No 1980 NL by Tiebosch Uitgeversmaatschappij BV - Amsterdam
Vertaling: Jacob Bigge
Omslagfoto: F. André de la Porte
ISBN 90 6278 652 9
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
Actie-Pockets Amsterdam
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Proloog
Hsjang Sjoe Jan wachtte. Alleen, in de poolnacht. Hij zat gehurkt in de door de maan verlichte sneeuw als een draak, klaar voor de aanval. Zijn neusvleugels trilden en braakten stoomwolkjes uit. Zijn ogen flitsten krankzinnig over zijn eigen spoor.
De witte camouflagejas bood zijn pezige lichaam weinig bescherming tegen de scherpe wind en de temperatuur ver beneden nul. Achter hem, de poten gestrekt in de immer veranderende sneeuw, lagen zijn dode sledehonden. Zijn slee was verpletterd in de huilende woede van de doodsstrijd der honden. Vergif, wist Hsjang nu. Langzaam werkend gif. Geeft niet, dacht hij. Hsjang dacht niet langer aan ontsnappen. Hij dacht niet langer aan overleven. Hij dacht slechts aan de dood en het pistool op zijn heup dat hem die dood moest brengen.
Honderd kilometer naar het oosten, ver in het spookachtige landschap, lagen de ruïnes van zijn levenswerk nog na te smeulen. Een schrille kreet van dierlijke woede ontsnapte aan zijn keel bij de herinnering aan al die jaren die hij erin had geïnvesteerd en aan de wrede, plotselinge verwoesting ervan. Zijn laboratorium. Een ogenblik gaf hij zich over aan de gedachte waarvoor dat was ontworpen. Een ogenblik stelde hij zich de verwoestingen voor die het had moeten veroorzaken.
Hij zag de uitgestrekte velden met Amerikaanse tarwe voor zich, beknot in de groei en rottend onder de gloeiende zon, gevlekt en stinkend door de dodelijke schimmel uit zijn laboratorium. Hij zag de Russische bureaucraten, wanhopig op zoek naar nieuwe graanvoorraden voor de hongerige bevolking, voorraden die ze nergens zouden vinden. Hij glimlachte onbewust.
Maar slechts een fractie van een seconde. De wind sneed de glimlach van zijn lippen en herinnerde hem eraan waar hij zich bevond en wie zijn lot had veranderd. Er zou geen eerbetoon komen voor Hsjang Sjoe Jan. Hij had gefaald. En zijn leiders zouden er niet blij mee zijn.
Maar hij zou niet teruggaan om hen onder ogen te komen. Hsjang wist dat hij zou gaan sterven, hier in de sneeuw van de woeste uitgestrektheid in deze eindeloze nacht. Maar voor hij de dood zou proeven, zou hij zijn lust tot doden bevredigen: de dood van die Amerikaan.
Hsjang was er zeker van dat die lange Amerikaan snel zou komen, want die Amerikaan was een grondig mens. Hij was grondig te werk gegaan bij het doden van Soeng en Tsjan, zelf geoefende moordenaars. En na die twee wachtposten te hebben gedood, was hij grondig te werk gegaan met het plaatsen van brandbommen. De vernietiging van het laboratorium was volledig geweest.
De Amerikaan had toegeslagen toen Hsjang sliep. Hij was wakker geworden van de laatste gedempte explosies en had de vlammen uit alle deuren en ramen zien spuiten.
Hij was naar zijn slee en honden gerend, op de vlucht voor die gedaante in de verte, de Amerikaan over wie de Eskimo's in de nederzetting in het zuiden eerder die week hadden gefluisterd.
Toen de honden onderweg stierven, wist Hsjang dat de Amerikaan voorzorgsmaatregelen had getroffen. Hij had niet de bedoeling gehad Hsjang te laten ontsnappen, en daarom stond vast dat de Amerikaan er niet de man naar was om iets aan het toeval over te laten. Hij zou komen om zich te vergewissen van Hsjangs dood.
Hsjang trilde van woede. 'Sterf, jij Amerikaan,' fluisterde hij de nacht toe. 'Sterf als eerste.'
Eén uur, twee. Hij zat daar op zijn hurken, zichzelf verwarmend met zijn haat. En dan, eindelijk, zwak in de opstekende wind, het geblaf van honden.
