlijk heeft hij de vlucht van Air France van 7.30 uur naar Parijs genomen.'
  
  Ik haalde een paar tickets voor de Air Inter van 9.30 uur vanuit Nice, met een aansluitende verbinding in Parijs naar New York.
  
  We hadden nog wat tijd over voor het vertrek. Ik haalde koffie voor ons beiden, wat croissants en een exemplaar van de International Herald Tribune. Een grote kop op pagina één trok onmiddellijk mijn aandacht. De goudprijs was op een top gekomen. De vraag ernaar was op recordniveau op de internationale markten en de bezorgdheid ten aanzien van de toekomst van de dollar steeg.
  
  Ik moest als de sodemieter zien het brein achter die hele goudkraak-operatie te pakken te krijgen als er nog 'een kans was om de hele ramp af te wenden. Als uitlekte dat het meeste goud van de VS verdwenen was, zou de internationale zenuwtoestand in een internationale paniek veranderen. Papieren dollars zouden waardeloos worden. Het zou een miljoen gaan kosten om een brood te kopen. Ik herinnerde me wat ik ergens had gelezen over Duitsland na de Eerste Wereldoorlog. In de tijd van een paar jaar was de waarde van de Mark van vier voor een dollar gedaald naar vier miljard voor een dollar. Het toneel was gereed om de geschiedenis zich te laten herhalen, maar ditmaal in de Verenigde Staten.
  
  De vlucht naar Parijs was druk en zonder incidenten. Het toestel zwenkte over de Baai van de Engelen om hoogte te winnen na de start.
  
  'Ik wil hier gauw nog eens terugkomen,' zei Penny.
  
  'Als dit allemaal voorbij is,' zei ik tegen haar.
  
  'Wanneer is "als"?'
  
  
  
  In Parijs stapten we over op een ander toestel, en de grote Boeing 747 vertrok op tijd van Orly. Als mijn gok juist was, had Lothar Inuris niet meer dan twee uur voorsprong op ons. We zouden hem niet inhalen, maar ik had tenminste het idee dat we de goede kant uitgingen. Boven de Atlantische Oceaan sliep Penny tegen mijn schouder. Ik nam het haar niet kwalijk. Ze had een zware nacht gehad. Evenals ik, wat dat aangaat, maar ik had geen zin om te slapen. Het beviel me niet om opgesloten te zitten in dit vliegtuig. Ik wilde op de grond zijn, achter Inuris en zijn makkers aan. Maar eindelijk kwam iemand van het personeel over de intercom en vertelde ons onze veiligheidsriemen vast te maken. Die aankondiging wekte Penny. Ze gaapte, rekte zich uit en nestelde zich vervolgens weer tegen me aan en sloot haar ogen.
  
  'Hé, slaapkop,' zei ik. Ze opende één groen oog en keek naar me op vanonder haar dikke, goudkleurige haar. 'Tijd om wakker te worden. We moeten aan het werk.'
  
  Ze hief haar hoofd op en veegde haar haar naar achteren. 'Hoe sneller hoe beter,' zei ze. 'Wat ben je van plan?'
  
  'We gaan je vader een bezoekje brengen,' zei ik. 'Dat is het eerste agendapunt. Hij is het beste aanknopingspunt met Inuris dat we hebben. Weet je nog, hij had een systeem om met Inuris in contact te komen en ik wil weten wat dat is.'
  
  
  
  De taxi stopte voor een van de vijftig jaar oude woonblokken op de Riverside Drive.
  
  Toen ik de chauffeur betaalde, keek ik snel om me heen. Niets op straat kwam me abnormaal voor. Als iemand het appartement in de gaten hield, hield hij zich goed verborgen.
  
  Ik nam mijn koffer op toen de taxi weer wegreed.
  
  'Hoe laat is het?' vroeg Penny.
  
  Ik keek op mijn horloge. 'Tien voor half zes.'
  
  'Hij kan elk moment thuiskomen.'
  
  We gingen naar de achtste verdiepingen in een traag gaande lift. Ik haalde Wilhelmina uit haar holster en stak hem in de zak van mijn colbert, mijn vinger klaar op de trekker. Penny's kaak verstrakte toen ze de Luger zag. 'Laten we het gewoon routinevoorzorg noemen,' zei ik. 'Ik ga wel als eerste de lift uit.'
  
  Penny knikte. Toen de lift stopte, hurkte ik achter de rechtop gezette koffer en maakte voorzichtig de deur open. Als er iemand in de gang wachtte, zou hij een klein, laag doelwit krijgen wat hij door een kier in de deur moest raken. Dan kon hij maar beter heel goed zijn, en snel.
  
  Er was niemand te zien op het gedeelte van de gang dat ik
  
  kon overzien. Ik duwde de deur helemaal open en gluurde eromheen naar de andere kant. 'Alles veilig,' zei ik.
  
  Penny had een stel sleutels klaar. 'Blijf uit de buurt van de deur als je hem open doet,' zei ik tegen haar. 'En laat mij als eerste naar binnen gaan.'
  
  Op het moment dat de deur openging, wist ik dat er niemand in het appartement aanwezig was. Hij was gevuld met een muffe lucht en stofjes hingen bijna bewegingloos in het licht dat in schuine bundels door de ramen naar binnen viel. Penny sloot de deur achter ons. 'Papa?' riep ze.
  
  'Ik denk niet dat hij thuis is,' zei ik, terwijl ik het pistool wegstak.
  
  'Nou, dan zal het niet lang duren,' zei ze. Ze zette de ramen open en schonk me wat van Philip Dawns sherry in. 'Het is alles wat we hebben,' zei ze.
  
  'Het is goed,' zei ik.
  
  'Hoe laat is het nu?'
  
  'Half zes.'
  
  'Maak het jezelf gemakkelijk,' zei ze. 'Ik neem een douche en ga me verkleden. Als hij komt terwijl ik weg ben, zal je jezelf moeten voorstellen.'
  
  Ik stond op, maakte mijn stropdas los en begon mijn overhemd los te knopen.
  
  'Ik geef er de voorkeur aan dat jij dat voorstellen op je neemt en daarbij kan ik zelf ook wel een douche gebruiken,' zei ik.
  
  Ik nam haar bij de hand. Ze keek me ondeugend aan en leidde me toen door een gang.
  
  'Jij houdt ervan om gevaarlijk te leven, hè?' zei ze.
  
  'Zo kun je het wel stellen,' zei ik.
  
  Ze giechelde. 'Ik weet niet wat er gaat gebeuren als hij thuiskomt en wij nog steeds onder de douche staan.'
  
  'We kunnen "hallo" zeggen,' stelde ik voor.
  
  Er was een douche in de ruime badkamer. We gooiden onze kleren uit en stapten eronder. Weer verbaasde ik me over de weelderigheid van haar lichaam.
  
  'Hoe wil je het hebben?' vroeg ze met haar handen op de kranen.
  
  'Heet en stomend,' zei ik.
  
  Een scherpe straal barstte uit de douchekop. Ik greep de zeep, terwijl Penny, met haar borsten licht tegen me aan, onder de waterval stond. Zacht liet ik de zeep over haar rug gaan. Haar handen strekten zich uit en trokken me tegen haar aan. Ze liet haar armen op mijn schouders rusten en stond met haar benen iets gespreid, terwijl ik een spoor van schuim langs en tussen haar borsten trok; en dan verder naar beneden, over haar platte buik en heen en weer tussen haar dijen.
  
  'Ik wil je badspons zijn,' zei ze en drukte haar lichaam tegen me aan, haar gladde, schuimende vlees golvend tegen me aan bewegend. Ik wreef tegen haar aan. Ze glimlachte loom naar me op, haar ogen wijd open gesperd.
  
  'Was me,' zei ze. 'Was me overal.'
  
  Haar armen sloten zich om mijn hals. Ik strekte mijn handen uit naar beneden en tilde haar benen op tot ze op mijn heupen lagen, duwde haar met haar rug tegen de muur van de badkamer en ging in haar binnen. Een lichte, lange 'oh' ontsnapte aan haar lippen. En toen in een wild, stromend universum van onszelf, creëerden we een heftige branding en vervolgens een draaikolk met een onweerstaanbare zuiging waarin we weggesleurd werden, verdwijnend in een maalstroom van pure opwinding.
  
  Van waar we ook geweest mochten zijn, keerden we terug onder de kletterende waterstroom op onze samengevlochten lichamen.
  
  
  
  'Ik was er zeker van dat hij er nu wel zou zijn,' zei Penny toen we terugkeerden in de woonkamer.
  
  Ik nipte van mijn drankje en stak een sigaret op. Ik wilde haar nog niet vertellen wat ik dacht.
  
  Penny schoof onrustig heen en weer in haar stoel. 'Misschien heeft hij besloten laat door te werken,' zei ze ten slotte. 'Hij kon ten slotte niet weten dat ik vandaag thuis zou komen.'
  
  Ik zei niets. Waarschijnlijk vermoedde ze al hetzelfde als ik, maar wilde ze het nog niet geloven. Penny Dawn was niet gek.
  
  'Ik zal zijn kantoor bellen,' zei ze. In de hal stond een telefoon. Ik hoorde haar een nummer draaien, toen weer een nummer. 'Centrale,' zei ze. 'Ik krijg een antwoordapparaat dat het nummer dat ik probeer te bereiken is afgesloten. Ik geloof dat dat een vergissing moet zijn.' Ik hoorde haar het nummer geven en het bleef even stil voor ze weer sprak. 'Weet u het absoluut zeker?' Het antwoord hoorde ik niet, maar ik wist wat het was.
  
  Ze kwam terug in de woonkamer en keek naar me. 'Er is iets mis,' zei ze.
  
  Ik dronk mijn glas leeg. 'Ik weet het.'
  
  'Je hebt het al die tijd geweten, niet?' zei ze.
  
  Ik knikte. 'Ik denk dat je vader gegijzeld is. Dr. Inuris hield jou vast om er zeker van te zijn dat je vader niets zou doen om die gouddiefstal op het laatste moment nog te verknoeien. Toen hij jou kwijtraakte, hebben hij en zijn vrienden zich op jouw vader gericht om er zeker van te zijn dat jij niets zou doen om hun plannen te verknallen.'
  
  'Maar voor zover hij wist,' zei Penny, 'wist ik niets van wat er gaande was tussen hem en mijn vader.'
  
  'Met vijftien miljard dollar op het spel, nemen ze geen risico's,' zei ik. 'En bovendien is het nu zo ongeveer vijfenveertig miljard dollar. Vijftien miljard is de officiële prijs, berekend op de achtendertig dollar per ounce die de regering voor het goud heeft betaald. Op de vrije markt is de prijs bijna drie maal zo hoog.'
  
  Penny floot. 'Wat doen we nu?' zei ze.
  
  'Heb je enig idee hoe je vader altijd contact opnam met Dr. Inuris?'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Nee,' zei ze, 'dat heeft hij me niet verteld.'
  
  'Gezien de staat van het huis,' zei ik, 'is hij zonder tegenstand meegegaan.'
  
  'Misschien hebben ze hem niet hier opgepikt,' zei Penny, misschien op het kantoor.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Ik zou het mis kunnen hebben,' zei ik, 'maar in een kantoorgebouw gaan te veel dingen mis. Er zijn liftbedienden in de buurt. Teveel mensen overal, in de gangen, op straat, die iets kunnen zien en het zich herinneren. Woongebouwen zijn veel beter, stiller. Mensen bemoeien zich met hun eigen zaken. Het zou veel makkelijker zijn en veel minder riskant om je vader in zijn eigen woning te pakken. Met het tijdsverschil van hier met Europa, zou het voor Inuris' vrienden geen enkele moeite zijn, hier lekker vroeg te zijn, als de dokter hen op het vliegveld daar heeft gebeld.'
  
  'En waar zouden ze hem dan naartoe brengen?'
  
  'Ik weet het niet,' zei ik. 'Maar na wat je me hebt verteld over je vader, is het wel een soort man die er plezier in schept ergens een aanwijzing achter te laten.'
  
  'Daar heb je gelijk in,' zei Penny. 'Maar waar?'
  
  'Vertel jij het maar,' zei ik.
  
  Penny's ogen flitsten door de kamer. 'Alles ziet er precies hetzelfde uit,' zei ze 'Niets is van zijn plaats. Ik zou het hebben gemerkt als het wel zo was. Hij is angstvallig netjes.' Ze schoof haar benen onder zich in haar leunstoel en rolde zich mistroostig op.
  
  'Denk na,' zei ik.
  
  Penny sloot haar ogen. De kamer was stil. Door de ramen die uitzicht boden op de Hudson zag ik de oranje bal van de ondergaande zon die net boven de horizon gloeide. Ik keek op mijn horloge. Het was zes uur, New Yorkse tijd. In heel Amerika waren de banken gesloten. De wereld was kalm en veilig, tenminste tot morgen. En dan, misschien, paniek om een einde te maken aan alle paniek.
  
  Plotseling sprong Penny op. 'Ik heb het,' riep ze uit.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Ik schoot recht overeind in mijn stoel.'
  
  'Wat bedoel je?' zei ik.
  
  'Ik weet waar hij die aanwijzing zou achterlaten,' zei ze. 'Als hij er een heeft achtergelaten.'
  
  'Waar?' zei ik.
  
  'Jie's kistje.'
  
  Ik keek haar vragend aan.
  
  'Dat ivoren kistje dat de oude Jie aan mijn vader heeft gegeven toen die vertrok uit China. Daarin bewaart hij al zijn waardevolle papieren. Als hij ergens een aanwijzing achterliet, moet dat in dat kistje zijn.'
  
  'Waar is het kistje?' zei ik.
  
  'In zijn kamer,' zei Penny, maar ze haastte zich al door de gang om het te halen.
  
  Binnen een minuut was ze terug. Het was een fijn stukje werk, een ivoren, rechthoekig geval, elke centimeter van de zijkanten en bovenkant versierd met een fijn reliëfwerk van zo ogenschijnlijk elk voorstelbaar dier. Penny gaf het aan mij.
  
  Ik nam het deksel vast en trok. Het kistje bleef stevig gesloten. Penny keek me medelijdend aan.
  
  'Zo gemakkelijk is het niet,' zei ze. 'Jie's plezier lag erin kistjes te maken die een puzzel waren, weet je nog?'
  
  'Hoe gaat hij open?' vroeg ik.
  
  'Ik weet het niet,' was het antwoord.
  
  'We hebben keus uit twee mogelijkheden,' zei ik. 'We kunnen het óf kapotslaan, iets dat ik liever niet doe, of we moeten dat geheim op zien te lossen.'
  
  'Het is te kostbaar om stuk te slaan,' zei Penny. 'Papa zou het me nooit vergeven.'
  
  'Vijfenveertig miljard dollar is ook behoorlijk waardevol,' zei ik. 'En ik heb er bepaald weerzin tegen dat iemand de regering van de Verenigde Staten naar de knoppen helpt. Of we zoeken dit geval snel uit, of Philips bijdrage om een hoop moeilijkheden ongedaan te maken is een hoop versplinterd ivoor.'
  
  Ik nam het kistje nauwkeurig op, het om en om draaiend in mijn handen. Ik klopte op de deksel, de bodem en de zijkanten. Ik drukte er op. Ik kneep en betastte de hoeken. Ik probeerde combinaties van kloppen en drukken. Ik schudde. Niets hielp.
  
  Ik keek naar Penny. 'Enig idee?'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Wat het ook is, het zal zowel eenvoudig als ingewikkeld zijn. Dat was de manier van Jie. Om je een probleem te geven dat vreselijk moeilijk leek, maar waarvan de oplossing je al die tijd in het gezicht staarde.'
  
  'Je al die tijd in het gezicht staarde,' herhaalde ik. 'Goed. Laten we dat eens aannemen. Laten we aannemen dat dat de oplossing is.'
  
  Het kistje lag in mijn schoot. Ik keek op de deksel. Niets dan dieren. Leeuwen, tijgers, apen, een panter, lama's, olifanten, slangen, beren, giraffen, een das, walvissen, uilen, gorilla's, antilopen.
  
  Penny lachte.
  
  'Wat is er?' vroeg ik terwijl ik naar haar opkeek toen ze zich voorover boog om het kistje te bestuderen.
  
  'Oh, ik dacht net aan oude Jie. Die zou er waarschijnlijk van genoten hebben. Te zien dat een kistje dat hij voor een kleine jongen maakte zoveel moeilijkheden veroorzaakte.'
  
  'Ik zou een stuk vrolijker zijn als die oude Jie zich tot eenvoudiger truuks had beperkt,' zei ik.
  
  'Maar het is simpel,' zei Penny. 'Ik weet het zeker.'
  
  'Ik geef dit ding zo'n vijftien minuten en dan sla ik het in puin,' zei ik. 'Zie ondertussen ergens een pen en papier op te duiken.'
  
  Penny was in een flits terug.
  
  Ik begon te tellen. 'Schrijf op,' zei ik. 'Vierenvijftig dieren op de bovenkant. Dertien op elke zijkant. Niets op de onderkant. Totaal van honderd en zes. Zes leeuwen. Acht olifanten. Apen, vijf. Beren, drie. Eén das. Slangen, vijf. Twee uilen. Walvissen, vier. Lama's, vijf. Drie giraffen. Eén panter. Gorilla's, vier. Buffels, vijf. Vijf pauwen en drie krokodillen.'
  
  Ik bleef tellen. Penny bleef schrijven tot ik zei: 'Dat is alles.'
  
  'Bij elkaar,' zei ze. 'is het een totaal van honderdzes.'
  
  Ik nam de lijst van haar over en bestudeerde hem, terwijl zij over mijn schouders meekeek. 'Zie je iets ongewoons?' vroeg ik.
  
  Penny schudde haar hoofd. 'Niets meer dan een gastenlijst J voor een feestje op de ark van Noach,' zei ze.
  
  'Misschien een afscheidsfeestje,' zei ik. 'Bij de afvaart moet iedereen van boord af, behalve een stelletje van elk.'
  
  Penny keek nog steeds ingespannen op de lijst. 'Dat zal dan moeilijk worden.'
  
  'Hoe bedoel je?'
  
  'Voor de panter en de das,' zei ze. 'Van elk is er maar één. Denk je dat die iets weten?'
  
  Toen zag ik het. 'Je hebt gelijk met dat ze iets weten. Bekijk ze eens.'
  
  'Ik kijk,' zei Penny.
  
  'Merk je iets aan hen?'
  
  'Niets speciaals,' zei ze. 'Afgezien van het feit dat er maar één van elk is en van de andere meer.'
  
  Ik nam de lijst weer terug van haar. Ik hield het kistje in de ene en het papier in de andere hand. 'Goed,' zei ik. 'Van elk dier zijn er meer dan twee, met drie uitzonderingen.'
  
  'Ja,' zei ze. 'Het paar uilen, de panter en de das.'
  
  'Klopt. En wat zijn uilen?'
  
  'Symbolen van de wijsheid,' zei ze.
  
  'Klopt weer. En waar staan die uilen?'
  
  'Recht boven de panter en de das,' zei ze. 'Dus?'
  
  'Panter en das,' herhaalde ik.
  
  Penny's voorhoofd was gefronst.
  
  'P en D,' zei ik. 'De initialen van Philip Dawn.'
  
  Ik drukte op de panter. Er gebeurde niets.
  
  'Oh, Nick,' zei Penny zacht.
  
  'Geef het nog niet op,' zei ik. 'We kunnen nog iets proberen.'
  
  Ik plaatste één vinger op de panter en één op de das. Ik keek op naar Penny. 'Daar gaat hij.'
  
