No1967 By Universal Publishing and Distributing Corp.
Nederlands van: Henk van Slangenburg
Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
ISBN Geen
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
No 1971 By Born N.V.
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher. Born Paperbacks en Born Pockets zijn uitgaven van Born N.V. Uitgeversmaatschappij, Amsterdam /Assen
1 - DE GROENE PEST
Als een groene pest golfden de valse biljetten van vijf dollar over de Verenigde Staten. Ze overstroomden het land als een enorme en steelse horde sprinkhanen - stuk voor stuk moesten ze in hun schuilplaats worden opgezocht en vernietigd. En zelfs toen er eindelijk alarm was geslagen, bleek het onmogelijk ze tegen te houden. Ze bleven komen. Niet alleen in de Verenigde Staten, maar over de hele wereld. Overal waar vraag was naar de Amerikaanse dollar, of die vraag nu openlijk of in het geheim was, bleek diezelfde dollar nu verdacht. Het waren voortreffelijke vervalsingen, bijna zo volmaakt, dat slechts een expert kon vaststellen dat ze niet echt waren. En vele experts waren om de tuin geleid.
Ten slotte moest het Ministerie van Financiën in een wanhoop, die aan paniek grensde, het land waarschuwen. Plaatselijke en regionale maatregelen waren niet voldoende. Het grote en efficiënte korps van F-mannen was machteloos. In wat een bekentenis van vrijwel verslagenheid was, sprak de minister van Financiën het publiek over alle radio- en tv-zenders toe. Accepteer geen biljetten van vijf dollar, geef ze niet uit, houd tot nader order vast wat u bezit. Er werd niet op gezinspeeld wanneer 'nader order' zou komen. Stilzwijgen daalde neer. Washington hield de zaak onder zich.
In de beslotenheid van deze stad aan de Potomac, in de geheime plekken waar politiek gemaakt en beslissingen genomen worden, kolkte en borrelde de ketel van bezorgdheid.
Het was een gloeiendhete dag in Washington. De stad deed zijn naam, Hel aan de Potomac, eer aan. Mannen die gewoonlijk goed gekleed gingen liepen in hun hemdsmouwen en vrouwen droegen het door het fatsoen vereiste minimum - en soms zelfs dat niet. Overal was het asfalt gesmolten en de mensen hadden een gezicht als verwelkte sla. Maar in een bepaalde geheime kamer in het Ministerie van Financiën was het koel en behaaglijk, de airconditioning zoemde en ruim twintig bezorgde mannen zaten rond een enorme U-vormige tafel en bliezen de lucht blauw met hun tabaksrook en gedempte profaniteiten.
Nick Carters baas, de zure Hawk, met zijn onvermijdelijke onaangestoken sigaar tussen de dunne lippen, zat te kijken en te luisteren en zei niets. Rond zijn schrale gestalte, nu verpakt in een gekreukt zomerkostuum, hing een sfeer van afwachten. Hij wist dat deze vergadering slechts een uit vele was. Er waren vele aan voorafgegaan, er zouden er meer volgen. Het zou nog even duren, dacht Hawk nu, maar hij wist waar het ten slotte op zou uitdraaien. Er was een bepaalde sfeer. Hawks mond, gebarsten en uitgedroogd door de hitte, trok samen rond de sigaar. Het was jammer om Nick Carter uit Acapulco te moeten terugroepen. Gedurende een seconde liet Hawk zijn aandacht afdwalen van de aan de orde zijnde kwestie - hij vroeg zich af wat Nick op dit moment aan het doen was. Toen zette hij de gedachte van zich af - hij was te oud en had het te druk om aan dergelijke dingen te denken. Hij richtte zijn aandacht weer op de zaak waar het nu om ging.
Op de tafel had iedere man een biljet van vijf dollar voor zich. Nu pakte een van de mannen het biljet voor zich op en bekeek het opnieuw met een loep. Op de tafel naast hem stond een batterij kleine lampen - ultra's en infra's van verschillende soorten - en hij liet het licht op het biljet vallen terwijl hij het bestudeerde. Zijn lippen waren samengeknepen en zijn voorhoofd was gefronst terwijl hij zijn nauwgezette studie voortzette. Er had een muggengezoem van gepraat rond de tafel geklonken, nu nam het geleidelijk af en het werd stil, terwijl de man het biljet nog steeds bekeek. Aller ogen waren op hem gevestigd.
Ten slotte nam de man de loep voor zijn oog weg en gooide het biljet op de tafel. Hij keek naar de afwachtende gezichten. 'Ik zeg het nog eens,' zei hij, 'en dat is mijn uiteindelijke overtuiging - dit biljet is gemaakt met echte clichés van het Amerikaanse Ministerie van Financiën. Het is absoluut vlekkeloos. Alleen het papier verraadt het - en het papier is bijzonder goed.'