Hsjang trok zijn rechterhand snel uit zijn met schapenbont gevoerde want en stak hem in een zak van zijn parka. De vingers kromden zich om het automatische pistool. De Chinezen kennen het als Type 54, hun kopie van de Russische 7.62mm TT M 1933 Tokarev. Hsjang haalde het pistool langzaam uit zijn zak en bracht een van de acht Mauser patronen in de kamer, zwaar genoeg om dertig centimeter vurenhout te doorboren. Toen liet hij zich op zijn buik in de sneeuw zakken, precies tussen de sporen die zijn vernielde slee had getrokken en tuurde langs het vizier van zijn wapen.
Het zou geen moeilijk schot worden in het licht van de maan. Een scherp afgetekend doelwit dat hem recht van voren naderde. Hsjang stak het pistool weer in zijn zak, liet zijn hoofd met de witte muts zakken en maakte zich nagenoeg onzichtbaar in de sneeuw. Toen begon hij te rekenen. De Amerikaan zou goede honden hebben, het soort dat wel tegen de vijfendertig kon halen. Maar hij moest rekening houden met vermoeidheid: vijfentwintig per uur. Zo'n tweeëneenhalve minuut per kilometer. Vierhonderd meter per minuut. Zeven meter per seconde.
Toen hij het geluid weer hoorde, klonk het duidelijker. En door zijn oren te spitsen, kon hij de geluiden van verschillende honden onderscheiden. Even later klonk het schrapende geluid van de slee.
Hsjang trok zijn pistool. Hij zag de slee pas toen hij op honderd meter van hem vandaan was. Hij schoot tevoorschijn uit een sneeuwvlaag: aanstormende honden, de hobbelige hoop van de door een deken bedekte voorraden over de hele lengte van de slee, en dan de lange, donkere gestalte die omhoog stak vanaf de achterste glijders, voort schommelend door het spookachtige landschap.
Hsjang telde langzaam tot tien en opende toen het vuur. Over het vizier turend naar het hoofd van de donkere gestalte achter de aanstormende honden, zag Hsjang een kleine pluk, schedel en haar misschien, een ogenblik rokend in het maanlicht hangen voor het neerplofte in de sneeuw. Maar de roerloze bestuurder en de blaffende honden bleven voortstormen.
Weer vuurde Hsjang en daarna weer. En nog een keer. De honden, de slee en de man bleven voort denderen, hoog opdoemend over zijn vizier. Nu kon hij met geen mogelijkheid meer missen. Hsjangs wijsvinger kromde zich weer om de trekker. Het pistool bulderde.
Zijn blikveld werd gevuld door de wilde ogen van de honden, de naar buiten hangende tongen uit de kwijlende bekken, de poten malend door de opstuivende sneeuw als de zuigers van een op hol geslagen helse machine. Hsjang kwam op zijn knieën overeind en schoot nogmaals over de kloof heen tussen hemzelf en de gestalte in de donkere parka. Toen wierp hij zich uit de baan van de voortrazende slee.
Van dichtbij, op het moment dat de slee voorbijflitste, zag Hsjang dat de gestalte geen gezicht had. De parka was leeg. Hij had zijn kostbare kogels besteed aan een vogelverschrikker. In het volgende moment zag hij de last op de slee omhoog komen toen een vliegende gestalte zich lanceerde uit zijn schuilplaats onder de dekens.
Een dun lemmet glansde in het maanlicht.
Hsjang zwaaide het pistool omhoog toen het lichaam hem raakte en hem uitgespreid op zijn rug tegen de sneeuw deed belanden. Een sterke hand greep zijn pols en versplinterde het bot.
Zwakjes probeerde Hsjang nogmaals zijn pistool omhoog te brengen.
'Wie ben je?' gilde hij. 'Wie ben jij, die zo goed doodt?' De stiletto flitste naar beneden.
In het laatste, korte moment van zijn leven hoorde Hsjang twee dingen.
Het druppelen van zijn bloed in de sneeuw.
En de naam: 'Nick Carter.'
Hoofdstuk 1
'Weet je heel zeker dat Hsjang dood is, Nick?'