  Ik drukte. Beide dieren gleden onder mijn vinger naar beneden. Van ergens binnenin het kistje klonk een bijna onhoorbare klik. Ik trok mijn hand terug en de deksel vloog open. Philip Dawns aanwijzing was het eerste dat we onder ogen kregen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Het was niet veel, maar het was genoeg: een velletje wit papier met erop zwarte drukletters, een vlugschrift.
  
  Fu Kuan Yon Acrobatie Troupe, stond er op. Nu in het Sung Ming Theater.
  
  In een hoek, in een klein en keurig handschrift dat Penny identificeerde als dat van haar vader, stond de tijd en de datum: 8.05 uur die ochtend. Dr. Inuris had geen tijd verspild. Precies zoals ik had gedacht, had hij waarschijnlijk zijn compagnon gebeld vanaf het vliegveld van Nice en hem gezegd Philip Dawn zo snel mogelijk op te pikken. De uitleg zou hij bewaren tot hij arriveerde in New York.
  
  Dus had iemand vroeg in de ochtend een bezoek gebracht aan Philip Dawn. Waarschijnlijk was hij wel oplettend geweest, maar niet oplettend genoeg om te voorkomen dat de oude man de aanwijzing in het ivoren kistje stopte; waarschijnlijk op het moment dat hij zich aankleedde.
  
  'Laten we gaan,' zei Penny.
  
  'Niet zo snel.' Aan de uitdrukking op mijn gezicht zag ze dat ik haar niet mee wilde hebben.
  
  'Je gaat toch niet in je eentje aan de gang? zei ze.
  
  'Ik vrees dat ik dat wel zal moeten,' zei ik. 'Hier gaan we uit elkaar, in ieder geval voor een tijdje.'
  
  'Ik wil mee, Nick,' zei ze. 'Ik heb je hierin gehaald. En hij is mijn vader.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Zodra het donker wordt, ga ik naar dat theater en neus ik wat rond. Ik ken dat theater. Het bevindt zich op de plaats waar de Bowery en Chinatown bij elkaar komen. Jij zou daar een beetje al te veel opvallen.'
  
  'Nou en?' zei ze. 'Misschien is het goed om hen te laten weten dat wij er zijn. Misschien lokt het ze naar buiten.'
  
  'En stel dat dat gebeurt,' zei ik. 'Stel dat ze ons allebei te pakken krijgen, wat dan?'
  
  'Zij winnen en wij verliezen,' zei ze met een schouderophaal.
  
  'Dat kan ik me niet veroorloven,' zei ik. 'En de regering van de Verenigde Staten ook niet. Dit is niet het soort spel waar "morgen" ook nog een kans krijgt. Als zij winnen en wij verliezen, is dat niet alleen het einde van jou, van mij, je vader, het is tevens het einde van een heleboel andere mensen. Dr. Inuris en zijn vriendjes moeten juist op dit moment een beetje bang aan het worden zijn. Jouw ontsnapping en de noodzaak om je vader op te pakken als gijzelaar is net voldoende stoornis in hun plannen om ze nerveus te maken. Hou in gedachten, dat Dr. Inuris je met een bepaalde reden uit de roulatie hield. Deze goudroof nadert zijn klimaks. Op dit moment weten zij niet zeker waar wij zijn, maar op z'n minst moeten ze vermoeden dat wij bezig zijn moeilijkheden te veroorzaken. Er is dus een kans dat zij de operatie versnellen. Als we verkeerd rekenen, zijn ze zo vrij als een vogel en dan zal de VS getroffen worden door een ramp, evenals waarschijnlijk de rest van de wereld. Ik geloof niet dat je dat op je geweten wil hebben, Penny Dawn.'
  
  Ze had haar ogen neergeslagen.
  
  'Luister, geef me tot morgenochtend negen uur de tijd. Als ik dan nog niet terug ben, bel je de Amalgated Press en Wire Service in Washington en vraag je naar een man die Hawk heet. Vertel hem alles wat je weet. En doe dan wat je wilt. Dat is alles wat ik je vraag. Op deze manier zal je tenminste een kans hebben je vader terug te zien.'
  
  Penny gaf een knikje ter instemming. 'En wat gaat er met jou gebeuren, Nick?' zei ze. Ze drukte haar warme lichaam tegen me aan.
  
  'Maak je geen zorgen,' zei ik. 'Ik herinner me net dat ik een heleboel heb om voor te leven.'
  
  Ze kon niet nalaten te glimlachen. 'Probeer daar dan steeds aan te denken,' zei ze.
  
  'Dat zou me een beetje te veel afleiden,' zei ik.
  
  Ze deed een stap van me vandaan. 'Zorg nu dat je je klaarmaakt om te vertrekken,' zei ze.
  
  Ik droeg een lichtgewicht blazer, een donkergrijze broek en een marine koltrui die ik uit mijn koffer had gehaald. Wilhelmina, Hugo en Pierre gingen op hun gewone plaatsen en ik plaatste een paar scheermesjes in de plooien van mijn koltrui.
  
  Penny het me uit. 'Wees voorzichtig, Nick,' zei ze.
  
  'Laat niemand anders dan mij binnen,' zei ik.
  
  'Maak je maar geen zorgen,' zei ze.
  
  
  
  Misschien was het Sung Ming Theater in de vrolijke negentiger jaren je-van-het geweest, maar ik betwijfelde het. Eén ding was zeker: als het ooit zijn hoogtijdagen had gekend, aangenomen dat het die ooit had gehad dus, dan was dat een hele tijd geleden. Het grote, oude, vierkante gebouw scheen zich te verschuilen in de schaduw van de Manhattan Bridge, die er in een boog overheen welfde. Het vertoefde in een permanent halfduister, alsof het ineenkromp voor de onthulling van het verval dat het in de jaren ten deel was gevallen.
  
  Zijn grote toneel had het al lang niet meer en voor het grootste deel van het jaar diende het als bioscoop. Nou ook weer niet de soort gelegenheid waar de Hollywood-gasten voor staan te popelen om hun premières te brengen. Er draaiden oude westerns en goedkope import van de filmindustrie van Hongkong. Een keer of wat per jaar vulden acrobaten uit Taiwan het toneel. Kennelijk was de eer ditmaal aan de Kuan Yon-troep toegevallen.
  
  Ik zat ineengedoken Op het smerige dak en gluurde door een van de stoffige bovenlichten. Beneden me, op het podium, zag ik een man, naakt tot op het middel, en een meisje in een jurk met een blote rug een buiging maken naar het publiek. Vaag applaus steeg op.
  
  Ze sprongen naar achter op het toneel en gingen ver van elkaar staan. Het meisje aan de ene kant en de man aan de andere. Op een kale, houten tafel stond een kom met pijltjes die van kwastjes waren voorzien.
  
  Het meisje pakte er één uit en draaide zich om naar de man die met zijn rug naar haar toe stond. Ze boog haar arm en met al haar kracht gooide ze het pijltje in zijn rug. Het pijltje bleef trillend in zijn lichaam staan en een druppeltje bloed verscheen van onder zijn huid.
  
  Ik keek nog één worp toe en liep toen met voorzichtige passen weg over het geteerde dak. Er was daar nog een bovenlicht dat verkend moest worden. Het was goor, maar niet ondoorzichtig en toen ik naar beneden keek door het oude glas, werd mijn polsslag sneller. In de ruimte onder me stond Dr. Lothar Inuris.
  
  Hij was niet alleen. Hij was in het gezelschap van twee andere mannen. En hoewel ik ze geen van beiden ooit eerder had gezien, herkende ik ze direct. Dat had ik aan de AXE-dossiers te danken.
  
  Een van hen was lang en mager, met donker, golvend haar en een donker, knap gezicht. Ik herkende hem onmiddellijk als Don Mario Principe. Zou de Maffia een voetbalelftal zijn, dan was hij tegelijkertijd topscorer en voetballer van het jaar. Hij was van de nieuwe Maffia; geboren in de VS, goed opgevoed, slim, vaardig en taai. Hij zou geen spieren inzetten waar hij verstand kon gebruiken. Hij kende de wet van binnen en van buiten en hij gebruikte elke maas die hij kon vinden. Je mocht hem dan verdenken van een heleboel dingen - havenrotzooi, woeker, narcotica, prostitutie en gokken - maar bewijzen, ho maar. Ze noemen hem 'de Prins' en zelfs de oude Dons schonken hem de eer die hem toekwam. Dat waren de oude honden met de oude kunstjes. De Prins kende de nieuwe. Hij wist hoe hij zwart geld aan de andere kant van de oceaan wit kon wassen. Hij wist hoe je legale zaken kon binnendringen en overnemen zonder last te krijgen. Hij kende alle foefjes en vallen van de politie en duizend en een manieren om die te ontlopen. Als er iemand achter 45 miljard aan goud aanzat, was het eigenlijk logisch dat de Prins erin betrokken was.
  
  De derde man in het vertrek was al even interessant. Hij had een gedrongen, krachtig lichaam en platte trekken in een vollemaans gezicht. Zelfs zonder zijn uniform was hij gemakkelijk te herkennen. Sin Sjie Woen was de naam, of liever, kolonel Sin Sjie Woen van de Chinese leger-inlichtingendienst, opgevoed in het westen met een graad in de economie van Oxford. Militair werd hij beschouwd als een briljant strateeg. Hij had een reputatie opgebouwd door een eersteklas inlichtingendienst te leiden, bekend als Moonrise, buiten Macao in de jaren vijftig. Hij had militaire inlichtingenoperaties georganiseerd in Noord-Korea en Hanoi. De Russische inlichtingendienst beschouwde hem als de gevaarlijkste Chinese agent die ze ooit tegen het lijf waren gelopen. Er werd verteld dat hij even koelbloedig als briljant was en even ambitieus als koelbloedig. Nu, op deze ogenschijnlijk vredige lenteavond bevond hij zich in een verlopen theater in Manhattan en te oordelen naar de uitdrukking op zijn gezicht, was hij heel kwaad.
  
  Ik kon niet horen wat kolonel Sin zei, terwijl hij daar op een stoel met een rechte rugleuning zat achter een houten tafel in een voor de rest kale ruimte, maar er was geen vergissing mogelijk over het onderwerp van zijn gramschap. Zijn gezicht was vertrokken van woede. Donker bloed stroomde net onder zijn huid en terwijl hij sprak stak de wijsvinger van zijn rechterhand als een benige lans in de richting van Lothar Inuris.
  
  De Prins stond wat opzij, de armen voor zijn borst geslagen, een verachtelijke glimlach gericht op de slinkse dokter.
  
  Dr. Inuris hield zijn handen uitgestoken naar de kolonel in een gebaar van verzoening. Maar de Chinees moest er niets van weten. Dr. Inuris probeerde iets te zeggen en als antwoord sprong kolonel Sin op en sloeg met zijn vuist op de tafel. Ik kon er geen woord van horen. Zelfs het geluid van kolonel Sins vuist op de tafel dreef niet naar boven.
  
  Maar ik kon raden wat er gaande was. Dr. Inuris was teruggekomen naar de stad en had de bijzonderheden van zijn mislukte onderneming aan de Rivièra gerapporteerd. En kolonel Sin had op voorspelbare wijze gereageerd. Hij bezat de reputatie een perfectionist te zijn. En nu barstte hij los. Inuris was een dwaas geweest. Zijn aandeel in de operatie was simpel genoeg geweest: het meisje uit de roulatie houden. Nu had hij het verpest. Niet eenmaal, maar tweemaal. En nu liep ze los rond. Om maar te zwijgen over die ridderlijke Amerikaan, die Nicholas Anderson, die haar te hulp was gekomen.
  
  Kolonel Sin bleef staan. Zijn handen maakten hakkende bewegingen terwijl hij sprak. Dr. Inuris probeerde er zo onopvallend mogelijk uit te zien, geen geringe daad in een vertrek met maar drie mensen.
  
  Ik vond het prima om te zien hoe Dr. Inuris z'n afstraffing kreeg. Hij kreeg wat hij verdiende en bovendien nog meer, maar toekijken alleen zou me geen stap verder helpen.
  
  De kolonel bedaarde. Hij ging weer achter zijn tafel zitten. Hij stak een lange sigaret op, inhaleerde de rook diep en liet die toen langzaam ontsnappen aan zijn dikke neusvleugels. De rook sijpelde naar buiten in twee gelijke stroompjes. Hij begon weer te spreken.
  
  Ik drukte mijn oor tegen de lijst van het bovenlicht, maar ik hoorde niets. En toen ik voorzichtig, gehurkt om het bovenlicht heen kroop, me met één hand erop steunend voor evenwicht, voelde ik een van de ruitjes onder mijn vingers bewegen. Ik dook nog verder weg, terwijl ik in het vertrek bleef gluren. Geen van de aanwezigen scheen iets gehoord te hebben. Kolonel Sin sprak gewoon door, zoals hij eerder had gedaan.
  
  Mijn vingers onderzochten de losse ruit. De stopverf die hem op zijn plaats hield moest al jaren geleden zijn verdroogd. Het glas bewoog gemakkelijk. Ik bewoog mijn arm en Hugo, de stiletto, gleed in mijn hand. Stil begon ik de stopverf weg te snijden. Toen bracht ik voorzichtig het lemmet van het mes onder de houten lijst en wrikte. Met de punt van mijn stiletto tilde ik het glas op en haalde het eruit. Nu hoorde ik Sins stem. 'Voorlopig moeten we gewoon verder gaan. In principe alsof deze idioot hier' - zijn vinger wees naar Dr. Inuris - 'zijn instructies juist heeft uitgevoerd.' Hij zoog meer rook van zijn sigaret naar binnen en liet het weer via zijn neusvleugels ontsnappen. 'Fundamenteel moeten we handelen alsof dat meisje en die meneer Anderson niet bestaan. Het is mogelijk dat zij een bedreiging vertegenwoordigen voor onze operatie, maar er is tevens de mogelijkheid dat zij dat niet zijn.' Hij keek naar Inuris. 'Volgens jou weet het meisje niets van onze operatie af. Ik hoop voor jou dat je het juist hebt. Wat die Anderson betreft, zijn aanwezigheid lijkt niet meer dan een onfortuinlijk toeval. Het is nu in ieder geval te laat om onze plannen tot een ontijdig einde te brengen. Er staat te veel op het spel voor ons allemaal en we zijn nu dicht bij het einde aangekomen.
  
  'Toch geloof ik dat er enige wijzigingen nodig zijn.' Hij maakte zijn sigaret uit. 'Binnen een paar ogenblikken zal ik die met u doornemen. Maar eerst' - hij verhief zich uit zijn stoel, haalde een leeg pakje sigaretten uit zijn zak en verfrommelde het - 'moet ik wat sigaretten hebben.' Hij beende de kamer uit.
  
  Ik bleef kijken. Dr. Inuris keek naar Don Mario. Eén van die afschuwelijke, hoge, nerveuze giechellachjes kwam uit zijn wrattige keel. Zijn zenuwen waren iets minder gespannen nu kolonel Sin uit het vertrek was. Don Mario keek hem koud aan.
  
  'Maak je geen zorgen,' zei Dr. Inuris tegen hem. 'Alles komt goed. Dat weet ik zeker.'
  
  Don Mario wachtte een hele tijd voor hij antwoordde. Zijn stem was vol walging. 'Speel niet meer dwaas dan nodig is,' zei hij. 'Alles ging goed, tot jij besloot dat je een groot minnaar moest zijn.'
  
  'Het komt allemaal goed,' zei Inuris. 'Maak je geen zorgen.'
  
  'Luister,' zei Don Mario, 'van alle mensen die zich ergens zorgen om moeten maken, sta jij op de eerste plaats. Als dit mis gaat, zul je je zorgen moeten gaan maken over mij en kolonel Sin, ongelukkige spuiter dat je d'r bent. En als dat niet zo is, is er voor jou altijd nog wel iets om je zorgen over te maken.'
  
  'Je zal het zien,' zei Dr. Inuris. 'Alles komt goed. Geloof me. Geloof...'
  
  De rest hoorde ik niet. In de volgende seconde kwam mijn adem schrijnend uit mijn keel toen een metalen ketting zich om mijn luchtpijp sloot. Terwijl ik worstelde voor lucht met de stalen druk van de ketting die door de kraag van mijn trui heen beet, zocht mijn hand instinctief naar de Luger. Mijn tong puilde uit mijn mond. Mijn ogen leken te springen van de pijn. Ergens in mijn van zuurstof verstoken hersenen wist ik dat degene die achter me zat de dodelijke nunchaku gebruikte, zo geliefd bij de karatevechters.
  
  De ketting die tussen de twee handgrepen zat, perste alle leven uit me. Maar nog steeds worstelde mijn hand naar mijn pistool toe.
  
  'Nee, nee, Carter, daar komt niets van in,' klonk een stem. Toen volgde er een scherpe slag tegen de achterkant van mijn schedel en een explosie van misselijkmakende lichten voor de duisternis me overspoelde.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 15
  
  
  
  
  Toen ik weer bij bewustzijn kwam, merkte ik dat ik op de grond lag van het kleine vertrek achter het toneel. Mijn handen en voeten waren gebonden en mijn achterhoofd voelde aan, alsof iemand dat had verpletterd met een zak zand. Kolonel Sin, Don Mario en Dr. Inuris stonden naar me te kijken.
  
  'Voel je je al wat beter?' vroeg kolonel Sin.
  
  Ik bewoog mijn hoofd voorzichtig heen en weer. 'Er schijnt niets gebroken,' zei ik.
  
  Kolonel Sin stak een van zijn lange sigaretten op en liet de rook door zijn neusvleugels naar buiten sijpelen. 'Eigenlijk verdien je dood te zijn,' zei hij. 'Al was het alleen maar omdat je zo onvoorzichtig was. Onvoorzichtigheid is onaanvaardbaar in ons soort werk, weet je. En het was heel onvoorzichtig van je om die ruit uit dat bovenlicht te halen. Is het ooit in je opgekomen dat toen je het glas wegnam de frisse lucht in de kamer zou toenemen? Een heel klein luchtstroompje om precies te zijn. Maar een stroompje dat voldoende was om de rook te verstoren die uit mijn neusgaten dreef. Mijn observatie van rook heeft meer dan eens mijn leven gered.' Hij glimlachte. 'Je zou kunnen stellen dat ik een van die weinige mensen ter wereld ben die roken voor hun gezondheid.'
  
  'Als ik kon zou ik voor uw observatievermogen buigen, kolonel,' zei ik. 'Maar ik vrees dat het in mijn huidige positie een beetje moeilijk is.'
  
  'Ik zal de gedachte voor de daad aanvaarden, Carter,' zei hij. Hij wierp een kwade blik op Dr. Inuris. 'Ja, het is Carter, jij imbeciel. Nick Carter, niet de een of andere Nicholas Anderson. Hij is een agent van AXE.'
  
  Dr. Inuris' mond was opengevallen. Don Mario bleef geamuseerd staan toekijken.
  
  'Ik had geen enkel idee...' begon Dr. Inuris.
  
  'Stil!' onderbrak kolonel Sin hem. 'Natuurlijk had jij geen enkel idee. Die hersenen van jou zitten in je vingertoppen, in je kruis, overal misschien, behalve in je hoofd. Jij dacht dus dat hij niets anders dan een toerist was, een nogal ridderlijke bemoeial die toevallig een jonkvrouwe in nood te hulp kwam? Jij bent een nog grotere idioot dan ik al dacht. De naam van die man is Nick Carter. Iedere zichzelf respecterende inlichtingendienst op aarde heeft een dossier over hem. Hij is een AXE-killmaster.' Kolonel Sin keek naar mij. 'N3, niet?'
  