Aan de andere kant van de tafel keek een man naar de spreker. Hij zei: 'Je weet dat dat onmogelijk is, Joe. Je kent onze veiligheidsmaatregelen. Trouwens, het is zo'n oud cliché - een serie uit 1941. Om je de waarheid te zeggen is het vlak na Pearl Harbor vernietigd. Nee, Joe, je moet je vergissen. Niemand kan een stel clichés van Financiën stelen. Bovendien, dat hebben we al tien keer nagegaan - de clichés zijn vernietigd. Alle mensen die er bij betrokken waren, zowel bij het maken als bij het vernietigen van de clichés, zijn nu dood. Maar we hebben het archief zo grondig nagekeken, dat er geen twijfel mogelijk is. Die clichés zijn vernietigd!'
De man die het biljet bestudeerd had, pakte het weer op. Van het biljet keek hij naar de man aan de andere kant van de tafel, in dat geval zit er ergens op de wereld een genie. Een graveur die het origineel absoluut volmaakt gekopieerd heeft.'
Verderop aan de tafel zei een andere man: 'Dat is onmogelijk. Clichés zijn kunstwerken - ze kunnen nooit volmaakt gedupliceerd worden.'
De expert liet het bankbiljet op de tafel dwarrelen. Hij keek de tafel langs, zei toen: in dat geval, heren, hebben we te maken met zwarte magie.'
Er volgde een lange stilte. Toen vroeg een grappenmaker: 'Als ze zo verdomd goed zijn, waarom accepteren we ze dan niet gewoon? Kunnen we miljarden in de economie laten vloeien.'
Zijn grapje lokte weinig gelach uit.
De vermoeid uitziende man die de vergadering leidde vanachter een verhoogd bureau in de opening van de U-vormige tafel, tikte met een hamer. 'Dit is geen lichtzinnige zaak, heren. Tenzij we de herkomst van deze biljetten vinden en die clichés heel spoedig vernietigen, staan we voor grote moeilijkheden. We bevinden ons trouwens al in grote moeilijkheden. Miljoenen mensen zijn beetgenomen, er zullen er nog talloze volgen, en dat is alleen nog maar in dit land.'
De man die naast Hawk zat vroeg: 'Wat is het meest recente cijfer, meneer?'
De voorzitter pakte een vel papier van zijn bureau en keek ernaar. Hij zuchtte. 'Volgens de computer, en hierbij is extrapolatie inbegrepen, zijn er nu, of anders zeer binnenkort, valse biljetten ter waarde van een miljard dollar in omloop.' Hij zette zijn ouderwetse pince-nez af en wreef over de rode vlekjes op zijn neus. 'U begrijpt de enorme taak, die voor ons ligt, heren. Zelfs als we de toevloed van valse biljetten vanmiddag nog konden stopzetten, zouden we nog voor het gigantische karwei staan ze allemaal te vinden en te vernietigen.'
'We zouden het,' zei iemand, 'de komende tien jaar of zo zonder biljetten van vijf dollar kunnen stellen.'
De voorzitter keek de spreker scherp aan. 'Ik verwaardig me niet, daar een antwoord op te geven, meneer. Onze eerste, voornaamste en meest dringende taak is de herkomst van deze biljetten na te gaan en er een eind aan te maken. Maar dat is niet onze afdeling. Helemaal niet. Ik ben er zeker van dat de betrokken bureaus al stappen genomen hebben. De vergadering is opgeheven, heren.' Hij tikte met zijn hamer.
Terwijl hij de zaal verliet, dacht Hawk: Ik wist het. Ik voelde het in mijn broze oude botten. Het wordt een karwei voor AXE. Dit is te omvangrijk voor de CIA - zij hebben Nick Carter niet.
Toen hij in de schroeiende julihitte stapte en zijn bruine strohoed opzette, dacht hij: Al bijna een miljard dollar. Mijn God! Wat een operatie! Geen wonder dat de F-jon-gens en de Geheime Dienst het niet aankunnen. Hij liep naar Pennsylvania Avenue, terwijl zijn hakken wegzakten in het asfalt dat nu op hete modder leek. Zijn scherpe, ouderwetse en messcherpe brein overwoog het probleem van alle kanten. Hij had plezier. Dit was het soort uitdaging waar hij van hield en dat hij begreep. Terwijl hij een groepje meisjes ontweek in shorts en beha's die op een strand niet zouden zijn toegelaten, dacht hij: er zijn maar twee vervalsers ter wereld die groot genoeg zijn om een dergelijke zaak op touw te zetten. Ik ben benieuwd wie het is - de Beer of de Draak?