Er zijn van die momenten dat David Hawk irritant kan zijn, en dit was zo'n moment. Gezeten in het hoofdkwartier van AXE in Washington, terwijl zijn verkreukte tweed kostuum rook naar de stank van zijn goedkope sigaren, speelde Hawk zijn sterrol in zijn eigen productie van 'De Complete Bureaucraat'.
Een bruin dossier, gemerkt 'Carter-Hsjang' lag schuin voor hem en Hawk, aan zijn sigarenpeuk trekkend, had zich veel moeite getroost om ervoor te zorgen dat ik niets van de inhoud kon zien. Afgezien van de map en de sigaar was zijn voornaamste steunpilaar een oude vulpen die voort schreef in het dossier terwijl ik de gebeurtenissen in het poolgebied beschreef.
Ik keek op mijn horloge en staarde naar de blauwe rookwolk die boven Hawks grijze hoofd hing. 'Hsjang is precies vierenvijftig uur, zeven minuten en zestien seconden dood,' zei ik.
Hawks pen kraste verder over het papier.
'Hij werd twee keer in de keel gestoken met een stiletto. De eerste wond beschadigde de halsslagader, de tweede opende de luchtpijp. Het lichaam ligt daar nog. Als u er heen wilt om het lichaam te bekijken, dan kan ik u lengte en breedte opgeven.'
'Nou, nou, Nick,' zei Hawk. 'Niet zo vijandig. Je weet hoe het is met ons soort in Washington. Wij leven op papierwerk. Op welke manier kunnen we ons anders rechtvaardigen? Agenten zoals jij, Killmaster-playboys, hebben alle pleziertjes, alle avonturen, alle reizen. Misgun ons die paar armzalige momenten van bruikbaarheid niet.'
Hawk schonk me een glimlach die ongeveer even breed was als zijn sigarenpeuk lang. 'Oké, Nick,' zei hij. 'Bedankt. Niet alleen namens mezelf en AXE. Er zijn een paar hooggeplaatste regeringsambtenaren die je willen laten weten dat ze het appreciëren wat je daar in het noorden hebt gedaan.'
Ik maakte de gepaste geluiden van dank.
'Hsjang was op weg ons een paar heel ernstige problemen te bezorgen,' zei hij. 'En ik vrees ten sterkste dat we voortaan meer van zijn soort zullen tegenkomen. Afgezien van het feit dat het nogal een dure hobby is, is oorlog verschrikkelijk ongewoon geworden. Dat wil zeggen, de ouderwetse oorlog, met legers en wapens, met massale vernietigingen op het open veld.
Hsjang was een nieuw soort soldaat: de economische krijger. Minder speren, meer hersenen. Een bijna chirurgische kennis van de aderen van de wereldeconomie en de lust van de maniak om die te openen. Het resultaat blijft hetzelfde: de dood van landen en volkeren, het omverwerpen van alle beschaafde systemen die het leven heeft voortgebracht. Maar de kosten van de operatie zijn lager en de doelstellingen zijn gemakkelijk te verbergen.'
Hawk nam de sigaar uit zijn mond, leunde over zijn bureau en sprak heel langzaam, heel duidelijk en heel weloverwogen. 'Maar het gevaar is er niet minder om.'
Hij zwaaide met zijn hand voor zijn gezicht alsof hij een onzichtbare verschrikking wegvaagde.
'Heb je de kersenbloesem gezien onderweg hierheen?' vroeg hij.
'Ja,' zei ik.
'Washington in de lente heeft veel te bieden,' zei hij.
Ik keek hem scherp aan. Zijn vreemde manier om ter zake te komen kennende, vond ik het niet zo moeilijk hem ervan te verdenken dat hij me wilde opzadelen met wat kantoorwerk. Ik had hem beter moeten kennen.
'Hoe prettig Washington ook is,' zei hij, 'veronderstel ik dat er betere plaatsen zijn.'
'Niet voor u,' zei ik.
Hawk lachte. 'Wat dacht je van een vakantie, Nick?'
Mijn wenkbrauwen schoten omhoog tot aan mijn haarinplant, maar voor Hawk kon genieten van zijn kleine verrassing, trok ik ze weer omlaag.