  Ik zei niets en probeerde me in zittende positie te wurmen. Mijn hoofd bonsde.
  
  'Afgezien van zijn uiterlijk,' ging kolonel Sin voort alsof hij kollege gaf, 'staat Carter ook bekend om zijn wapenarsenaal. Een Luger, bekend als Wilhelmina.' Hij nam hem op van de tafel en zwaaide er mee naar Dr. Inuris. 'Een stiletto, bekend als Hugo.' Hij herhaalde de voorstelling. 'Een kleine maar dodelijke gasbom, bekend als Pierre.'
  
  Dr. Inuris knikte bij elk voorwerp dat hem werd getoond. Zijn gezicht had een rode teint aangenomen en weer zag ik een ader als een blauwe worm onder zijn slaap kloppen. Hij had een hoop beledigingen te slikken gekregen en daar hield hij niet van. Hij sidderde van woede.
  
  Plotseling stapte hij naar voren en haalde uit met zijn voet naar mijn ribben. Ik liet me omvallen en rolde weg. De schop had me gemist, maar het rollen deed mijn hoofd niet veel goed. Pijnlijk ging ik weer zitten.
  
  De kolonel kwam overeind achter zijn tafel. Hij had de stiletto in zijn hand. Een ogenblik dacht ik dat hij op mij afkwam, maar in plaats daarvan stapte hij op Dr. Inuris af, die achteruit deinsde tot hij met zijn rug tegen de muur stond en geen kant meer op kon. Kolonel Sin bracht het mes onder zijn kin omhoog. Hij sprak heel kalm wat zijn woede alleen maar angstaanjagender maakte.
  
  'Luister goed,' zei hij. 'Jij hebt ons al voldoende moeilijkheden bezorgd. Je hebt geluk dat ik je al niet heb gedood.
  
  Alleen mijn eer zegt me nog jou je aandeel in deze operatie te overhandigen. En als ik jou was, zou ik maar niet te veel op die eer rekenen. Luister dus naar mijn raad en koester die heel goed: blijf rustig. Doe niets overhaast; misschien zal je het dan overleven. Maar als je mijn raad negeert, dan snijd ik je walgelijke strot af zonder ook maar de minste aarzeling. Wat Carter betreft, ik en alleen ik zal me van hem ontdoen op het moment dat me behaagt, niet eerder. Heb ik mezelf duidelijk gemaakt?'
  
  Hij benadrukte de vraag door de punt van de stiletto iets in Dr. Inuris' hals te drukken, net voldoende voor een schram zonder hem te doorboren. De ogen van de dokter puilden uit zijn hoofd. Hij slaagde erin een kort knikje ter bevestiging te geven.
  
  Kolonel Sin liep van hem weg en nam zijn plaats weer in achter het tafeltje. 'Goed dan,' zei hij. 'En nu heren,' zei hij terwijl hij zijn ogen kort op ieder van ons liet rusten. 'Laten we ons weer met de kern van de zaak bezighouden. Voor we vanavond deze kamer verlaten zou ik graag zien dat iedereen op de hoogte is van de laatste regelingen.' Hij glimlachte naar mij. 'Zelfs jij, Carter.'
  
  'Bewijs me geen enkele gunst, kolonel,' zei ik.
  
  'Gunst?' lachte hij. 'Nauwelijks. Laat me je iets vertellen,' zei hij, terwijl hij zich voorover boog in zijn stoel. 'Jij zal heel langzaam en heel pijnlijk sterven. En ik wil je laten weten dat een deel van die pijn in je geest zal zijn. Een deel ervan betreft je lichaam, maar ik verzeker je dat wat je geest zal raken absoluut veel ondraaglijker zal zijn. Voor ik ermee klaar ben, zal je me om je dood smeken. Je zal blijven smeken.'
  
  'Wees daar niet al te zeker van, kolonel,' zei ik.
  
  Kolonel Sin bracht zijn hand omhoog. 'Alsjeblieft, Carter, bespaar me je bravoure en laat me doorgaan met wat ik te vertellen heb. Het kan me niet schelen dat je hier zit en deel hebt aan ons gesprek vanavond. Ik wil je laten weten dat je gefaald hebt. En zolang je leeft, of liever gezegd, zolang ik je toesta in leven te blijven, wil ik dat de wetenschap van je falen op je drukt als een grote steen die op je ligt en alle wil om te leven uit je perst.' Hij liet zijn stem dalen. 'Ik wil dat je daarover nadenkt, Carter, terwijl de tijd voortgaat.'
  
  Hij klapte in zijn handen, als om de betovering te doorbreken.
  
  'Nu, het eerste punt — het meisje.'
  
  'Laat haar hier buiten,' zei ik.
  
  'Kom toch, Carter,' zei kolonel Sin. 'Ik zou de grootste idioot zijn als ik niet profiteerde van de stomheid van mijn collega, Dr. Inuris. Voor mij zijn je neigingen tot ridderlijkheid volkomen niet ter zake doende. Zelfs jij zal moeten toegeven dat het onverstandig is haar niet uit te schakelen.'
  
  'Ze weet hier niets van af,' zei ik.
  
  'Ik geloof dat hij de waarheid spreekt,' zei Dr. Inuris. 'Ze heeft me verteld dat ze niets wist van haar vaders relatie met mij.'
  
  Of Lothar Inuris was een grotere idioot dan hij leek of zijn demente geest koesterde nog steeds de gedachte om met zijn persoonlijke wederopstanding van Nicole Cara ergens een liefdesnestje te delen. Mij kon het in ieder geval niet schelen dat hij in mijn straatje leuterde.
  
  Maar kolonel Sin wel. 'Ik heb je gezegd stil te zijn,' zei hij. De dokter mompelde iets over alleen maar proberen behulpzaam te zijn en sloot zijn mond, maar kromp ineen onder de minachtende blik van kolonel Sin.
  
  'Nee, Carter, ik vrees dat het meisje geneutraliseerd zal moeten worden. Ik spreek tegen je als een collega. Ik vraag je jezelf eens in mijn positie in te denken. Laten we eens aannemen, zoals jij zegt, dat het meisje niets weet. Maar ik mag eraan toevoegen dat ik dat niet aanneem omdat dat verder veronderstelt dat ik jou zou vertrouwen, en dat zal ik nooit doen. Maar laten we eens aannemen dat het meisje niets weet. Dat wil zeggen, niets over de zakelijke betrekkingen tussen haar vader en Dr. Inuris. Er is echter één ding dat ze vroeg of laat zal ontdekken als ze dat niet al heeft ontdekt.' Kolonel Sins ogen fixeerden me zonder te knipperen. 'En dat is dat haar vader vermist wordt.'
  
  Ik probeerde mijn gezicht uitdrukkingloos te houden.
  
  'En als ze dat ontdekt, zal ze waarschijnlijk naspeuringen doen naar zijn verblijfplaats; naspeuringen die de autoriteiten erbij zouden betrekken. En als de autoriteiten haar gaan ondervragen over haar vader, zal de jongedame ze ongetwijfeld bekend maken dat haar vader een zekere Dr. Inuris kende, de dokter die de operatie op haar uitvoerde. En zelfs al had hij een valse identiteit aangenomen, dan is zijn kunde in zijn vak dusdanig dat zijn werkelijke identiteit spoedig boven water zou komen. Maar hij heeft geen valse naam gebruikt. En dan zouden de autoriteiten ontdekken dat die Dr. Inuris een zekere beroemdheid heeft verworven, als je vindt dat een naam beroemd kan zijn als die voorkomt in de justitiële dossiers van een aantal landen. Ik wil mijn collega niet onnodig in verlegenheid brengen, maar een aantal van zijn misdaden staan bijzonder ongunstig bekend, ook in gemeenschappen die nogal verdraagzaam zijn ten aanzien van seksuele excessen. Andere betreffen, of doen dat vermoeden, een misbruik van narcotica, in het bijzonder voor eigen gebruik. En weer andere betreffen een betrokken zijn bij spionage. Om maar te zwijgen van zekere jeugdmisdaden die, om het maar kort te zeggen, eenvoudig in de categorie oorlogsmisdaden gerangschikt kunnen worden.'
  
  Ik keek naar Dr. Inuris. Zijn ogen hield hij neergeslagen onder de blik van de drie mannen die in uiterste walging naar hem keken. Maar op hetzelfde moment straalde er een vurige haat van hem uit om het lijdend voorwerp te zijn van een dergelijke publieke vernedering door kolonel Sin. Bij mezelf dacht ik dat, als er ooit een gelegenheid kwam waarop Dr. Inuris het de Chinees betaald kon zetten, hij het met alle plezier zou doen.
  
  Kolonel Sin ging verder met zijn kollege. 'En dus zouden de autoriteiten onvermijdelijk naar Dr. Inuris worden getrokken. En Dr. Inuris is, zoals we al hebben gezien, een individu zo totaal overgeleverd aan het bevredigen van zijn eigen genot, als ik nog nooit tegen ben gekomen. Hij haakt naar intens genot. Hij gruwelt van elk ongemak. Hij vreest pijn met een onvoorstelbare lafheid. Plaats hem in de handen van de autoriteiten, onderwerp hem aan de minste pijn, en wat is het resultaat? Hij zou alles eruit flappen in de hoop zijn eigen, weerzinwekkende huid te redden. En waarom? Allemaal omdat we vergaten het meisje te neutraliseren.' Kolonel Sin schudde zijn hoofd als in een spottend gebaar van spijt. 'Nee, ik vrees dat we haar te pakken moeten nemen. Ben je dat niet met me eens, Carter?'
  
  Er viel weinig te zeggen.
  
  'Ik moet je zwijgen als instemming opvatten, Carter,' zei kolonel Sin. 'En dat brengt ons bij de onvermijdelijke vraag: Waar is het meisje?'
  
  'Ik vrees dat ik dat niet weet, kolonel,' zei ik.
  
  De kolonel glimlachte naar me. 'Carter, nog maar even geleden hadden we het over je betrouwbaarheid. Gebaseerd natuurlijk op je overbekende reputatie. Ik zei het je toen al en ik zeg het je weer: ik vertouw je niet.'
  
  Kolonel Sin stak een volgende lange sigaret op en gaf zich vuur met een van de twee houten lucifers die hij uit een gelakt doosje haalde uit zijn jaszak. Toen nam hij mijn stiletto van de tafel en begon het kale einde van de tweede tot een scherpe punt te snijden.
  
  'Laat me je alsjeblieft geen pijn hoeven doen, Carter. Te zijner tijd zal ik pijn in allerlei vormen op je toepassen, maar ik had gehoopt elementaire marteling te vermijden. Denk eraan, ik heb er geen werkelijke aversie tegen jou pijn te doen, maar het plezier kennende dat mijn onwaardige collega hier' - hij rukte zijn hoofd in de richting van Dr. Inuris - 'daardoor zou krijgen, doet me er toch de voorkeur aan geven het niet te doen. Hij verdient een dergelijke attractie niet.'
  
  'Ga je gang, kolonel,' zei ik tegen hem. Hoe eerder hij begon, hoe beter. Er is een punt bij foltering dat je geest niet langer de boodschappen van pijn ontvangt die worden uitgezonden door het lichaam, zelfs al blijf je bij bewustzijn. De geeft drijft dan op een onbereikbaar niveau, vrij en veilig. Ik kon daarnaar uitkijken en naar de wetenschap dat als ik dat niveau kon bereiken en daar tot de ochtend kon blijven, Penny Dawn Hawk op de hoogte zou brengen.
  
  De kolonel stond op, kwam om de tafel heen en bleef voor me staan. Hij bukte zich, greep mijn handen, die waren samengebonden, en stak de punt van de lucifer onder de nagel van de wijsvinger van mijn rechterhand. Toen raakte hij met de gloeiende punt van zijn sigaret de zwavelkop aan en met een kwaadaardig gesis begon die te branden.
  
  Ik zat te kijken hoe het vlammetje zijn weg naar beneden langs het stokje brandde, zwarte, omgekrulde restanten achterlatend. Kolonel Sin stak zijn arm uit naar de tafel, greep de stiletto en bracht de glanzende punt ervan op een fractie van een centimeter van mijn oog.
  
  'Beweeg je niet,' zei hij, 'of je oog zou wel eens een olijf op een prikkertje kunnen worden.'
  
  Ik zag de lucifer verder branden.
  
  'Waar is het meisje?' zei de kolonel Sin.
  
  Ik voelde de hitte mijn huid naderen.
  
  'Beweeg je niet, Carter,' waarschuwde de kolonel.
  
  De pijn werd nu heviger en ik voelde hoe mijn spieren zich onwillekeurig begonnen te spannen. Het mes was een vage vlek voor mijn oog.
  
  En toen was het plotseling voorbij. Kolonel Sin strekte zijn vrije hand naar beneden uit en doofde de vlam. 'Ik had kunnen weten dat ik het niet had hoeven proberen, Carter, maar ik moest de poging wagen. Je weet maar nooit.' Hij wendde zich tot Don Mario en glimlachte.
  
  'Ik bevind me in een tamelijk moeilijke positie,' zei kolonel Sin. 'Ik moet Carter de eer geven die hij, dat weet ik zeker, mij zou geven. We zijn allebei profs en heel goed. Hoewel het een gokje waard was om te zien of hij misschien gevoelig was voor de simpelere vormen van marteling, wist ik diep in mijn hart dat hij dat niet was, niet meer dan ik zelf zou zijn.' Hij wendde zich tot mij. 'In feite verwelkomde je het idee nogal, niet, Carter? Je hoopte dat je door het beginstadium heen zou komen tot in het niveau van totale vergetelheid, zoals we dat allemaal kennen.' Hij lachte. 'Het is bijna alsof ik je gedachten kan lezen, nietwaar?'
  
  Don Mario viel hem in de rede. 'Goed, kolonel. Ik geloof dat het tijd wordt dat we ophouden met grappen en spelletjes.'
  
  Kolonel Sin keek op zijn horloge. 'Vergeef me,' zei hij. 'Men moet nooit verkwistend omspringen met tijd. En we hebben vanavond nog veel te doen.'
  
  'Geef mij het mes,' zei Don Mario.
  
  Met een lichte buiging overhandigde de kolonel hem de glanzende stiletto.
  
  Don Mario woog het bewonderend in zijn hand. Toen keek hij naar mij met zijn ijsblauwe ogen. 'In minder dan een kwartier ga je mij vertellen waar het meisje is, Carter.'
  
  Hij liep door de kamer en fluisterde iets in Dr. Inuris' oor. De dokter knikte en verliet het vertrek. Binnen een paar minuten kwam hij terug en knikte naar Don Mario. Don Mario antwoordde met een korte, bevestigende knik. Wat je van hem ook kon zeggen, het was geen man die woorden verspilde. Kolonel Sin was weer achter de tafel gaan zitten. Ik had geen idee waar we op wachtten.
  
  Er waren minder dan tien minuten voorbij toen ik scherp hoorde kloppen op de deur.
  
  'Wie is daar?' vroeg Don Mario.
  
  'Vito,' was het antwoord.
  
  'Goed,' zei Don Mario.
  
  De deur vloog open en een kleine, gehavende gestalte kwam wankelend het vertrek binnen en zakte ineen aan mijn voeten. Zijn gezicht was besmeurd, zijn overhemd gescheurd. Een van de glazen van zijn bril was verdwenen. Ondanks de warboel was slechts een korte blik voldoende om te weten dat het armzalige schepsel dat voor me lag, niemand anders was dan Philip Dawn.
  
  'Je weet toch wie dat is, niet?' zei Don Mario.
  
  Als dat als vraag was bedoeld, dan kende hij het antwoord al door de herkenning die misschien een fractie van een seconde over mijn gezicht flitste.
  
  'Denk eraan,' zei kolonel Sin, 'ik heb plannen met meneer Dawn.'
  
  'Maak je geen zorgen,' zei Don Mario. 'Ik ken je plannen. Je krijgt hem terug, voor het grootste gedeelte, tenminste.'
  
  'Heel goed,' zei kolonel Sin.
  
  'Heb je je medische handel bij de hand, dokter?' vroeg de Prins.
  
  'Ja,' zei Dr. Inuris.
  
  'Breng het hierheen. Ik heb wat druk- en knevelverbanden nodig en misschien wat morfine, tot we hem terug kunnen brengen naar het schip. En neem alles mee wat je hebt om bloedingen te stelpen.'
  
  Kolonel Sin zag mijn ogen wijder open worden bij het noemen van het schip.
  
  'Denk niet dat je iets hebt gehoord dat je niet had mogen horen, Carter,' zei hij. 'Binnen afzienbare tijd zit je zelf ook op dat schip.'
  
  Dr. Inuris was uit de kamer weggesneld en kwam nu terug met een zwarte dokterstas.
  
  Philip Dawn lag, zo nu en dan kreunend, op de grond. Don Mario knielde naast hem neer en rolde hem om tot hij met zijn gezicht naar boven lag, enigszins luchthappend, als een vis op het droge.
  
  Don Mario's linkerhand schoot uit en hij greep de oude man bij de onderkaak vast en dwong zijn mond open. Toen stak hij de punt van de stiletto naar binnen en drukte de punt tegen de wang tot ik de huid voor mijn ogen naar buiten zag bollen.
  
  Don Mario keek naar me op. 'Luister, Carter, en denk snel na. Ik ben een expert op het mes. Geloof me. Ik heb er ook geen enkel bezwaar tegen het te gebruiken. Ik vraag je waar het meisje is. Ik wil een snel en eerlijk antwoord. Geen grappen. Geen valse aanwijzingen. Als ik geen antwoord krijg, snij ik de wang van die ouwe open en dan zal ik het je weer vragen.'
  
  Kolonel Sin glunderde. Mario was duidelijk een man naar zijn hart.
  
  Don Mario praatte verder. 'En als ik dan niet het antwoord krijg dat me bevalt, dan doe ik nog wat snijwerk. Dan neem ik de andere wang en vraag ik het je nogmaals. Daarna bewerk ik de oren en de neus. Ik pak een oog. Een hand. Vingers. Tenen. Een hele voet. De dokter houdt hem wel in leven, omdat de kolonel hem levend wil hebben. Maar hij zal een wrak zijn en zelfs de dokter zal hem niet meer kunnen oplappen. En jij bent dan degene die hem zo heeft gemaakt. Door je mond te houden als de grote held, Carter. Hoe wil je het hebben?'
  
  Ik kon bijna het lemmet door de bleke, dunne wang van de oude man heen zien. Hij lag met zijn ogen dicht, zijn adem kwam fluitend uit zijn ingezakte borst naar buiten. Wat hij ooit geweest mocht zijn, Philip Dawn was niet veel meer om te zien. Hij had me een hoop moeilijkheden bezorgd, maar dat was nog het minste. Wat hij had gedaan bedreigde miljoenen mensen met een catastrofe. Dus aan een kant was hij het redden niet waard. Maar op zijn eigen geobsedeerde manier, was hij nog niet zo slecht. Ik neem aan dat hij, in zijn eigen gedachten, slechts een paar deuren had opengemaakt voor een paar mensen, in ruil voor het opvrolijken van het leven van zijn dochter. Als ik hem door Don Mario aan flarden liet snijden, dan redde dat misschien Penny. En door haar te redden kon ik misschien het goud redden.
  
  Aan de andere kant, als ik mijn mond opende, hen vertelde waar en hoe ze Penny in handen konden krijgen, zou dat de oude man misschien een glimp geven op wat hij voor haar had gedaan. Zoveel verdiende hij waarschijnlijk wel, een kans om haar een keer te zien: mooi.
  
  Maar het was waarschijnlijk dat die ene glimp de wereld ongeveer vijfenveertig miljard dollar zou kosten.
  
  Op strikt professioneel niveau was er maar één antwoord dat ik kon geven. En dat was een uiterste stilte.
  
  Ik opende mijn mond en zei: 'Je zult haar vinden in het appartement van haar vader. Wachtend op mij.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 16
  
  
  
  
  Kolonel Sin sloeg Mario op de rug. 'Prachtig,' zei hij met een grijns die breed genoeg was om een stel stalen kiezen te onthullen. 'Gewoonweg prachtig.'
  
  Don Mario gaf hem geen antwoord. 'Vito,' riep hij. 'Kom binnen.'
  
  Een schoelje met het gezicht van een fret stak zijn hoofd om de deur. Don Mario gooide hem een sleutelbos toe.
  
  'Ga terug naar het huis van die ouwe,' zei hij. 'Daar vind je een meid. Breng haar naar het schip. Ik zie je daar.'
  
  'Goed,' zei de fret en verdween. Ondanks mijn instructies aan Penny, twijfelde ik er geen moment aan dat de fret zijn opdracht bekwaam zou uitvoeren. Ze zou de sleutel in het slot horen en - ondanks alles wat we tegen elkaar hadden gezegd - besluiten dat haar vader toch was gekomen en nu die deur openmaakte. Alleen zou het Vito zijn, en misschien een vriendje of wat.
  
  Kolonel Sin staarde me nieuwsgierig aan.
  
  Natuurlijk, ik geef toe dat het krankzinnig leek, zeker in de ogen van een prof zoals kolonel Sin. Ik schoot bijna in de lach. Sin rook een val. Voor hem was er geen verklaring voor het verlinken van het meisje om haar vader te redden. Voor hem zat er absoluut geen winst in. Want in de manier waarop hij het zag, hadden noch de oude man, noch ikzelf, noch het meisje veel toekomst.
  
  Ik kon het hem niet kwalijk nemen. Vanuit zijn positie was het spel bijna voorbij, en hij had gewonnen. Met het meisje in zijn macht had hij zo'n beetje alle kaarten: de geheimzinnige meneer Anderson die zomaar vanuit het niets in zijn handen was gevallen en dan nog een AXE-agent bleek te zijn; het meisje dat hem grote moeilijkheden had kunnen bezorgen; en Philip Dawn die altijd een groot raadsel moet zijn geweest voor kolonel Sin, aangezien de prijs voor het stelen van het goud hem ongelooflijk laag moet hebben toegeschenen.
  
  Ik nam niet de moeite hem in te lichten over mijn motieven. Hij zou die toch niet hebben begrepen. Zeker, ik had alle regels gebroken. Die regels zeiden: 'Geef die oude man op. Maak tijd voor het meisje om bij Hawk te komen. Rek tijd. Blijf zitten toekijken hoe Don Mario Philip Dawn aan repen snijdt. Doe alsof je het bloed, het afgrijzen en de folterende pijn niet ziet. Stel je al het goeds voor dat je teweeg brengt door het uit te zitten. Schrap de beelden van het bloed dat uit het gezicht en de ogen van de oude man naar buiten stroomt. Maak jezelf immuun voor het geschreeuw. Denk alleen maar aan wat het boekje je voorschrijft.
  
  Soms moet je het boekje weggooien. Iets in me zei heel hard 'nee' tegen het idee dat Don Mario de oude man aan stukken sneed, terwijl kolonel Sin applaudisseerde en Dr. Inuris zijn lippen aflikte en glazige ogen kreeg van verrukking. Het was geen overgevoeligheid. Iets in me zei me dat ik, op het moment dat ik Don Mario zijn gang liet gaan op Philip Dawn, mezelf begon toe te geven dat ik aan het verliezen was. En ik wilde eigenlijk niet alleen maar een paar stukken winnen. Ik wilde de hele pot hebben.
  
  Ik wilde het goud te pakken krijgen, de oude Philip Dawn in één stuk teruggeven aan zijn dochter en een paar rekeningen vereffenen. Ik wilde hen van het bord vegen. Het was een grote gok. Maar toen het erop aan kwam, het moment dat Don Mario de punt van dat mes in Philip Dawn's wang prikte, zei er iets heel diep in me: gooi dat verrekte boekje weg en speel om alle knikkers. Kolonel Sin zou het nooit begrijpen. Hij was een speler om procenten. En ik had als stelregel dat ik, tot ik dood was, een kans had om te winnen. Sin keek verwonderd. 'Ik ben verbaasd, Carter. Werkelijk verbaasd. En een beetje teleurgesteld. Ik dacht dat je meer ruggengraat zou tonen.'
  
  'Niemand is perfect, kolonel,' zei ik.
  
  'Misschien niet, Carter,' zei hij. 'Maar jij had de reputatie daar heel dicht bij te staan. En geloof me, mijn rapporten over jou zijn heel recent. Voldoende recent om jouw treffen kort geleden met mijn goede vriend Hsjang in het poolgebied te bevatten, om maar te zwijgen van de twee assistenten van Dr. Inuris.' Hij wendde zich tot Inuris met een samenzweerderige glimlach. 'Je herinnert je Hsjang toch nog wel, dokter? Ik bedoel, je hebt tenminste zijn foto gezien, niet?' Lothar Inuris knikte.
  
  'Dat was een mooi stukje werk, je jacht op Hsjang,' zei kolonel Sin tegen mij. 'Heel mooi, en wat ontijdig van mij uit gezien. Als Hsjang succes zou hebben gehad, zou zijn onderneming heel aardig zijn samengegaan met de zaak waarvan de laatste fase me naar jouw land heeft gebracht. Niettemin vertrouw ik erop dat de wereld ook zonder Hsjangs inspanningen een zeer moeilijke toekomst tegemoet gaat.' Ik reageerde niet op zijn gepoch. Hij glimlachte naar me. 'En ook jij, Carter, gaat een heel moeilijke toekomst tegemoet. Als we eenmaal in China zijn, zullen we een heleboel lange gesprekken hebben. En jij zal me dan een heleboel vertellen. Maar eerst krijg je een lange zeereis, waaraan we binnen een paar uur beginnen. Is dat niet zo, Don Mario?' Don Mario knikte. 'Het schip is aan het werk,' zei hij. 'We hebben de zaken verhaast.'
  
  'We varen uit vóór het daglicht,' zei kolonel Sin, 'dankzij jouw medewerking, Carter. Meneer Dawn hier' — hij gebaarde naar de oude man die stil op de kale vloer lag - 'zal ons vergezellen omdat hij, net als jij, een aantal vaardigheden bezit die we graag zouden willen hebben. Wat het meisje betreft...' Kolonel Sin wierp zijn hoofd in zijn nek en bestudeerde het plafond. 'Wat het meisje betreft, Lothar, misschien dat ik er later een presentje voor jou van maak als we eenmaal een veilige haven bereiken. Zolang we op zee zijn, kun je je met haar vermaken, aangezien we daar niet dergelijke hiaten in de beveiliging riskeren als aan de Rivièra. Als we eenmaal China bereiken ben je welkom om daar zo lang je wilt te blijven, samen met het meisje. Maar jou kennende, Lothar, vermoed ik dat je al lang moe van haar zal zijn voor we daar aankomen. Als dat zo is, geven we haar aan de bemanning die er mee mag doen wat die wil; en daarna ontdoen we ons van haar. Ze is voor ons van geen praktische waarde.'
  
  Dr. Inuris straalde van plezier en maakte een vorstelijke buiging. 'Ik dank je voor je gulheid,' zei hij.
  
  'Je verdient het eigenlijk niet, weet je,' zei kolonel Sin, 'maar ik geloof dat alles goed zal gaan als het meisje eenmaal onder onze hoede is en daarom ben ik genegen je indis-kreties aan de Rivièra te vergeven.'
  
  'Dank je, kolonel Sin,' zei Dr. Inuris met een stroperige onderdanigheid.
  
  Kolonel Sin wendde zich tot de maffioso. 'Wat jou betreft, Don Mario, ben ik bang dat ik geen speciaal afscheidscadeau heb, hoewel je dat rijkelijk verdient. Ik heb ervan genoten zaken met je te doen. Je bent een man van eer, en jou overredingskracht, zoals we die vanavond hebben mogen aanschouwen, is zeer bewonderenswaardig. Ik zou je werkelijk een gebaar van mijn hoogachting willen schenken.'
  
  'Ik zal dit hier nemen,' zei Mario naar de tafel wijzend. 'Heel passend,' zei de kolonel. 'Heel passend dat jij, die de formidabele AXE-agent Carter ertoe heeft bewogen een jonge vrouw te verraden, erfgenaam wordt van zijn arsenaal. Het is bijna poëtisch gepast. Heel goed, Don Mario. Jij krijgt zijn Luger, zijn stiletto en zijn kleine gasbom. Beschouw ze als je trofeeën.'
  
  Don Mario stak het bommetje in zijn zak en het pistool en het mes achter zijn broeksriem.
  
  Kolonel Sin keek op zijn horloge. 'We hebben nog een paar minuten voor de vrachtwagen hier aankomt, zoals jij hebt geregeld.' Tegen mij zei hij: 'Als die arriveert, Carter, zullen we met onze reis beginnen. Geniet ervan zoveel je kunt, want het zal je laatste reis worden. Jij gaat naar China, met om en nabij de vijfenveertig miljard dollar aan goud, zoals je waarschijnlijk al wel weet. Met de hulp van Dr. Inuris, met de assistentie van de onfortuinlijke meneer Dawn en met de onschatbare hulp van Don Mario die voor de noodzakelijke mankracht zorgde, zijn we erin geslaagd de Federal Reserve uit te melken.'
  
  'En morgen zullen de geruchten over de wereld razen dat het grootste gedeelte van de goudvoorraad van de Verenigde Staten en de goudvoorraad van vele van zijn trouwe vrienden in verdwenen. Jouw regering zal geruststellende berichten uitvaardigen, maar de geruchten blijven aanhouden en worden sterker. En spoedig zullen de bankiers en regeringen van andere landen een garantie eisen, en ten slotte bewijzen. Die kunnen dan niet worden gegeven. Ze kunnen geen bewijzen geven. De dollar is dan waardeloos, omdat het vertrouwen erin vernietigd is. Mensen die dollars hebben zullen proberen die in te wisselen, maar waarvoor? Het Britse pond zal waardeloos worden. Duitse Mark, zelfs de Zwitserse franc zal waardeloos zijn, omdat niemand papiergeld meer zal vertrouwen. Het goud dat nog in de wereld is, zal onbetaalbaar worden. Zij die het hebben, zullen het houden. Zij die het niet hebben zullen in paniek raken.
  
  Een winkeliertje met een brood zal weigeren dat te verkopen, tenzij het brood wordt betaald met iets anders dan papiergeld. Een man die een dokter nodig heeft, zal niets hebben om die mee te betalen, behalve wat waardeloos papiergeld, dat de dokter niet zal accepteren. Tonelen als deze zullen zich vele malen op veel verschillende plaatsen herhalen. En snel zullen de bendes de straten af schuimen en de winkels plunderen voor die dingen die ze nodig hebben om in leven te blijven. Fabrieken komen lam te liggen, omdat niemand de auto's, wasmachines en tv-toestellen kan betalen die ze produceren. En arbeiders zullen ontslagen worden. Een Arabische sjeik aan de Perzische Golf zal een betaling in goud eisen, voor hij zijn olie verscheept. En er zal geen goud zijn om mee te betalen. En dus zal er geen olie komen. En snel zullen er geen auto's of treinen meer rijden, geen vliegtuigen meer vliegen en de fabrieken zullen niet alleen stil liggen, maar ook nutteloos zijn. De Verenigde Staten zoals jullie dat kennen, zal een economische woestijn worden. De steden zullen gevuld zijn met verhongerende massa's. Het platteland zal geteisterd worden door plunderende bendes die het vee doden voor voedsel en die de groente stelen.' Ik wilde niets meer horen. Ik keek naar Don Mario. Hij scheen er geen enkele aandacht aan te besteden.
  
  'En jij?' zei ik. 'Dit is jouw land. Jij woont hier. Wil je dat?'
  
  Kolonel Sin lachte. 'Don Mario is het product van een oudere kuituur, Carter. Je moet niet verwachten dat hij geleid wordt door sentimenten. Zijn bedrijf is overleving en winst, niet sympathie. We zijn compagnons in deze onderneming. We verschillen maar in één opzicht, onze keuze in de betaling voor onze deelname. China, arm in goud, koos goud. Don Mario heeft weinig belangstelling voor goud. Oh, hij zal een beetje voor zichzelf houden, maar hij vind het te pompeus en in de grond van de zaak, filosofisch beschouwd, oninteressant. Maar er is een koopwaar dat China in overvloed heeft, een koopwaar dat de belofte van een grote winst in zich heeft als het op een verstandige manier op de markt wordt gebracht.
  
  En dat, Carter, is de papaver en wat je van die bloem kunt maken: heroïne. Je ziet Carter, met het waardeloos worden van de dollar, zal er een tijd komen dat de mensen een ander betalingsmiddel zullen zoeken. En dat ruilmiddel dat Don Mario zich voorstelt te introduceren, is heroïne. Denk je ook niet dat dat juist het spul is om de mensen hun problemen te laten vergeten. En ik verzeker je, ze zullen zat problemen krijgen. Zekere mensen in jouw regering zullen erin geïnteresseerd zijn de orde, koste wat het kost, te herstellen; en een bevolking die gelukkig wegsukkelt op heroïne, zal een aantrekkelijke verleiding worden. Denk je ook niet, dokter?'
  
  Kolonel Sin wachtte niet op antwoord. 'Weet je, de dokter geniet zelf nogal van de papaver, nietwaar, Lothar? Dus je ziet, Carter, dat Don Mario, dankzij zijn compagnonschap met ons, een onuitputtelijke voorraad zal hebben. En die voorraad zal hem een immense macht geven. Dus, te zijner tijd, als er in jouw land een zekere mate van rust is weergekeerd, zal Don Mario veel meer profijt hebben dan van de waarde van het goud dat hij aan ons heeft verhandeld. Zijn winst zal berekend worden in termen van concessies met betrekking tot wetten die nu een aantal van zijn activiteiten buiten de wet plaatsen. Het zal berekend worden in bezit van grond, een onvernietigbare bron die hij bijeen gaart met heroïne.'
  
  En als de paniek afneemt en de andere landen de wijsheid inzien van het opnieuw inzetten van wat er van jullie bevolking over is voor een zekere mate van industriële activiteit, dan zal Don Mario de leiding van de fabrieken op zich nemen. De bevolking zal gemotiveerd worden door de behoefte aan heroïne, zoals de mensen nu gemotiveerd worden door de behoefte aan dollars. En Don Mario zal de eigenlijke schatkist van het land worden, om maar te zwijgen van het feit dat hij tegelijkertijd haar wetgever zal worden. Misschien dat de mensen hem nu als de Prins kennen, maar ik verzeker je, Carter, binnen niet al te lange tijd zullen mensen voor hem buigen als voor de Koning.'
  
  'Je bent gek,' zei ik.
  
  Kolonel Sin hief zijn hand op. 'Alsjeblieft, Carter, ik smeek je. Wees realistisch. Ik heb geen enkele aanleg voor krankzinnigheid. Probeer eens te denken aan heroïne als de nieuwe valuta. Is het onlogischer om waarde te hechten aan een pakje wit poeder, dan om waarde te hechten aan wat geel metaal of wat gekleurd papier? Nee, Carter, dat is het niet. Er moet alleen maar een andere vorm van vertrouwen aan worden gegeven. Een aanpassing. En de beproevingen die je land op het punt staat te ondergaan, zullen de middelen leveren om die aanpassing plaats te laten vinden. Ik geef toe dat het een radicale aanpassing is, maar het is de soort aanpassing die Don Mario nodig heeft om zijn ambities te realiseren. Zie je, het goud zou hem geen goed doen. Het bezit van goud zou hem nu ondergeschikt maken aan de regels en het denken dat op het ogenblik gangbaar is. En onder die regels en dat denken is Don Mario een vogelvrije en betekent zijn bezit aan goud diefstal. Nee, vóór Don Mario de status kan verwerven, waarvoor zijn ambitie en zijn stille genie hem kwalificeren, moet er eerst een revolutie komen. En het verlies van goud zal een revolutie in de Verenigde Staten doen ontbranden.
  
  Wat betreft hen die wel goud bezitten, nou, we behouden het geloof dat er altijd wel mensen op de wereld zullen zijn die het goud begeren. Die, om zo te zeggen, het oude geloof behouden. China, met zijn papavers en het goud, zal dubbel rijk zijn, hoewel een goed deel van onze papaveroogst voor vele nu komende jaren is toegezegd aan Don Mario. China en de Verenigde Staten zullen heel goede vrienden worden.
  
  En ik ben er zeker van dat zij die in goud geloven en zij die in papaver geloven voor vele eeuwen in de toekomst in harmonie zullen samenleven.'
  
  Dat was het dus. Het hele plan. Het was afschuwelijk. Ik kon het krankzinnig noemen. Maar de grens tussen krankzinnigheid en genie is smal en kolonel Sin had in één ding gelijk. Er stond niets in de AXE-dossiers dat er iets mis zou zijn met zijn geest. Wat hij van plan was, was niets minder dan een meesterzet; het natuurlijke eindproduct van de kruising van het specialisme van de econoom en de koelbloedige roofzucht van de soldaat, bekend om zijn vaardigheid in oorlogvoering. En te oordelen naar wat hij had gezegd, was hij slechts een paar uur af van de verwezenlijking ervan. Weer keek hij op zijn horloge. 'Nog maar een paar minuten, heren.' Toen richtte hij zich alleen tot mij. 'Carter, zo direct zal er op de deur worden geklopt. Als dat gebeurt, betekent het dat er buiten een vrachtwagen op ons staat te wachten. Die vrachtwagen zal ons naar de haven brengen, waar een aantal van Don Mario's stuwadoors snel bezig is goud aan boord van het schip te laden. Jij gaat dan aan boord van dat schip en binnen een paar uur varen we af.
  
  Ik ga nu Don Mario vragen je benen los te maken. En ik ga jou vragen op te staan en rustig deze kamer uit te lopen om in de vrachtwagen plaats te nemen. Als we het schip bereiken, wil ik dat je rustig en kalm aan boord stapt en daarheen gaat waar je gebracht wordt. Als je doet wat ik je vraag, zal je gevrijwaard blijven van onnodig pijn. Maar je voorliefde voor heldendaden kennende, moet ik een voorzorgsmaatregel nemen.'
  
  Hij nam de nunchaku van de tafel op. Ik zag de houten handvaten en de ketting die ertussen hing. Nonchalant mikte de kolonel de ketting over mijn hoofd en trok de schakels strak genoeg aan om ze door mijn kol heen in mijn luchtpijp te laten bijten.
  
  'Je kunt op eigen benen aan boord gaan,' zei hij, 'of bewusteloos. Zoek maar uit.'
  
  Don Mario knielde aan mijn voeten en maakte de draad los. 'Dr. Inuris,' zei kolonel Sin, terwijl hij naar Philip Dawn wees. 'Haal die ouwe overeind. Ik wil dat hij in een blakende gezondheid verkeerd, als we China bereiken.' Hij lachte. 'Zie je, Carter, we zullen een nieuwe kluis nodig hebben.'
  