'Wat is de grap?' vroeg ik.
'Grap?' zei hij, terwijl hij weer een van zijn smerige sigaren opstak.
'U heeft me best gehoord,' zei ik.
Hawk speelde de beledigde onschuld. Op een goede dag zal ik iemand flink betalen om een replica van een Oskar voor hem te maken. 'Waarom twijfel je aan me, Nick? Heb ik ooit tegen je gelogen?'
We moesten allebei lachen.
'Serieus,' zei hij. 'Wat dacht je van een reisje?' Hij leunde achterover in zijn draaistoel, terwijl zijn ogen het plafond bestudeerden alsof het een wereldkaart was.
'Ergens op een lekkere warme plek om die poolkou uit je botten te halen,' zei hij.
Ik wachtte af zonder iets te zeggen.
'Ach, laten we bij voorbeeld de Franse Rivièra eens nemen. Ik heb gehoord dat het daar prachtig is in de late lente, net voor de toeristen die kant op stromen. Een plaats als Nice.' Ik had voldoende informatie. 'Luister,' zei ik. 'Heeft u het over een vakantie, of heeft u het over een klus?'
Hawks idee van een eerlijk antwoord was een nieuwe vraag. 'Weet je wie er op dit moment in Nice is?'
'Zeg het eens,' zei ik.
'Gewoon één van Amerika's mooiste filmsterren.'
'Werkelijk?' zei ik.
'Ja, werkelijk,' zei Hawk met de grijns van een haai. 'En ze schijnt nog alleen te zijn ook. Gisteravond was ze daar nog helemaal alleen in het Palais de la Méditerranée roulette aan het spelen en verliezen, met niemand om haar te troosten.' Hawk schudde zijn hoofd over de 'tristesse' van dit alles. 'Goed,' zei ik. 'Ik hap. Wie is het?'
Zijn ogen vernauwden zich net een fracties toen hij antwoordde: 'Nicole Cara.'
'Nicole Cara,' zei ik, 'stierf vier jaar geleden bij een vliegramp.'
'Werkelijk?' zei Hawk terwijl hij mijn vliegticket over zijn bureau schoof.
Hoofdstuk 2
Hij was een echte freak.
Ik stond naar hem te kijken, in zijn glazen kooi, onbewust van alles behalve zijn werk. Klein vogelkoppie, nerveuze ogen die opflikkerden achter een bril die op de lange snavel van zijn neus stond. Zijn benige lichaam trok door een nerveuze spanning, alsof hij altijd op het punt stond weg te vluchten als hij werd opgeschrikt. Nicotinevingers bladerden door de foto's op zijn met as besmeurde bureau. Alleen in zijn kleine kamertje met een goed overzicht op zijn rijen archiefkasten die daar stonden als de indrukwekkende rijen grafstenen op een druk kerkhof, voelde hij zich in zijn element. Hubert Wicklow, aanbidder van feiten, huisbewaarder van geheugens, de terugbrenger van vergeten gegevens. Zijn rijk was het stoffige archief van het Uni-National News Agency.
Speerpunten bleek licht die zich door de New Yorkse luchtvervuiling hadden heen geworsteld om door te dringen door de hoge ramen van het vertrek, gaven de enige verlichting. De lucht hing stil en zwaar van het stof in de ruimte.
Het verleden lag gebalsemd in dit immense mausoleum: de journalistieke resten van kolonels die voor een week of voor een maand ergens in Latijns Amerika regeerden; moordenaars wier misdaden het publiek een dag of veertien hadden geprikkeld; oplichters, atleten, presidenten, premiers, verbannen koningen, een enorme, internationale optocht van mensen die voor een ogenblik of wat de grillige aandacht van de pers hadden weten te vangen en die toen waren verder geschuifeld om nagenoeg vergeten te worden. Maar niet door Hubert Wicklow.
In de gigantische schuilhoeken van zijn geest lagen de namen, feiten, gegevens en statistieken opgestapeld als de schatten van een vrek. Wat hij niet onmiddellijk uit zijn geheugen wist op te diepen, kon hij binnen de tien minuten vinden door het verleden terug te halen uit de grafachtige laden van zijn archiefkasten.