  
  
  In de mist, opglinsterend door het licht van de maan, hing de roestige romp van de vrachtboot diep in het water bij haar ankerplaats langs een gammele pier. Hoewel hij laag lag, doemde de steven van het smerige schip, met de naam Sarah Chamberlain-Cardiff, nog hoog boven ons uit toen we buiten de vrachtwagen stonden. Verderop, aan het einde van de pier, draaide een enorme kraan met kreunende kabels een immense container aan boord.
  
  'Goud, Carter,' zei kolonel Sin. Onder de rand van het rotte dak van een oude loods die langs de lengte van de pier liep, brandden een paar kale peertjes die gele bundels licht op het looppad wierpen. 'Aanschouw je transportmiddel naar het oosten. Niet veel zaaks, niet?'
  
  Hij wachtte niet op antwoord.
  
  'Maar uiterlijk is misleidend, Carter. Die schandelijk uitziende vrachtschuit manoeuvreert beter en vaart sneller dan een jager. Haar elektronische uitrusting is ervoor ontworpen om hem onzichtbaar te maken voor radar. Maar ik betwijfel of de Sarah Chamberlain een bewijs van zijn kracht moet leveren. Wie, bij zijn normale verstand, zou aandacht besteden aan een arme, oude vrachtboot die onder Britse vlag vaart?'
  
  'Goed, Sin,' zei Mario. 'Ik neem nu afscheid. Mijn mannen hebben me verteld dat zij de laatste heroïne een paar uur geleden hebben gehaald en binnen twee uur zouden ze de rest van jouw lading aan boord hebben. Daarna kun je op elk moment losgooien.' Ze gaven elkaar een hand.
  
  De kolonel keek op zijn horloge. 'Ik reken op je, Mario,' zei hij. 'Ik zal instructies geven om om één uur los te gooien.'
  
  'Maak je absoluut geen zorgen,' zei Don Mario. 'Ik zal daar in mijn kantoor blijven, tot je bent afgevaren om er zeker van te zijn dat er geen kink in de kabel is gekomen.'
  
  'Uitstekend,' zei kolonel Sin. 'Kenmerkend voor je grondigheid, Don Mario. Ik vertrouw erop dat we elkaar op een dag weer tegen zullen komen.'
  
  'Tot ziens dan,' zei Don Mario. Hij keek naar Dr. Inuris die Philip Dwan ondersteunde. 'De ballen, dok,' zei hij. 'Probeer je als nette jongen te gedragen.'
  
  Dr. Inuris keurde hem geen antwoord waardig.
  
  'De mazzel, Carter,' zei hij. Hij klopte op zijn riem waar Hugo en Wilhelmina verborgen zaten onder zijn colbertje. 'Bedankt voor de souvenirs.' Hij liet de losse klink van de deur ratelen en verdween in de loods.
  
  'Goed,' zei kolonel Sin. 'Iedereen aan boord. De Sarah Chamberlain is vrijgegeven om voor dageraad af te varen' - hij lachte - 'met een lading staal.'
  
  Kolonel Sin gaf een ruk aan de handvaten van de nunchaku, waardoor de ketting aan mijn nek trok alsof hij een paard aanspoorde. We liepen verder over de pier en gingen de loopplank op. Ik keek op en zag de Chinese kapitein die op ons neerkeek vanaf de hoge brug. Chinese bemanningsleden zwermden overal rond met een doelbewustheid die hen kenmerkte als goed getraind.
  
  Wat er ook aan machines en elektronische spullen aan boord mocht zijn, de Sarah Chamberlain was niet bepaald een beknopte samenvatting van de twintigste eeuw, als het ging om de accommodatie voor gevangenen. Onder het dek porde kolonel Sin me voort tot hij een ijzeren celdeur bereikte, met een glasloos getralied raampje. Twee Chinezen, gewapend met machinepistolen, stonden ervoor. Kolonel Sin verwijderde de nunchaku van mijn nek en haalde uit zijn zak een bos sleutels.
  
  Hij opende de celdeur. 'Naar binnen, Carter. En meneer Dawn ook,' zei hij tegen Dr. Inuris.
  
  De vloer was van cement, bedekt met stro. Dr. Inuris liet Philip Dawn los die op het stro in elkaar zakte. De bewakers stonden net buiten de deur, de lopen van hun wapens hielden ons onder schot.
  
  'Je kunt de oude man laten zoals hij is, Lothar,' zei de kolonel. 'Carter, ik vrees dat jij hand- en voetboeien krijgt.'
  
  Ik haalde mijn schouders op. De hand- en voetboeien waren met cement in de wanden vastgezet. Eén paar voor de handen, één paar voor de voeten. Ik stapte er gehoorzaam in. Kolonel Sin sloot ze af met zijn sleutels.
  
  'Ik zal de celdeur ook sluiten,' zei hij. 'En ik wil dat je iets weet, Carter. Ik heb de enige sleutelbos. Koester dus maar niet de gedachte een grap met de bewakers uit te halen. Er is werkelijk niets dat zij voor jou kunnen doen. Maar ze kunnen wel heel goed schieten. Ik geef er natuurlijk de voorkeur aan dat die behoefte zich nooit zal voordoen, maar als het wel gebeurt zal ik mezelf dwingen het te begrijpen.'
  
  Hij stapte achterwaarts de cel uit. De deur viel dicht. En de kolonel draaide de sleutel in het slot om. Hij kwam weer overeind en wuifde naar mij door de tralies. 'Ik zal je af en toe bezoeken, Carter, en misschien dat we dan wat praten. Maar nu kan ik niets anders zeggen dan bon voyage.' Hij draaide zich om en verdween uit het gezicht.
  
  Voor een paar ogenblikken keken de bewakers met de hoofden dicht bij elkaar naar mij door de tralies. Ik schonk geen enkele aandacht aan hen. Het begon ze snel te vervelen en ze verdwenen.
  
  Er was misschien een half uur voorbij toen ik stemmen hoorde buiten de cel. Het gezicht van kolonel Sin verscheen weer voor de tralies. Hij glimlachte en zijn sleutel ratelde in het slot. De deur zwaaide open en onthulde Sin, de twee bewakers en Penny Dawn.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 17
  
  
  
  
  'Nick,' riep Penny. 'Papa.' Ze rende de cel binnen en viel naast Philip Dawn op haar knieën.
  
  De kolonel beende naar haar toe en greep haar arm. 'Je trouw is bewonderenswaardig, miss Dawn,' zei hij. 'Maar het spijt me dat je vrijheid enigszins beperkt moet worden. Je wordt geboeid, zoals je vriend Carter. Tenminste, tot we op zee zijn. En dan krijg je toestemming je vader te verzorgen' - hij lachte onderdrukt - 'vooropgesteld dat Dr. Inuris je kan missen. Eenmaal op zee zal ik kijken of we het je vader wat gerieflijker kunnen maken. Maar voorlopig moeten we de maximale veiligheid handhaven. Ik vertrouw erop dat je het zal begrijpen.'
  
  Hij sloot haar in de ijzers en liep achterwaarts de cel uit. Weer draaide hij zijn sleutel in het slot rond.
  
  We hoorden zijn voetstappen door de ijzeren gang wegsterven. Toen, stilte.
  
  Penny keek naar mij van de andere kant van de cel.
  
  'Oh, Nick,' zei ze. 'Wat gaat er gebeuren?'
  
  'Penny Dawn,' zei ik. 'Je kunt me geloven of niet, maar we gaan dit project schipbreuk laten lijden.'
  
  Philip Dawn kreunde en verschoof zijn schrale lichaam op zijn bed van stro.
  
  'Ik moet hem wakker hebben,' zei ik tegen Penny.
  
  'Goed,' zei ze. Ze begon te roepen. 'Papa. Papa. Ik ben het. Penny.'
  
  De oude man verroerde zich weer.
  
  'Sta op, papa. Ik heb je nodig.'
  
  Zijn ogen trilden open en hij duwde zich op tot zittende positie. 'Ben jij het, Penny?' zei hij. 'Het is hier zo donker. Ik kan mijn bril niet vinden.'
  
  'Die ligt vlakt naast je linkerhand, papa,' zei ze.
  
  In het halfduister tastte hij ernaar, kreeg hem te pakken en zette hem op zijn neus. Ondanks de ontbrekende lens, kon hij nu zien. Zijn gezicht verhelderde toen hij haar zag. 'Oh, god,' zei hij. 'Ben jij het werkelijk, Penny?'
  
  'Ja, papa.'
  
  'Je bent beeldschoon,' zei hij. 'Beeldschoon.' En hij begon te huilen.
  
  'Sssst, papa,' zei Penny. 'Je hoeft niet te huilen.'
  
  'Ik kan er niets aan doen,' zei hij.
  
  'Papa, er is hier iemand bij ons. We hebben je hulp nodig. Voor het eerst werd de oude man zich bewust dat hij en Penny niet alleen in de cel waren. Hij draaide zich om en staarde naar mij.
  
  'Dat is Nick Carter, papa,' zei Penny. 'Hij wil ons helpen hier uit te komen.'
  
  'Dat klopt, meneer Dawn,' zei ik. 'Ik wil zien u en Penny hier uit te krijgen en ik wil voorkomen dat dit schip afvaart. Maar ik kan dat niet doen zonder uw hulp.'
  
  'Wat kan ik doen?' zei hij.
  
  'Genoeg,' zei ik tegen hem. 'De enige vraag is: zult u het doen?'
  
  'Als ik kan, zal ik het doen,' zei hij. 'Ik ben Lothar Inuris niets meer verschuldigd. Mijn overeenkomst met hem was afgelopen op het moment dat hij Penny opereerde. Maar hij en zijn verraderlijke vrienden bedrogen mij. Ze kwamen vanochtend naar mijn huis. En ze brachten me naar dit schip en gooiden me in deze cel. Toen ik een verklaring eiste, lachte die Chinees en noemde me een idioot. Ik zal je helpen, Carter. Ik ben een oude man en ik ben niet goed in vechten, maar ik zal je helpen. Nu Penny in orde is, kan het me niet meer schelen wat er gebeurt met Dr. Inuris en zijn vrienden, of met mij. Deze hele zaak is dubbelspel.'
  
  'Wat bedoelt u?' vroeg ik.
  
  'Ze dachten dat ik alleen maar een oude, dwaze man was. Een oude idioot. Maar er was iets dat ze niet wisten over mij. Ik ben geboren in China. Ik spreek hun taal. En ik heb vandaag dingen in het Chinees gehoord die op dubbel spel duiden.'
  
  'Ga verder,' zei ik.
  
  'Die afspraak, waaraan ik deelnam. Ik neem aan dat Penny je erover heeft verteld?'
  
  Ik knikte.
  
  'Nou, dan veronderstel ik ook dat je mijn rol kent. Ik deed mee voor Penny. Maar ik heb nooit geweten wie zijn vrienden waren. Tot vandaag. En toen ontdekte ik dat een aantal van zijn vrienden Chinees waren en een aantal Amerikaans, van de Maffia. En de afspraak was dat de Maffia goud zou leveren aan de Chinezen, in ruil voor heroïne. Ik kan niet zeggen dat ik het erg leuk vind, maar ik veronderstel tevens dat ik niet in de positie ben daarover te klagen. Nou, eerst keerde iedereen zich tegen mij door me hierheen te brengen en me over te leveren aan kolonel Sin. Maar ook nog bestaat dat andere verraad. De Chinezen bedonderen de Maffia.'
  
  'Hoe?' vroeg ik.
  
  'Die heroïne,' zei hij, 'die is vergiftigd.'
  
  'Wat bedoelt u?'
  
  'Precies wat ik zeg,' zei Philip Dawn. 'Ik weet niet wat zij erin hebben gestopt, maar dit weet ik wel: de heroïne is verpakt in twee verschillende soorten plastic zakken. Het spul in de groene zakken doodt snel. Het spul in de blauwe zakken werkt langzaam. Maar als één van beide soorten in je lichaam komt, sterf je.'
  
  Ik moest mijn petje afnemen voor kolonel Sin. Vijfenveertig miljard dollar aan goud was nog niet genoeg voor hem. Zonder ook maar één schot te lossen zou hij de Verenigde Staten bankroet maken en miljoenen mensen doden. Het was beter dan een nucleaire oorlog. Er zou geen straling zijn, geen industriële vernietiging. Alleen maar een bevolking, dood en gestaag stervend, zonder de kracht zichzelf te verdedigen.
  
  En ik wist zeker dat China zou inhaken op Sins plannen en er ten volle zijn voordeel uit zou halen. Don Mario zou inderdaad een koning worden: koning van een kerkhof. Ergens in zijn voorraad zat waarschijnlijk een paar duizend kilo van het echte spul. Hij had het getest en gekeurd en besloten dat kolonel Sin in goed vertrouwen handelde. Hij had beter moeten weten. Maar er was geen enkele reden medelijden met hem te hebben. Hij was alleen maar wat hebzuchtiger geweest dan goed voor hem was. De gedachte dat hij zou ontdekken dat hij belazerd was, was om dol van vreugde van te worden. Behalve dan dat als hij het ontdekte, kolonel Sin op een berg goud zou zitten en een heleboel onschuldige mensen dood of stervende zouden zijn in de straten van de Verenigde Staten.
  
  Maar niet als ik er iets over te vertellen kreeg.
  
  'Goed, luister,' zei ik, terwijl ik me tot Philip Dawn wendde. 'Ik heb een karwei voor u. En u zult het snel moeten doen. Maar ik denk wel dat het u zal lukken, gezien wat Penny over u heeft verteld.'
  
  'Ik zal mijn best doen,' zei hij. 'Wat is het?'
  
  'Penny heeft me verteld dat u een expert bent op het gebied van sloten, dat u alles weet wat er ook maar over te weten is.'
  
  'Dat kan wel kloppen,' zei Philip Dawn.
  
  'Goed,' zei ik. 'Ik wil dat u me uit deze boeien haalt en de deur voor me openmaakt.'
  
  'Dat is een fiks karwei,' zei de oude man. 'Vooral zonder enig gereedschap.'
  
  'Veronderstel dat ik u zei dat we wel wat gereedschap hadden, primitief, maar gereedschap.'
  
  'Waar?'
  
  'Onder mijn kol,' zei ik tegen hem. 'U kunt daar twee scheermesjes vinden.'
  
  De oude man verhief zich van de grond en wankelde op stijve benen naar me toe. Hij sloeg de kraag terug en haalde de twee mesjes te voorschijn. 'Goed staal,' zei hij. 'Ja, ik denk wel dat we die kunnen gebruiken. De sloten van de boeien zijn eigenlijk nog primitief,' zei hij na een snel onderzoek. 'Wat het deurmechanisme betreft, u zult zien dat dat ook niet zo'n probleem is.'
  
  'Hoe lang kan het duren?' vroeg ik.
  
  Zijn ogen lichtten op bij het vooruitzicht weer nuttig te zijn in het vak dat hij het beste kende. 'Het hangt ervan af hoelang mijn krachten het uithouden. Misschien twintig minuten.'
  
  'Haast u,' zei ik. 'Als er iemand komt, verberg dan die mesjes onder het stro.'
  
  De oude man had zich al in zijn volle lengte op de grond uitgestrekt, met zijn handen in de vierkante plek licht die door het getraliede raampje naar binnen viel. Ik zag niet wat hij aan het doen was, maar ik hoorde het vage schuren van metaal tegen beton, terwijl zijn handen aan het werk waren onder de dempende lagen stro.
  
  Ik probeerde mijn geest leeg te maken terwijl hij werkte. Ik probeerde geen energie te verspillen door me zorgen te maken of zijn krachten het uit zouden houden en of de kolonel Sin het in zijn hoofd zou halen om plotseling naar binnen te komen om te zien hoe zijn gevangenen het maakten. Ik probeerde het ritmische schuren van het mesje over het beton uit te bannen en mijn ademhaling te vertragen en de tijd te vergeten. Maar buiten, wist ik, zwaaide die kraan heen en weer als een enorme pendule tussen de pier en het schip, zijn ruimen volstouwend met tonnen goud. Ik kon mezelf dwingen niet aan tijd te denken, maar ik kon niet voorkomen dat die voorbij tikte. En er zou het moment komen dat die kraan zijn laatste beweging maakte en de triomfantelijke reis van kolonel Sin begon. Dan zou het voor mij te laat zijn om te doen wat ik van plan was.
  
  'Oké,' hoorde ik Philip Dawn zeggen.
  
  Hij kwam overeind en in zijn hand zag ik één van de mesjes, of wat er van over was. Het zag eruit alsof hij het eerst in de lengte in tweeën had gesplitst en een gedeelte van wat er nog over was had weggeslepen. Hij bewoog zich onhandig naar me toe en greep het slot van de boei van mijn rechterhand. Hij liet het gepunte metaal naar binnen glijden, terwijl hij zijn oor dicht bij het slot hield. Met de geïmproviseerde sleutel tussen duim en wijsvinger porde hij wat rond en draaide hem toen voorzichtig om.
  
  'Bijna,' zei hij. 'Maar niet goed genoeg.'
  
  Hij trok zich weer terug in het vierkant van licht en weer hoorde ik het schuren van metaal op beton.
  
  'Dit zal het moeten worden,' zei hij toen hij weer terugkwam.
  
  Een en al vertrouwen stak hij opnieuw het bewerkte mesje in het slot en gaf een scherpe draai met zijn pols. Er volgde een klik die klonk als een explosie in de bedaarde stilte van de cel. De boei viel open. Philip Dawns gezicht bloosde van opwinding. 'Die andere zijn nu eenvoudig,' fluisterde hij. Binnen een paar seconden had hij mijn andere hand en voeten bevrijd.
  
  Ik bracht mijn mond dicht bij zijn oor.
  
  'Goed,' zei ik. 'Maak nu Penny los, heel rustig. En dan zullen we ons met de celdeur bezighouden.'
  
  De oude man knikte naar me. Minder dan een minuut ging er voorbij voor Penny's handen en voeten uit de boeien waren.
  
  Ik wenkte de oude man naar me toe en zei, weer fluisterend: 'Hoe maakt u de celdeur open?'
  
  Hij stak zijn hand uit. In zijn handpalm lag het tweede mesje, nog ongebroken. Hij nam het bij de botte kant en met zijn andere duim en wijsvinger werkte hij het mesje heen en weer.
  
  'Wat ik ga doen wordt "loiding" genoemd. Gewoonlijk wordt het gedaan met een celluloidstrip. Het heeft zowel de starheid als de flexibiliteit om de tong van het slot terug te duwen. Het mesje zal hetzelfde bewerkstelligen.'
  
  'Maakt het veel herrie?' vroeg ik.
  
  'Ik weet het niet,' zei de oude man. 'Het werkelijke "loiden" zou eigenlijk heel stil moeten zijn. Maar als die tong eenmaal terugvalt, weet ik niet wat er gebeurt. We zullen dat risico gewoon moeten nemen.'
  
  'We hebben niet veel keuze,' zei ik. 'Ik zet Penny in de hoek tussen de deur en de wand, als de deur open is. Als er iets heel erg misgaat, is ze buiten de vuurlijn. Wat u betreft, aangenomen dat alles goed gaat, u geeft me een teken als het slot vrij is en gaat dan naast Penny staan. Als ik de deur uitga, beweegt u dan niet. Blijf precies waar u bent, tot ik u roep. Aangenomen dat ik dan nog in de conditie ben om te roepen.'
  
  De oude man knielde neer bij de deur en begon met het mesje de tong van het slot te bewerken.
  
  Ik probeerde mijn ademhaling gelijkmatig te houden. Ik was in de verleiding helemaal op te houden met ademhalen, om een volledige stilte te krijgen.
  
  Zijn pols bewoog zich, één keer, twee keer, drie keer. Hij werkte in de ruimte tussen de deur en de lijst. Toen stopte hij.
  
  De oude man draaide zijn gezicht naar mij om en knikte. Het was tijd om aan het werk te gaan. En dat werk hield in, een paar machinepistolen te pakken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 18
  
  
  
  
  Ik kwam de deur uitstormen als een stier die een beginnende stierenvechter ziet, met opgetrokken schouders, woest en beheerst op hetzelfde moment.
  
  Ze stonden op de gang, één links van me, de ander rechts, en waren net voldoende traag van geest om hun mond open te laten vallen toen ze me zagen verschijnen. Ik wervelde naar links, bracht mijn handen omhoog als een paar hakmessen en verpletterde de schouder van de bewaker, terwijl hij nog bezig was zijn greep op zijn machinepistool te verstevigen. Toen dat op de grond kletterde, greep ik hem vast, met een hand voor zijn mond geslagen om te verhinderen dat hij zou schreeuwen, de andere hand om zijn middel om hem overeind te houden. Ik smeet hem recht tegen zijn makker aan, terwijl ik de ruimte tussen die twee zo snel mogelijk overbrugde zodat de tweede bewaker met zijn wapen onder de oksel van zijn maat verward kwam te zitten. Ik bracht de hand die ik om het middel van de man had, omhoog en haalde in een hakkende beweging, over zijn gebroken schouder heen, uit naar de hals van de gezonde bewaker. Het was geen perfecte slag, maar hij knikte zijn nek naar een kant. Toen hij hem weer strekte, dreunde ik een bovenhandse rechtse direct in zijn gezicht. Botten braken onder mijn knokkels en bloed welde op uit de slappe mond. Zijn hoofd bonsde zwaar tegen de wand en hij gleed bewusteloos naar de grond. Ik draaide zijn vriend om en verpletterde diens adamsappel met de zijkant van mijn hand, voor hij gebruik had kunnen maken van het feit dat ik niet langer mijn hand voor zijn mond hield.
  
  Ik sleepte de lichamen naar de kant, verzamelde de wapens en stak mijn hoofd in de cel. 'Oké,' zei ik. 'Tijd om te luchten.'
  
  Penny en haar vader voegden zich snel bij mij. Ik gaf hem een van de wapens. 'Ik wil van dit schip af zonder ze te gebruiken,' zei ik tegen hem. 'We gaan niet bovenlangs, we gaan terug over dit dek. Ik weet wat ik zoek. Het zal aan de kant zijn die van de pier af ligt. Volg me en als we iemand tegen komen, laat je hem aan mij over. En als er iets met mij gebeurt, kunt u deze wapens gebruiken om af te rekenen met wie u maar wilt en zolang er wat af te rekenen valt.' Ik had het gezien toen we aan boord kwamen: een kleine deur aan bakboordzijde van de Sarah Chamberlain. We gingen die kant op door een zwakverlichte gang tot aan de bocht bij de achtersteven. We bewogen ons behoedzaam voort, maar we kwamen niemand tegen.
  
  De deur stond op ons te wachten.
  
  'Geef mij de wapens,' zei ik.
  
  Ik rukte aan de één meter lange hendel en trok de deur voorzichtig open. Ik keek naar het sombere, bewegende water van East River op vijf meter onder me.
  
  'Jij eerst, Penny, zei ik. 'Eerst je voeten. Laat je aan de rand hangen. En dan laat je je gewoon gaan. Hoe kleiner de afstand die je valt, hoe minder geluid. Zwem dan zo stil als je kunt naar de pier en wacht daar op me. Hetzelfde voor u, meneer Dawn. Daar vinden jullie een ladder die omhoog loopt tegen de pier op, net voorbij de laadboom aan stuurboord.'
  
  Het verliep zonder fouten. Ik sloot de deur zo goed ik kon, voor ik me van de rand liet vallen. Ik moest gewoon maar hopen dat er geen enkele voorbijganger zich zou verbazen over de kier licht die er aan bakboordzijde van de Sarah Chamberlain te zien was. Maar ik betwijfelde of iemand van de bemanning aan wal was. Het was nu te dicht tegen het tijdstip van de afvaart. Aan de andere kant hadden we altijd nog de jongens van Don Mario om ons zorgen over te maken.
  
  Kolonel Sin had me niet zo gretig het schip moeten laten zien. Hij had me de kans gegeven de deur op te merken en de ladder die van de pier naar het water liep.
  
  Penny en haar vader wachtten op me bij de ladder, watertrappend.
  
  'Goed,' zei ik. 'Ik ga die ladder op en neem de wapens mee. Volg me naar boven. Als we eenmaal boven zijn, ga ik op weg naar Don Mario. Ik wil dat jullie tweeën maken dat je wegkomt. Vlucht zo ver en zo snel je kunt.'
  
  'Nee, Nick,' zei Penny. 'Niet nu.'
  
  'Ze heeft gelijk,' zei de oude man. 'Je zal hulp nodig hebben.'
  
  'Dat weet ik,' zei ik. 'En dat zal ik krijgen van Don Mario. Tenminste de meest directe hulp. Maar ik wil jullie tweeën niet bij me hebben. Het heeft geen enkele zin dat jullie gewond raken.'
  
  'Ik ga met je mee, Nick,' zei Penny.
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Als je iets voor me wilt doen, dan kan dat. Maar het is niet iets dat je hier kunt doen.'
  
  'Vertel ons dan wat je wilt,' zei de oude man.
  
  'Ik wil dat jullie David Hawk bellen. Penny weet waar ze hem kan bereiken, Amalgated Press and Wire Service in Washington. Zeg hem dat de Sarah Chamberlain ten koste van alles moet worden tegengehouden. Zeg hem dat Nick Carter je heeft gezegd hem te bellen. Willen jullie dat doen?'
  
  'Als we kunnen, zullen we het doen,' zei hij.
  
  'Goed,' zei ik. 'Laten we gaan. Er is niet veel tijd.' Ik begon mezelf de ladder op te hijsen. Boven gluurde ik over de rand van de pier. Het zag er goed uit. Alle ogen zouden op de grote kraan zijn gericht. Hij was nog steeds in beweging, nu terugzwaaiend naar de pier. Ik moest maar hopen dat hij minstens nog één container met goud oppikte en zijn werk voor de nacht nog niet helemaal gedaan was. Ik wist dat dat van mij nog niet helemaal voorbij was.
  
  Ik hoorde Penny en haar vader zich achter mij ophijsen. De oude man haalde zwaar adem. Ik draaide mijn hoofd naar hen om. 'Blijf laag en hou je in de schaduwen. Ik zal jullie dekken. Wegwezen, nu. Rennen!' Ik was alleen, midden tussen de Maffia en de Chinezen en de tijd was zo'n beetje op.
  
  Voort kruipend op mijn buik kronkelde ik me over het looppad van de pier naar de lange, doorzakkende loods waar ik Don Mario naar binnen had zien gaan. Overeind komend in de bescherming van de deurlijst, probeerde ik de klink die
  
  loshing. Hij was niet op slot. Snel glipte ik erdoorheen, de duisternis binnen.
  
  Ver weg, naar de rivier toe, zag ik licht. Ik begon die richting op te lopen, het machinepistool klaar in mijn hand. Ik wist niet wat het water er mee had gedaan, maar ik moest op het ergste voorbereid zijn. Als ik geluk had, zou Don Mario het verschil niet opmerken. Ik hoopte dat ik het niet hoefde te proberen.
  
  Aan weerszijden stonden balen, een nauwe gang vormend die naar het licht toe leidde. Gebukt ging ik verder tot ik zag dat er licht brandde in een kantoor met overal ramen, uitzicht gevend op het pakhuis en op de rivier. Een kantoor over de hele breedte van de rivier.
  
  Don Mario zat in een draaistoel achter het bureau naar buiten, naar de Sarah Chamberlain, te kijken. Afgezien van een paar telefoons en een exemplaar van Lloyds-schepenregister, was het bureau leeg.
  
  Zelf in de loods blijvend en me buiten het gezicht vanaf het schip houdend, rukte ik de deur open en schoof de loop van het machinepistool naar binnen. 'Heel stil, Mario,' zei ik. Hij verroerde geen vin. Hij bleef alleen maar door het raam naar het schip kijken.
  
  'Carter hier,' zei ik. 'Ik wil dat je opstaat en het gordijn van het raam dat uitziet op het schip dichttrekt. Ga dan weer zitten. Ik wil met je praten. Hou je handen in het gezicht als je weer gaat zitten. Ik heb nieuws voor je over je Chinese vriendjes dat je, denk ik, wel zal willen horen.'
  
  'Er is niets dat jij te zeggen hebt dat ik wil horen, Carter,' zei hij.
  
  'Het kost je niets om te luisteren, Mario. Maar niet luisteren zou wel eens fataal kunnen zijn,' zei ik. 'Na al je werk zou je toch niet in een situatie willen komen van de-koning-is-dood-leve-de-koning, wel?'
  
  Mario antwoordde door zijn stoel naar achteren te schuiven, naar het raam te lopen en het gordijn dicht te trekken. Ik stapte de kamer binnen en kwam tegenover hem toen hij weer ging zitten.
  
  'Praat snel,' zei hij.
  
  'Dat is precies wat ik ook van plan ben,' zei ik. 'Je vriendjes hebben je belazerd.'
  
  Mario lachte. 'Natuurlijk en de cavalerie komt er ook nog eens aan.'
  
  'Dat kun je ook maar beter beginnen te geloven,' zei ik. 'Jouw kant van de deal is bedorven. De enige vraag blijft of je vriend, kolonel Sin, er vrijelijk vandoor kan gaan na jou belazerd te hebben.'
  
  'Oké, Carter, hou op met die raadseltjes. Wat is de zwendel?'
  
  'De heroïne.'
  
  'De heroïne is oké,' zei Don Mario. 'Ik heb het laten keuren door mensen die ik vertrouw.'
  
  'Heb je het allemaal gekeurd?'
  
  'Natuurlijk niet,' zei hij. 'Maar we hebben monsters genomen uit een paar ton.'
  
  'Dat was het goede spul,' zei ik. 'De rest is vergiftigd.'
  
  'Hou op, Carter,' zei hij. 'Ik ben geen sukkel. Je hebt een kans van één op de miljoen om deze zaak op te blazen, en dat is door mij tegen Sin op te zetten. Dat vreet ik niet.'
  
  'Ik ben hier om je tegen Sin op te zetten omdat hij je belazerd heeft. De heroïne is vergiftigd. Het is werkelijk rotzooi. En het smerigste ervan zit in de groene zakken.'
  
  Mario perste zijn lippen op elkaar. 'Weet je, Carter. Je begint me te interesseren. Hoe weet je dat van die groene zakken?'
  
  'Op dezelfde manier als waarop ik van de blauwe zakken weet en van het vergif. Als je aan boord van dat schip een vriend had gehad die ook Chinees verstond dan zou je dat hebben geweten. Die oude man is in China geboren.'
  
  'Hoe snel kunnen we een test doen?' zei Mario. 'Haal wat van die laatste troep van het schip. Een groene zak. Het spul in de groene zakken doodt het snelst.'
  
  Mario nam een van de telefoons op. 'Vito,' zei hij. 'Breng me een van de groene zakken boven. Onmiddellijk.'
  
  Hij gooide de hoorn neer en keek me aan. 'Oké, Carter, je krijgt je kans. Stap achteruit. Er is hier een valdeur voor mijn bureau. Binnen een minuut gaat die open en komt mijn man Vito naar boven. Wordt niet nerveus met je wapen. Vito zal doen wat ik zeg. Je kunt erop vertrouwen dat hij niets zal proberen.'
  
  Er klonk een brommend geluid onder me en een deel van de vloer gleed weg om het fretachtige gezicht van Vito te vertonen dat omhoog, het vertrek in, tuurde.
  
  'Het is in orde, Vito,' zei Don Mario. 'Er zijn geen moeilijkheden.'
  
  Vito klom het vertrek in en het vloerdeel gleed weer terug. Hij plaatste de groene zak op het bureau van Mario.
  
  'We hebben een proefkonijn nodig,' zei hij. 'En ik denk dat ik precies de geschikte persoon daarvoor ken.' Hij nam een andere telefoon op. Kolonel Sin,' zei hij. 'Snel.' Hij wachtte. Toen hij weer sprak, klonk zijn stem vol aandrang. 'Kolonel Sin? Don Mario. Luister. Er is een ongelukje gebeurd met een van mijn jongens. Stuur Dr. Inuris met zijn koffertje. We hebben hem snel nodig.'
  
  Hij knalde de telefoon neer zonder kolonel Sin de gelegenheid te geven vragen te stellen. Het gordijn voor een fractie van een centimeter terugschuivend, gluurde ik naar het schip. Niet lang daarna verscheen de knorrig uitziende Dr. Inuris aan het einde van de loopplank en begon de pier af te benen.
  
  'Hij komt eraan,' zei ik.
  
  'Breng hem binnen, Vito,' zei Don Mario. Vito verliet het vertrek. 'Maak je geen zorgen over Vito,' zei Don Mario. 'Vito speelt het eerlijk. Het enige waarover je je zorgen hoeft te maken is die heroïne. Maar je moet ten minste toegeven dat ik je een eerlijke kans geef, Carter. Wie beter te gebruiken als proefkonijn dan een verslaafde dokter?'
  
  Ik hoorde voetstappen en ik ging daar staan waar ik meende Don Mario of Vito met een kort salvo te pakken te nemen als ze probeerden iets uit te halen. De deur ging langzaam open en Dr. Inuris kwam het vertrek binnen met Vito achter hem aan.
  
  Zijn ogen sperden zich wijd open van verbazing, toen hij mij zag staan. 'Carter!'
  
  'Dat klopt, dokter. Je oude vriend.' Ik bracht de loop van het wapen onder zijn kin.
  
  'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg hij.
  
  Ik stootte de loop van het wapen tegen zijn luchtpijp. Hij kokhalsde. 'Kop dicht, dok.'
  
  'Dokter,' zei Don Mario. 'Carter en ik willen een kleine weddenschap regelen. Het gaat over die heroïne hier.'
  
  Ik stapte achteruit met het wapen.
  
  'Wat is er met die heroïne?' vroeg Dr. Inuris. 'Het is gewone heroïne.'
  
  'Dat is ook wat ik beweer, dokter,' zei Don Mario. 'Maar Carter zegt iets anders. Hij zegt dat het vergiftigd is.'
  
  'Luister niet naar hem,' zei Dr. Inuris. 'Wat weet hij ervan?'
  
  'Hij zegt dat hij voldoende weet, dokter.'
  
  'Ga je hem geloven?' vroeg Dr. Inuris. 'Een AXE-agent?'
  
  'Tot nu toe heeft hij mijn belangstelling weten op te wekken.'
  
  'Kolonel Sin zou je niet belazeren,' zei Dr. Inuris.
  
  'Nou, dat is wat ik Carter probeer te vertellen,' zei Don Mario. 'Maar toch slaagde hij erin me te overtuigen dat ik beter eerst zeker kon zijn dan later spijt te krijgen. Dat is de reden dat we je hier hebben uitgenodigd. Want ik zei tegen mezelf: "Mario," zei ik, "wie is de beste man om te oordelen of deze heroïne goed is of niet?" en toen antwoordde ik mezelf: "Nou, niemand anders dan onze oude vriend, Dr. Lothar Inuris, die toevallig een uitstekend wetenschapsman is en een toegewijd spuiter." Dus dokter, ik geef je een gratis monster.'
  
  'Dat wil ik niet,' zei Dr. Inuris.
  
  'Wil het niet?' zei Don Mario. 'Wil het niet? Hoorde je dat, Vito? Hij zegt dat hij geen gratis monster wil.'
  
  'Die is rijk?' zei Vito. 'Ik heb nog nooit eerder een junkie gezien die een gratis monster afsloeg.'
  
  'Volgens mij wil hij echt wel wat, Vito,' zei Don Mario. 'Net als elke junk. Maar hij is gewoon te beleefd. Je bent alleen maar beleefd, hè, dokter?'
  
  Zweetdruppels kwamen tevoorschijn op Inuris' weerzinwekkende gezicht. 'Ik wil het niet,' gilde hij.
  
  'Kom, kom, dokter,' zei Don Mario. 'Je voert die beleefdheid toch wel erg ver door.' Hij trok mijn stiletto uit zijn broeksriem en kerfde een snee in het groene pak. Een beetje wit poeder stroomde naar buiten.
  
  'Nou, dokter, we gaan gewoon een afscheidsfeestje houden, hier. We hebben geen kaarsen, maar ik heb lucifers en, Vito, volgens mij vind je een spuit en een paar naalden als je een kijkje neemt in het tasje van de dokter. En het zou me niets verbazen als daar ook een stuk rubberslang bij zat en misschien nog een paar andere dingen die we nodig hebben.' Vito stak zijn arm uit en griste de tas uit de hand van de dokter. Don Mario maakte hem open en begon erin rond te rommelen.
  
  'Laat ze het niet doen, Carter,' smeekte Dr. Inuris. 'Waarom niet, dokter?' zei ik. 'Ik zie niet in wat voor kwaad het kan. Als je de waarheid spreekt, tenminste.'
  
  'Alsjeblieft, Carter. Alsjeblieft.'
  
  Hij keek me niet aan. Misschien wilde hij me aankijken. Maar hij kon het niet. Hij kon zijn ogen niet wegtrekken van het bureau waar Don Mario en Vito druk bezig waren. En hij bleef smeken. De woorden stroomden naar buiten als lucht uit een lekke binnenband.
  
  'Goud, Carter. Ik geef je goud. Mijn aandeel. Je kunt rijk zijn. Je zou nooit meer hoeven te werken. Een heleboel geld. Meer dan je ooit zal zien door voor AEX te werken. Je zou ergens naar toe kunnen gaan. Je zou rijk kunnen zijn. Red me alleen hier uit. Je kan het. Ik weet dat je het kunt. Ik zal het je waard maken. Je zal er geen spijt van krijgen.'
  
  Don Mario stond op van achter zijn bureau. Vito stond naast hem met een volle spuit in zijn hand.
  
  'Gaat niet door, dokter,' zei ik.
  
  Dr. Inuris gilde.
  
  'Niemand kan je horen, dokter,' zei Mario. 'Er is veel teveel lawaai buiten. Die kraan maakt een ontzettende herrie.'
  
  Dr. Inuris zakte op zijn knieën. Het zweet stroomde langs zijn gezicht. 'Doe het niet,' smeekte hij. 'Doe het niet. Oh, alsjeblieft. Doe het me niet aan.'
  
  Mario sloeg hem in zijn gezicht. 'Hou je bek, stomme hond,' zei hij.
  
  Hij greep Inuris' rechterarm en rukte de mouw van zijn colbertje en overhemd naar boven tot voorbij de elleboog. Een knoop sprong van het overhemd en rolde weg. Vito stond voor de dokter met de spuit in zijn hand.
  
  Dr. Inuris begon te janken. Weer sloeg Don Mario hem. 'Je moet je rustig houden, dokter,' zei Don Mario. 'Bekijk het van de zonnige kant. Binnen een paar minuten ben je weg op een zalige trip... of dood. Op allebei manieren zijn je problemen voorbij, lekkertje.'
  
  De ogen van de dokter puilden uit van angst.
  
  'Oké, Vito,' zei Don Mario.
  