Er bestaan mensen die een dergelijk geheugen winstgevend kunnen maken, maar Hubert Wicklow niet. Zet hem tussen vreemden, dwing hem op te treden en vertel hem hoe een fortuin te vergaren door slechts een simpel feitje te leveren en alles wat er uit zijn dunne, trekkende mond zou komen, was een hulpeloos gestotter. Hij zou zijn schouders ophalen en zijn handen met de palmen naar boven ophouden. Hij zou zwak met zijn hoofd schudden. Zweetdruppels zouden over zijn voorhoofd spelen en langs zijn neus naar beneden glijden.
Hubert Wicklow was begiftigd met een vreemd en delicaat genie. Freak was een goed woord voor hem. Vriend was er ook een.
Ik schraapte mijn keel.
Geschrokken keek hij op. Een arm veegde een stapel foto's op de vloer. Zijn gezicht werd rood. Een hand sloeg naar een sigaret die in een asbak lag te smeulen, miste en liet de sigaret over het bureau rollen.
'Verdomme,' zei hij. 'Verdomme.'
'Kalm aan,' zei ik. 'Ik ben het maar.'
Hij was erin geslaagd zijn sigaret terug te vinden en nu, dubbel gebogen in zijn stoel, viste hij ijverig naar de foto's onder zijn bureau.
Zijn woorden dwarrelden naar boven door een vlaag rook heen. 'Laat me eerst even de rotzooi opruimen. Daar. Verdomme.' Ik hoorde zijn hoofd onder tegen het bureaublad bonzen en toen kwam hij weer tevoorschijn met zijn foto's; rood aangelopen, maar tevreden.
Hij legde ze voorzichtig op zijn bureau, stond op en stak zijn hand uit. 'Hoe is het met je, Nick?'
'Gewoon als altijd,' zei ik. 'En jij?'
'Ik doe wat ik kan,' zei hij.
Hij pakte een stapeltje foto's uit een rechte stoel in een hoek van zijn ruimte en legde het op de vloer. 'Ga zitten,' zei hij.
'Ga zitten.'
Terwijl hij zijn skeletachtige gestalte weer in de draaistoel frummelde, drukte hij zijn sigaret uit, stak een nieuwe op, kleefde hem in een mondhoek en trok snel. As zweefde door de lucht en landde op de voorkant van zijn overhemd. 'Nog steeds Amalgated Press and Wire Services?' vroeg hij. AXE's schuilnaam was het enige dat hij ooit over het verboden onderwerp van mijn werk in zijn mond nam. 'Inderdaad,' zei ik.
'Nou, wat kunnen we vandaag eens doen voor onze collega-journalisten?' vroeg hij met een glimlach.
'Ik heb voldoende aan wat inlichtingen,' zei ik.
Hubert schoof naar voren over zijn bureau. 'Vertel maar op,' zei hij.
'Nicole Cara,' zei ik.
'Gestorven 3 maart 1972, bij een vliegramp op het vliegveld van Frankfurt die het leven kostte aan zesendertig andere passagiers en aan de bemanning van de Caravelle, in dienst van... '
Ik stak mijn hand op. 'Hooo.'
'Ik wilde je niet het gevoel geven dat ik niet meer helemaal bij was.'
'Dat is ook geen ogenblik in me opgekomen,' zei ik. 'Laten we ons bij de details houden. Ten eerste: weet je zeker dat ze dood is?'
'Geen twijfel over mogelijk.'
'Heb je nooit iets in tegengestelde zin gehoord?' vroeg ik. 'Twijfel over de identiteit van de lichamen. Geruchten die je altijd hoort in dergelijke gevallen: niet echt dood, verschrikkelijk verminkt, opgeborgen ergens in een sanatorium?'
'Nee,' zei Hubert. 'Die is wel goed dood. Niemand, zelfs de fanclub niet, heeft iets anders gesuggereerd.'
'Nooit enige aanwijzing van het tegendeel?'
'Nee, absoluut niet.'
'Goed,' zei ik. 'Tweede en laatste vraag: veronderstel eens dat ik een vrouw ontmoet die er precies zo uitziet als Nicole Cara, een volslagen dubbelgangster om zo te zeggen. Hoe kan ik weten dat ze de echte is of een bedriegster?'