  Hij rukte Inuris overeind en hield zijn naakte getekende arm gestrekt.
  
  Inuris probeerde zich los te wringen. Hij schopte naar Vito en liet die achteruit springen.
  
  Het gezicht van Don Mario verduisterde. 'Geen manier van doen,' mopperde hij.
  
  Lothar Inuris was nog steeds aan het kronkelen. Don Mario sloeg een arm om zijn nek en met de andere hield hij de arm van de dokter gestrekt. 'Oké, Vito,' zei hij, 'laten we het eens proberen.'
  
  Vito kwam voorzichtig van opzij naderbij, als een stierenvechter met een miniatuur zwaardje voor de genadestoot. Dr. Inuris' ogen puilden uit zijn hoofd. Hij probeerde 'Nee, nee, nee,' te zeggen, maar er kwam niets anders dan een lang, gefolterd 'NNNNN' uit zijn mond.
  
  Vito was nu naast hem en bracht de naald naar de naakte arm, terwijl Don Mario hem hielp door het getekende vlees stil te houden om een ader te vinden. De punt van de naald schoot onder de huid en Vito drukte de zuiger naar beneden. Don Mario liet Inuris los. Hij en Vito stapten achteruit. Dr. Inuris kwam overeind. Hij trok de mouw van zijn overhemd en jasje naar beneden. 'Ik ga nu,' zei hij met een verstikte stem, 'als jullie helemaal klaar met me zijn.'
  
  Ik zag Mario's hand naar de Luger gaan.
  
  Dr. Inuris glimlachte naar hem. 'Ik heb mijn koffertje nodig,' zei hij. Hij deed een stap naar het bureau. Twee stappen.
  
  Ik richtte het machinepistool op Don Mario.
  
  Inuris keek naar mij. 'Jammer, Carter,' zei hij. 'Je had rijk kunnen zijn.' Er was een vreemde, glazige blik in zijn ogen. 'Maar je wilde niet luisteren. Jammer, Carter. Maar hoe luidt dat oude gezegde ook al weer? Wie het laatst lacht...
  
  ha, ha, ha... '
  
  En toen kwam er niets anders meer uit zijn mond dan bloed. Het stroomde over zijn overhemd naar beneden, de witte stof bevlekkend. Nieuwsgierig keek hij naar de gruwelijke vloed, alsof het iemand anders toebehoorde.
  
  Een enorme kramp kreeg vat op zijn lichaam en wierp hem achteruit tegen de grond. Het bloed golfde nog steeds naar buiten, rond zijn hals vloeiend als een sjaal van vloeibare robijnen. Dr. Inuris schokte. Zijn hielen sloegen tegen de vloer. Toen lag hij stil.
  
  'Jezus,' fluisterde Vito.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 19
  
  
  
  
  'Oké, Carter,' zei Mario. 'Je hebt je gelijk bewezen. Laten we nu onderhandelen.'
  
  'Jij en ik sluiten een wapenstilstand,' zei ik. 'We werken samen en zorgen ervoor dat kolonel Sin er niet vandoor gaat met het goud. Daarna is het weer ieder voor zich.'
  
  'Klinkt eerlijk genoeg,' zei hij.
  
  Mario pakte een van zijn telefoons op. 'Stop de kraan,' beval hij.
  
  Ik tuurde uit het raam naar buiten. Het geluid van de kraanmachine begon weg te sterven. Hoog boven het schip bungelde een van de containers boven een luik.
  
  Don Mario wendde zich tot Vito. 'Ga naar beneden,' zei hij. 'Haal de jongens. Zeg ze al het vuurwerk mee te nemen dat ze kunnen verzamelen. We zullen het wel nodig hebben. En neem ook wat dynamiet en benzine mee.'
  
  Vito verdween door de valdeur.
  
  'Zolang we aan dezelfde kant staan,' zei ik, 'zou ik mijn wapens terug willen hebben.'
  
  'Natuurlijk,' zei Mario. Hij trok de Luger en de stiletto uit zijn broeksriem.
  
  'Vergeet dat dingetje in je zak niet,' zei ik.
  
  Hij haalde Pierre te voorschijn. 'Toch een gasbom, niet?' zei hij.
  
  'Wees er voorzichtig mee,' zei ik tegen hem.
  
  Mario glimlachte. 'Je bent me er een, Carter.' Hij gaf hem aan mij en ik stak hem in mijn zak.
  
  Mario's mannen begonnen de ladder op te stromen en vulden het kantoor. Met zijn hand in de lucht, riep Mario om stilte.
  
  'Dit is Carter. Hij werkt met ons. Wordt dus niet nerveus
  
  van hem zodat je fouten maakt als de zaken wat wild worden. We gaan aan boord van dat schip. Ik wil die machines opgeblazen hebben en ik wil dat dat snel gebeurt. Als een Chinees je wil tegenhouden, maai je hem weg. We zijn belazerd. Laten we gaan.'
  
  De mannen begonnen uit het kantoor te draven, door de lange loods, door de deur naar buiten naar het looppad van de pier. Het waren er misschien twintig bij elkaar, Mario en ik meegerekend. De Prins had het machinepistool gepakt. 'Pas op voor dat ding,' waarschuwde ik hem. 'Het is in water geweest.'
  
  'Bedankt,' zei Mario. 'Ik zal hem proberen en als hij niet werkt' - hij klopte onder zijn oksel - 'heb ik nog wat in reserve.'
  
  Op de pier keek ik op tijd naar boven om kolonel Sin, met een megafoon in zijn hand, aan de reling van de brug te zien verschijnen met de kapitein naast hem.
  
  'Wat is er daar beneden aan de hand, Mario?' schreeuwde hij. 'Waarom is de kraan gestopt?'
  
  De eersten van Mario's mannen sprintten naar de loopplank.
  
  Mario bracht het machinepistool omhoog en vuurde een kort salvo af op de kabel van de kraan. Er was een blauw rookwolkje en dan het knallen van een strakgespannen kabel die brak. De enorme container kwam schuin en denderde met een oorverdovende klap in het ruim van de Sarah Chamberlain. Er volgde een ogenblik van stilte, toen hoorde ik kreten.
  
  De kolonel had niemand nodig om de toestand aan hem uit te leggen. Het volgende moment al had hij zich omgedraaid en stond hij te gebaren tegen de kapitein, deze in looppas naar het stuurhuis zendend. Hij leunde over de reling van de brug en schreeuwde bevelen naar zijn mannen op het dek. Chinezen, zwaaiend met bijlen, snelden naar de reling. Ik zag het opsplitsen van metaal toen de bijlen neer begonnen te flitsen, hakkend in de dikke trossen die de Sarah Chamberlain aan de pier hielden.
  
  Mario stopte halverwege de loopplank. Hij bracht het machinepistool omhoog. Een regen van kogels schampte langs de reling, rukkend aan metaal en vlees. Mannen gilden en vielen neer...
  
  Ik richtte de Luger op de brug en vuurde. Kolonel Sin dook weg toen de kogel snerpend afschampte van het staal onder de ramen van de stuurhut. Toen hij weer omhoog kwam, had hij een pistool in zijn hand. We waren op het dek. 'Vito,' hijgde Mario. 'Jij en de helft van de mannen gaan met Carter mee. Neem het dynamiet. De rest van ons werkt zich omhoog naar boven naar de stuurhut en de boeg.'
  
  De kleine fret knikte. Mario was al weg en vuurde het machinepistool over het dek. Ik zag een Chinees naar zijn hoofd grijpen en omvallen in een nevel van bloed.
  
  En toen was ik binnenin het schip, met Vito en de rest van Mario's mannen achter me aanrennend over een kajuittrap. Beneden liet een Chinees zich op één knie zakken en hief een geweer. Naast me klonk een schot en ik zag dat de geweerschutter zijn maag omklemde en voorover viel.
  
  Vanuit mijn ooghoeken zag ik Vito grijnzen, terwijl we ons, dek na dek, naar beneden haastten. Ik hoorde achter ons schieten en één van Mario's mannen liet een gesmoorde kreet horen en viel over de rand van de kajuittrap.
  
  Het schieten hield op. Nu klonk slechts nog het kletteren van voeten over de ijzeren treden en voor ons zag ik een bord met een pijl dat de richting aangaf naar de machinekamer.
  
  We bevonden ons in een gang. Voor ons zwaaide een metalen deur open en de loop van een automatisch wapen begon vuur naar ons te knipperen. Het was te hoog en ver naast, de kogels schampten af langs de wanden en het plafond. Ik dook naar de grond en kwam weer rollend overeind met de Luger in mijn hand. Ik vuurde eenmaal. Er klonk een gil en de loop van het wapen dook naar beneden. Ik was buiten de deur. Ik gluurde over de drempel en merkte dat ik langs een lijk langs een volgende trap naar beneden keek. Een kogel snerpte over mijn hoofd en sloeg plat tegen een waterdicht schot. Ik gebaarde naar Vito en de mannen achter te blijven. Ik keek neer in de machinekamer. De enorme zuigers, perfect glanzend opgepoetst, begonnen traag te bewegen. Ik zag de machinist in uniform driftige gebaren maken en mannen naar hun posten rennen.
  
  Een volgend schot jankte langs mijn hoofd. Aan de andere kant van de machinekamer stroomde een zestal geweerschatters door een deuropening naar binnen, gooiden zich plat op de loopbrug en begonnen het vuur te openen.
  
  Ik kroop achteruit, weg van de deur en sloeg hem dicht terwijl het geweervuur er tegenaan sloeg. Ik wendde me tot Vito. 'Ze hebben de ingang onder schot.'
  
  'Wat doen we?' vroeg hij.
  
  'Geef me een staaf dynamiet.'
  
  Hij was in mijn hand, bijna nog voor ik met mijn vraag klaar was. Ik stak de lont aan. 'Ik ga proberen die loopbrug op te blazen,' zei ik tegen Vito. 'Als dat ding ontploft, gaat iedereen door de deur heen. Blijf voorlopig plat op het dek liggen.'
  
  Het dek onder ons was gaan trillen, de machines wonnen aan kracht. Als kolonel Sin boven niet in de knel zat en erin slaagde het schip van zijn trossen los te gooien, zou de Sarah Chamberlain nu op weg naar zee zijn. Ik hoopte dat Don Mario hem bezig hield.
  
  Ik stond naast het waterdichte schot en stak de lont aan. Toen zwaaide ik de deur open en slingerde het dynamiet de grote ruimte in. Ik dook terug. Toen ik de klap hoorde, gooide ik de deur weer open. Het was een caleidoscoop van de dood: de loopbrug die in het midden doorbrak, de geweerschutters, druipend van het bloed, die rondgraaiden naar houvast en toen te pletter vielen toen het metaal losscheurde van zijn bevestigingspunten. Er was geen tijd om te blijven kijken. Het geschreeuw vertelde het hele verhaal al.
  
  Ik kwam overeind, stapte over de drempel en snel de trap af. Een zeeman greep mij bij mijn arm vast, ik bracht de kolf van de Luger dreunend tegen zijn neus. Bot kraakte.
  
  De machinist stond een eindje verderop en trok een pistool uit zijn riem. Ik schoot op hem en zag bloed opbloeien uit zijn overhemd, onder zijn blauwe jasje.
  
  Achter me hoorde ik meer geweervuur en geschreeuw. Een Chinees haalde een bijl uit een muurklem en draaide zich om om me het hoofd te bieden. Het glanzende blad hing boven zijn hoofd, toen ik de Luger tegen zijn mond plaatste en de trekker overhaalde. Zijn hoofd verdween en de bijl viel naar beneden.
  
  Een kogel jankte langs me heen en vernielde een leiding. Ik zag één van de bemanningsleden een geweer richten. Ik liet me op een knie vallen en schoot. Hij dook gillend achterover. Overal om me heen hoorde ik het helse staccato van schoten en het janken en fluiten van rikocherende kogels. Af en toe een schreeuw, een vloek, een grom, de dreun van een lichaam dat door de inslag van een kogel omver tuimelde. Een afgehakt hoofd rolde langs me heen. Eén van Vito's mannen, slachtoffer van een bijl. En toen hield het schieten op.
  
  Ik keek om me heen. Ik zag Vito. Hij klemde een hand tegen zijn zij. Bloed sijpelde tussen zijn vingers door. Zijn andere hand bracht hij omhoog en hij zwaaide triomfantelijk met zijn pistool. Zijn gezicht spleet in een ratachtige grijns. 'De weg is vrij,' schreeuwde hij.
  
  'Oké,' zei ik. 'Plaats de dynamiet en laten we dan maken dat we wegkomen.'
  
  Zijn explosieven experts waren al bezig met het plaatsen van de staven dynamiet in de machines.
  
  'Ik steek de lonten wel aan,' zei ik. 'De rest van jullie gaat terug, trap op, deur uit.'
  
  Ze zagen er maar al te gelukkig uit dat ze dat mochten doen. Vito helde een beetje naar bakboord door de wond in zijn zij, maar één van de anderen hield hem overeind.
  
  Snel ging ik van het ene pakketje naar het andere, de lucifers bij de lonten houdend. Ze begonnen te sputteren als kerststerretjes.
  
  Het was tijd om te verdwijnen. Ik keek naar boven, naar de deur. Vito keek op me neer en gebaarde mij toen me te haasten. Toen hoorde ik schoten en kreten op de gang achter hem. Vito's ogen sperden zich heel wijd open. Hij greep naar zijn rug en sloeg toen dubbel. Hij was heel erg dood toen hij eindelijk hals over kop langs de trap beneden was gekomen.
  
  De lichten in de machinekamer gingen uit. De metalen deur sloeg dicht. Ik zat in de val.
  
  Gevangen in een totale duisternis, slechts doorbroken door het gele vuurwerk van de brandende lonten. Ik zou inderdaad de Sarah Chamberlain tegenhouden. Maar het zou dan ook het laatste zijn dat ik deed.
  
  Binnen een paar seconden zouden die vijf pakken dynamiet de hele achtersteven van het schip van kolonel Sin blazen en een vliegende doodskist voor Nick Carter vormen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 20
  
  
  
  
  Maar niet als ik snel handelde.
  
  Ik haastte me weg van de trap, dook op de eerste lont en drukte hem uit. Het was een race tegen de klok en ik won. Toen de laatste lont uit was, waren er misschien maar tien seconden voorbij.
  
  Ik stak een lucifer aan, liep terug naar de trap en ging naar boven. Vroeg of laat zou er iemand door die deur moeten komen als kolonel Sin zijn schip wilde laten afvaren. En als dat gebeurde, was ik gereed. Mijn hand gleed naar mijn zak en sloot zich om de gasbom.
  
  Ik hoopte dat ik niet te lang zou hoeven wachten. Ik dacht ook niet dat dat het geval zou zijn. Sin had niet veel tijd te verspillen, aangenomen dat hij zijn handen niet vol had aan Don Mario.
  
  Maar als ik eenmaal mijn kans kreeg, zou ik snel moeten zijn. Ik kon me niet permitteren te missen. Ik hoopte dat degene die buiten zat, degene die de kleine expeditie leidde die Vito en de rest van zijn gevechtsgroep had geliquideerd, ongeduldig werd.
  
  Als hij de lonten had gezien voor hij de deur dichtsloeg, wachtte hij waarschijnlijk op de explosie en vroeg zich nu af waarom hij die nog niet had gehoord. Als hij de lonten niet had gezien, was hij waarschijnlijk aan het hergroeperen, zijn mannen gereedmakend om alle, nog levende binnendringers in de machinekamer te elimineren.
  
  Hoe dan ook, hij moest snel handelen, want hij wist dat kolonel Sin niet veel tijd meer had. De Sarah Chamberlain zou nergens komen, zolang zijn mannen niet de machinekamer in hun macht hadden.
  
  De deur ging open door middel van een lange hendel - één aan weerskanten. Niemand kon die buiten bewegen zonder die aan de binnenkant te bewegen. Dat was in mijn voordeel. Ik zou niet verrast worden. Ik liet de vingertoppen van een hand op de hendel rusten, elke zenuw op z'n hoede voor het geringste teken van beweging. In de andere hand had ik Pierre.
  
  Toen kwam het bijna toch nog als een verrassing, zo snel dat ik bijna mijn greep op de hendel verloor. De lichten schoten verblindend aan. Bij de eerste kier licht, had ik Pierre op scherp. Ik gooide de kleine bom de gang in en de deur met heel mijn kracht weer dicht.
  
  Ik hoorde een gesmoorde explosie, en toen niets meer. Ik wist dat nu mannen buiten op de gang naar hun keel grepen en stierven. Binnen een ogenblik zou het voorbij zijn. Niemand zou ontsnappen. En na een minuut of twee zou het veilig zijn om hier weg te gaan. Pierre deed zijn werk snel en verdween zonder een spoor na te laten.
  
  Boven aan de trap bleef ik de deurhendel naar beneden drukken, terwijl ik op mijn horloge keek. Toen er anderhalve minuut voorbij was, liet ik mijn greep ontspannen en daalde weer in de machinekamer af.
  
  Dit keer was ik vastbesloten niets verkeerd te laten gaan. Ik stak de lonten aan, sprintte de trap op en rukte de deur open. Lichamen lagen opgestapeld in de gang. Ik sloeg de deur achter me dicht en rende zo snel ik kon weg, onderwijl tellend. 'Eenentwintig... tweeëntwintig...'
  
  Bij vierentwintig dook ik naar de grond. Er klonk een donderende explosie die het hele schip deed trillen en knarsen. De lichten boven mijn hoofd flikkerden en het schip kwam weer vlak te liggen. Ik raapte mezelf bij elkaar en begon naar boven te klimmen in de richting van de boeg. Ik had Mario midscheeps achter gelaten, waar hij zich een weg naar voren vocht. Ik wist niet hoe hij het had gedaan, maar als ik in de buurt van de boeg boven kon komen, zou ik achter de bemanning zitten. Misschien kon hij een afleidingsmanoeuvre wel gebruiken.
  
  Ik klom tegen de trappen op en haastte me door lange gangen. Ik hoorde mezelf een beetje hijgen. Toen realiseerde ik me dat ik ietwat schuin naar boven liep. De romp van de Sarah Chamberlain was in tweeën gebroken. Het schip zonk bij de achtersteven. Water stroomde nu de machinekamer in.
  
  Ik wist niet hoe ver ik had gerend, maar de hoek werd gestaag steiler. Voor me zag ik een luik bovenaan een trap. Ik klom langs de trap naar boven en stak mijn hoofd naar buiten. Voor me lag de boeg. Ik draaide me om en kwam op het dek. Niemand had me gezien.
  
  Nog steeds was hier geweervuur aan de gang. Ik zag drie Chinezen met geweren in de richting van midscheeps schieten vanachter een luik. Mijn vingers sloten zich om de Luger. Ik schoot één keer op ieder van hen.
  
  Het was stil nu aan mijn kant van het dek. Midscheeps waren nog steeds flitsen van automatisch vuur te zien.
  
  Gebukt rende ik naar Mario's mannen toe. Ik bemerkte dat zij een reddingsboot als schild gebruikten. Alleen Mario en nog twee anderen waren er over. Eén van hen was eveneens gewond.
  
  Ik dook naast hen. 'Hoe is het?' vroeg ik.
  
  Mario vuurde een schot af in de richting van de brug. Hij haalde zijn schouders op. 'Ik heb een heleboel mannen verloren,' zei hij. 'Sin zit nog steeds daar boven, met de kapitein.'
  
  'Vito en de anderen zijn dood,' vertelde ik hen. 'Maar de machinekamer is opgeblazen.'
  
  'Jaah,' zei Mario. 'We hoorden hem gaan. Mooi werk. Maar ik ben pas tevreden als ik afgerekend heb met de kolonel zelf.'
  
  'Waarom laat je hem niet aan mij over, Mario?'
  
  'Nee,' zei hij. 'Het is een persoonlijke kwestie. Niemand belazert mij ongestraft.'
  
  Kogels ploften in de romp van de reddingsboot.
  
  'Het heeft geen zin om hier te blijven,' zei hij. 'Daarmee reken je niets af. Ik ga naar boven, naar ze toe. Geef me een van die benzineblikken.'
  
  'Wat ga je doen?' zei ik.
  
  'We gaan aanvallen,' zei hij. 'We nemen die trap onder de brug. We zitten onder een moeilijke hoek van hem uit gezien maar het heeft geen zin hier vast te blijven zitten.'
  
  'Ik ga met je mee,' zei ik.
  
  'Doe wat je wilt, Carter. Ik heb nu mijn eigen zaak. Laten we gaan, jongens.'
  
  Ze kwamen sprintend tevoorschijn, aan weerskanten van de reddingsboot. Schoten sproeiden neer vanaf de brug. De knie van de gewonde man sloeg dubbel en hij gleed over het dek, onder de reling door. Hij schreeuwde een keer voor hij neer smakte op de pier.
  
  Ik vormde de achterhoede. Kogels beten in het dek om ons heen, maar nu waren we met ons drieën op de trap. Mario had gelijk. Kolonel Sin en de kapitein hadden een slechte vuurhoek. Kogels snerpten over ons heen. Een van de automatische wapens kwam naar beneden zeilen en viel kletterend op het dek. Dat betekende dat hun munitie op begon te raken. Mario had het benzineblik opengetrokken. Toen hij boven aan de trap was, trokken Sin en de kapitein zich terug achter de deur van de stuurhut. Een laatste schot trof Mario's metgezel. Hij greep naar zijn maag en sloeg dubbel. Nu waren we nog maar met ons tweeën op de brug, met kolonel Sin en de kapitein in de stuurhut. Mario grijnsde naar me toen we wegdoken onder de vuurlijn.
  
  'Zie je wat ik zie?' vroeg hij.
  
  Hij wees met een gebogen vinger naar de ramen van de stuurhut. Kogels hadden er gapende gaten in geslagen. Mario wees met zijn duim naar het benzineblik en grijnsde. Toen tilde hij het op en begon benzine door een gat naar binnen te gieten.
  
  De deur zwaaide open. Ik zag de kapitein nauwkeurig op Mario mikken. Ik vuurde een schot af op het stuk voorhoofd en het oog dat niet beschermd was door de deur. Ze verdwenen in een rode waas en het lichaam van de kapitein gleed naar buiten op de brug.
  
  Toen ik weer naar Mario keek, kwam hij overeind en wierp een lucifer door het glas.
  
  Toen schoot kolonel Sin hem neer.
  
  Hij was een beetje te laat. De lucifer viel in de stuurhut. Er volgde een loeiend geluid en toen stond de hele hut in lichtelaaie.
  
  Mario stond nog steeds, een dwaze grijns op zijn gezicht.
  
  Hij keek naar mij en stak zijn duimen omhoog. 'Hé, Carter, denk je dat ik nu quitte sta met Uncle Sam?'
  
  Toen ging hij zitten en viel opzij. Ik ging naar hem toe en voelde zijn pols. Er was geen polsslag meer. Vuurtongen lekten uit de versplinterde ramen en begonnen over de gebladderde verf te kruipen, onderdeel van de vermomming, van de Sarah Chamberlain.
  
  Het was tijd om weg te gaan. Ik liep naar de trap. Een kogel ketste af van metaal. Ik wervelde me om mijn as en haalde de trekker van de Luger over. De pin sloeg tegen leegte.
  
  Ik stond naar het geblakerde gezicht van kolonel Sin te kijken. Zijn huid was verkoold en verschrompeld als dat van een mummie. Zijn tanden grijnsden woest naar me. Licht zwaaiend bracht hij zijn pistool omhoog.
  
  Ik was al in mijn buiteling toen hij de trekker beroerde. De stiletto was al in mijn hand en ik haalde uit naar zijn maag. Het was te laat om te stoppen toen ik de hamer op een lege kamer hoorde neerkomen. Het mes gleed naar binnen. Kolonel Sin snakte naar adem.
  
  Ik trok het mes terug. Hij wankelde achteruit toen een bol vuur uit de stuurhut naar buiten braakte, om zijn gezicht en zijn haar heen.
  
  Ik neem aan dat hij al dood was toen hij achteruit wankelde tegen de reling aan en eroverheen buitelde. Hij was dat zeker toen zijn hersenen te pletter sloegen tegen het dek beneden. De knetterende vlammen begonnen nu langs de rand van de brug te kruipen. Ik liep de trap af.
  
  Ik was verdoofd en fysiek uitgeput toen ik me de pier op haastte. Het gehuil van naderende sirenes sijpelde mijn bewustzijn binnen en een laatste blik achterom vertelde me dat dit alles niet een slechte droom was geweest. De eerste brandweerwagens waren al gestopt. Hun lichten waren een zwakke gloed in vergelijking met de felle, oplaaiende gloed van de brug van het schip.
  
  Verderop, voorbij de pier, zag ik een kleine man in een verkreukeld tweed pak, trekkend aan een sigaar.
  
  Ik liep naar hem toe. Bij wijze van groet bracht hij een hand omhoog. 'Nou, Nicholas,' zei hij. 'Jij? Hier? En ik dacht nog wel dat ik je met vakantie had gestuurd.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 21
  
  
  
  
  Het kantoor rook nog steeds hetzelfde: sigarenrook en oude tweed. David Hawk zat achter het bureau en schudde afkeurend zijn hoofd.
  
  'Heel slordig, Nicholas', zei hij. 'Heel slordig.'
  
  'Ik vrees dat het het beste was dat ik onder de gegeven omstandigheden kon doen,' zei ik. 'Het belangrijkste was te voorkomen dat kolonel Sin met het goud zou wegvaren. Als hij eenmaal open zee zou hebben gehaald, waren de zaken wellicht wat gecompliceerder geworden. En de geruchten over het verdwenen goud zouden rond zijn gegaan.'
  
  Hawk trok aan zijn sigaar. 'We zijn erin geslaagd dat in de kiem te smoren,' zei hij. 'Terwijl jij gisteren je slaap inhaalde, heeft de regering een paar indrukwekkende handelsbalansstatistieken vrijgegeven, die een rooskleuriger situatie van de economie voor het komende jaar voorspellen, plus de herhaling van de vastbesloten weigering om de officiële prijs van het goud hoger te stellen. Als resultaat daarvan daalde de prijs van goud op de vrije markt in Zürich, Parijs en Londen; en de dollar tegenover de andere valuta heeft de beste dag sinds maanden. En ik neem aan dat het nogal gewelddadige verscheiden van kolonel Sin al doorgesijpeld is naar het soort mensen die stonden te wachten op het teken van afvaart van de Sarah Chamberlain. '
  
  'Nou,' zei ik. Het ziet ernaar uit dat de zaken op hun pootjes terecht komen.'
  
  'Er valt nog steeds een hoop op te ruimen,' zei Hawk. 'Ik kan gelukkig stellen dat de autoriteiten in Washington uiterst behulpzaam zijn geweest. De brandweer beperkte het vuur aan boord van het schip tot een minimum. De politie was blij van Mario en zijn familie af te zijn, ook met het vinden van de heroïne. Hij had een behoorlijke plek daar onder die pier, een heel pakhuis onder de bedding van de rivier.' Hawk hield een lucifer bij een verse sigaar. 'Met Don Mario opgeruimd, wilde de politie maar al te graag elk verzoek van ons inwilligen. Er is een buitengewoon strenge, maar onopvallende bewaking rond het schip. Mensen van de schatkist en topmensen van de militaire inlichtingendienst zijn betrokken bij het terugbrengen van het goud naar de kluis. Elke bewaker die verbonden is met de kluis van de Federal Reserve en elke funktionaris die te maken heeft met de beveiliging ervan is in hechtenis genomen. Het zal ons waarschijnlijk het grootste gedeelte van een week kosten om de zaak op te ruimen, maar aan het einde van de week verwachten we het goud weer terug in de kluis te hebben en het valse goud te hebben gedumpt. De geconfisqueerde heroïne wordt vernietigd.
  
  'U zei dat iedereen die betrokken was bij de beveiliging van de kluis in hechtenis is genomen?' zei ik. Hawk zoog aan zijn sigaar voor hij antwoord gaf. 'Nou,' zei hij. 'Niet helemaal. Eén man niet.'
  
  'Philip Dawn?' zei ik.
  
  Hawk knikte. 'Ik zag zijn dochter gister,' zei hij. 'Toen ze me de avond ervoor belde, vertelde ze me waar ik haar kon vinden. Dus toen alles rustig was op de pier, ben ik haar een bezoek gaan brengen. We hebben lang gepraat samen. Ze vertelde me dat je haar buitengewoon behulpzaam bent geweest, Nick. Buitengewoon. En ik vertelde haar dat zij ons buitengewoon behulpzaam was geweest. Want hoe dan ook, als er aan boord van het schip iets met je was gebeurd, en zij niet had opgebeld, nou, dan weet ik niet in wat voor toestand dit land vandaag zou zijn geweest.' Er viel wat as van zijn sigaar op zijn vest. Hij scheen het niet op te merken.
  
  'En haar vader?' vroeg ik.
  
  Hawk blies wat blauwe rook uit en legde zijn sigaar in de asbak. 'Philip Dawn is dood,' zei hij. 'Het meisje vertelde het me. Hij stierf niet lang nadat ze thuis waren. Ik neem aan dat de beproevingen op dat schip hem hebben uitgeput. Ze vertelde me dat ze terug gingen naar huis en dat hij gelukkig leek. Hij maakte zichzelf schoon en ging in zijn leunstoel in de woonkamer zitten. Hij vroeg om een glas sherry en vroeg haar het hele verhaal te vertellen wat er met haar was gebeurd. Hij was heel erg onder de indruk van je, Nick. Hij zei dat er een oude Chinees was... '
  
  'Jie,' zei ik.
  
  'Ja, zo heette die,' zei Hawk. 'Nou, ze zei dat haar vader wel dacht dat die Jie je bewonderd zou hebben. Dat je een soort goochelaar was. Een man die slaagde in een aantal nogal magische daden. Toen leunde hij achterover in zijn stoel en bewonderde zijn dochter. Ze vertelde me dat hij toen zijn glas hief en een toost uitbracht. "Op de magie van het leven." Toen nam hij een slok, zette zijn glas neer en sloot zijn ogen. Penny zei dat ze wist dat hij dood was.'
  
  'Het spijt me,' zei ik. 'Hij veroorzaakte een hoop moeilijkheden, maar in zijn hart was hij geen slecht mens. Zijn fout was dat eigenlijk niets hem wat kon schelen, alleen zijn dochter.'
  
  'Ze hebben hem vanmorgen begraven,' zei Hawk. 'Het is wel goed zo. Het meisje vindt dat ook. Als hij was blijven leven, hadden we hem in staat van beschuldiging moeten stellen. Hij zou dan de rest van zijn leven achter tralies hebben doorgebracht.'
  
  'Daar zou ik niet op gewed hebben,' zei ik.
  
  Hawk glimlachte grimmig. 'Nou, zijn talent kennende zou ik er ook niet op hebben gewed,' zei hij. 'Maar wetend dat het met zijn dochter goed ging, zou hij wellicht niet al te veel moeilijkheden hebben veroorzaakt. Hij deed trouwens zijn best om zijn fout goed te maken. Hij liet een kompleet stel plannen achter voor een nieuw beveiligingssysteem van de kluis. Aan het eind ervan schreef hij, dat zelfs hij nog geen manier had gevonden daar doorheen te breken.'
  
  'Het is dus allemaal voorbij,' zei ik. 'Alle losse eindjes lijken weer aan elkaar geknoopt. Dr. Inuris, kolonel Sin, Don Mario, Philip Dawn: allemaal dood. Het goud veilig en de heroïne geconfisqueerd.'
  
  'Het land ook weer veilig,' zei Hawk. 'Voorlopig tenminste.' Hij zoog hard aan zijn sigaar. 'Maar toch, Nicholas, het was nogal slordig.' Toen grijnsde hij en stak zijn hand uit en greep die van mij. 'Nogmaals,' zei hij,' 'mijn dank en die van een opvallende, gekozen funktionaris.'
  
  'Dank u,' zei ik.
  
  'Wij zijn dankbaar,' zei Hawk. 'Nou, Nick, ik geloof dat je een vakantie hebt verdiend.'
  
  'Een ogenblikje,' zei ik.
  
  Hawk bracht zijn hand in de lucht voor stilte. 'Nee, ditmaal meen ik het. Je hebt het verdiend. Neem een tijdje verlof. Ga ergens naar toe waar je het leuk vindt.'
  
  'Dat geloof ik niet.'
  
  'Probeer het.'
  
  'Misschien,' zei ik en wilde weggaan uit het kantoor.
  
  'Oh,' zei Hawk. 'Wacht even. Ik was iets vergeten.' Hij greep in zijn bureau. 'Het meisje vroeg me je dit te geven. Ze zei dat haar vader gewild zou hebben dat jij het kreeg.' Hij hield een rechthoekig pakje op, ingepakt in bruin papier en vastgebonden met een touwtje.
  
  Ik ging weer zitten en pakte het uit. Het kistje van Jie. 'Het meisje zei ook nog iets anders. 'Laat me eens kijken, wat was het ook al weer?' Weer een van zijn grapjes. 'Vertel me nou niet dat uw geheugen u in de steek laat.' Haar boodschap luidde als volgt: 'Zeg tegen meneer Carter dat ik om vijf franc wed dat hij zich niet meer herinnert hoe dat ding open moet.'
  
  Ik glimlachte toen ik op de panter en de das drukte. De deksel van het kistje vloog open.
  
  Binnenin zag ik een lijst met de vertrektijden van vliegtuigen met een cirkel om een vluchtnummer en een tijd. Ik sloot de deksel snel voor Hawk kon zien wat erin zat. Ik keek op mijn horloge en stond op. 'Nou, ik kan maar beter gaan.' Hawk ging ook staan en schudde weer mijn hand. 'Oh, Nicholas,' zei hij. 'Zorg ervoor dat je een berichtje achterlaat waar we je kunnen vinden.'
  
  'Zeker,' zei ik. 'Geen moeite. U kunt me vinden in Hongkong. Probeer het Peninsula hotel.'
  
  Ik wuifde naar hem en haastte me de deur uit. Hij stond daar te grijnzen als een Cheshire kat die sigaren rookte.
  
  Hoog in de heuvels boven de Rivièra, in een klein stadje aan het einde van de weg, staat een herberg die is omgeven door muren. Zij die binnen zijn, kunnen naar buiten kijken. Maar zij die buiten zijn, kunnen niet naar binnen kijken. Het is een plek die de wereld buitensluit.
  
  Vanaf de achtermuur streelt een landschap van sinaasappel boomgaarden en wijngaarden het oog, schuin aflopend naar de verafgelegen, schitterende Middellandse Zee. Binnen de muren bevinden zich tuinen met een weelde aan bomen en bloemen en schitterend gekleurde vogels. Overdag blikkert de zon op de oude, stenen muren en het blauwe water van het zwembad wenkt uitnodigend naar het lichaam.
  
  's Avonds wikkelt het kaarslicht de tafeltjes buiten in een zacht flikkerende intimiteit onder een koele lucht, bezaaid met sterren.
  
  En dan heb je de tijd nog tussen avond en de volgende dag...
  
  Maanlicht vulde de kamer, haar gezicht badend in een zilveren gloed. Ze lag in het bed, haar huid zacht en vochtig tegen mij aan.
  
  'Nog champagne?' vroeg ik.
  
  Ze glimlachte en schudde haar hoofd. 'De dingen zijn al bedwelmend genoeg zonder dat.' Ze kromde zich dichter tegen me aan, 'Nick?'
  
  Ze had haar hoofd tegen mijn schouder gevleid. Ik snoof de zoete geur van haar haar op. 'Wat?' vroeg ik.
  
  'Laat maar.'
  
  'Nee,' zei ik. 'Ga door. Wat was je van plan te zeggen?' Haar hand gleed over mijn dij. 'Het doet er niet toe.'
  
  'Oké,' zei ik.
  
  'Het is alleen maar dat ik me zat af te vragen... '
  
  'Wat?'
  
  'Het is dwaas.' Haar hand was werkelijk zeer getalenteerd en bedreven.
  
  'Dat hindert niet,' zei ik. 'Geeft niets als het dwaas is.'
  
  'Nou, het is dwaas.
  
  'Nou, als het je hindert, dan kun je er net zo goed meteen mee voor de dag komen,' zei ik. 'Dan ben je eraf.'
  
  Ze dook even onder het laken. Ze had ook een heerlijke opvatting over wat ze daar te doen had.
  
  Ondeugend kijkend, tegelijk pruilend en fronsend, kwam ze weer onder het laken vandaan. Haar hand was weer druk bezig.
  
  'Nee,' zei ze. 'Ik zou het eigenlijk niet moeten vragen.'
  
  'Alsjeblieft,' zei ik. 'Vraag het toch maar. Om mij een plezier te doen.'
  
  Haar hand was nu heel druk in de weer. 'Je vindt het niet erg?'
  
  'Nee,' zei ik. 'Ik weet zeker dat ik het niet erg zal vinden.'
  
  'Weet je het zeker?'
  
  'Absoluut, volkomen zeker.'
  
  'Mag ik je twee vragen stellen?' vroeg ze.
  
  'Vraag er drie, vijf, honderd voor mijn part.'
  
  'Het is mooi hier, hè, Nick?'
  
  'Is dat één van je vragen?'
  
  'Nee,' zei ze, terwijl ze haar mond tegen die van mij bewoog. 'Ik wilde je alleen maar bedanken.'
  
  'En die vragen?'
  
  'Goed,' zei ze. 'Eerste vraag: betaal je me die vijf franc niet terug die je me schuldig bent?'
  
  Als antwoord reikte ik naar het nachtkastje en haalde haar fiche van vijf franc uit mijn portefeuille. Ik gaf het aan haar.
  
  'Tweede vraag?'
  
  'De mensen zeggen nu dat ik heel mooi ben. En toch zeggen mensen altijd dat schoonheid niet verder gaat dan de buitenkant. Nick, als ik mooi ben, is mijn schoonheid dan alleen maar aan de buitenkant?'
  
  Er waren geen woorden voor nodig. Als antwoord bracht ik haar lichaam tegen me aan.
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Nick Carter zag Nicole Cara terug in een speelzaal aan de Franse Rivièra. Maar... Nicole was niet meer. Jaren geleden was ze een gewelddadige dood gestorven bij een auto-ongeluk.
  
  Wie was dan deze vrouw met het gezicht van het dode meisje? Carters opdracht was dit uit te zoeken.
  
  Maar verscheidene mensen vonden het miljoenen dollars waard om hem op afschuwelijke wijze tegen te houden. Intussen is iemand bezig een fors deel van 's werelds goudvoorraad toe te eigenen via een spionagecomplot dat zich uitstrekt van de luxe Franse stranden tot aan het 'stinkende' Waterfront van New York...
  
  Welke verkwikkende rol speelt Penny Down in deze onverkwikkelijke zaak?
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список

Кожевенное мастерство | Сайт "Художники" | Доска об'явлений "Книги"