Hawk besloot Nick nog niet terug te roepen. Laat Nummer Eén nog maar een poosje op het strand van Acapulco dartelen. Killmaster had deze vakantie meer dan verdiend.
Hawk liep Dupont Circle op en begaf zich naar zijn kantoor in het doolhof van de Amalgamated Press and Wire Service. Het kon geen kwaad, hield hij zichzelf voor, een paar radertjes in beweging te zetten, AXE was er nog niet bijgeroepen. Nog niet. Maar dat zou gebeuren. Eén ogenblik, terwijl hij op een lift wachtte, leek hij op een oude houtvester die een boom opmat.
Tony Vargas, renegaat en dronkenlap, voormalig officier in de Mexicaanse Luchtmacht, waar hij oneervol uit ontslagen was wegens valsspelen met kaarten, luisterde met een deskundig oor naar het behaaglijke gezoem van de kleine Beechcraft. Zijn enigszins benevelde ogen keken naar de instrumenten, op zoek naar eventuele moeilijkheden. Niets. Hij had voldoende brandstof. Tony grinnikte en pakte de fles naast de stoel. Dit was een vlucht waarop hij zich geen zorgen hoefde te maken over het point of no return. Hij kwam niet terug! Niet tenzij hij ... Tony grinnikte weer en streek met een vinger over zijn keel. Oef! Wat ze hem zouden aandoen! Maar ze zouden hem nooit te pakken krijgen. Nooit.
Tony stak zijn arm naar achteren en klopte op een van de grote koffers die daar stonden. Moeder Gods! Wat een buit. En hij - wat een opportunist was hij. Het was hem weliswaar in de schoot geworpen, maar hij was zo slim geweest in te zien dat dit de kans was om rijk te worden, voor de rest van zijn leven rijk te zijn, om te reizen, het ervan te nemen. Veel beter dan mevrouw Teef en haar vrienden heen en weer te vliegen naar en van haar kasteel aan de Golfo de California. Ha! Tony nam nog een slok uit de fles en likte zijn lippen. Hij liet zijn gedachten gaan over het gezicht en het figuur van zijn voormalige werkgeefster. Wat een vrouw! En dat op haar leeftijd. Hij had haar best een keer willen ...
Hij onderbrak zijn gedachten om naar links te zwenken en een snelle blik op de grond beneden te werpen. Hij had instructies de Rio Grande een stuk ten westen van Presi-dio, maar ten oosten van Ruidosa over te steken. Tony trok een grimas en nam nog een slok. Het was alsof je een draad door het oog van een naald moest steken, maar hij kon het. Hij had vele malen grenspatrouille gevlogen toen hij luitenant Antonio Vargas was geweest, voor ze ... nou ja, het had geen zin daar nu aan te denken. Hij zou spoedig een miljonair zijn ... nou ja, een halve miljonair. Dat was voldoende.
De timing was eveneens belangrijk. Hij moest de Rio Grande laag en vlak voor het invallen van de schemering oversteken en op zijn hoede zijn voor vliegtuigen en helikopters van de Rangers of Immigratie. Ze maakten tegenwoordig veel werk van clandestiene arbeiders, de Amerikanen. Maar het allerbelangrijkste was, dat hij het afgesproken ontmoetingspunt vlak voor de duisternis inviel bereikte. Hij moest licht genoeg hebben om te kunnen landen. Er zouden geen fakkels zijn. Tony Vargas grinnikte. Fakkels. Ha! Amerikaanse gangsters staken geen fakkels aan. Tony streelde de koffer weer. Hoeveel miljoenen van het slechte spul, dat prachtige slechte spul, had hij in zijn haast in die koffer gepakt? Hij had er geen idee van. Maar het was een heleboel. Twee koffers. Waarvoor hij een half miljoen goede, mooie, verrukkelijke en authentieke Amerikaanse dollars zou krijgen!
Het was hem tijdens de ontmoetingen in Mexico City keer op keer zorgvuldig uitgelegd. Als hij het spul te pakken kon krijgen en als hij op het afgesproken ontmoetingspunt kon komen, zou hij het half miljoen krijgen. Bij de laatste bespreking had Tony een vraag gesteld. De vervalste biljetten van vijf dollar konden nu niet uitgegeven worden - ze waren geschorst, ja? Dat wist iedere idioot die de krant kon lezen of naar de radio luisteren. Wat kon het Syndicaat dan doen met de vervalsingen, als ze ze eenmaal hadden?
Hij had een medelijdende blik en een scherp antwoord ontvangen. De mannen die het geld kochten konden zich veroorloven te wachten. Twintig jaar als het nodig was. Het slechte spul kon wachten tot het tijd werd het weer voorzichtig in omloop te brengen. En ditmaal zou het pp de goede manier gebeuren, professioneel, niet in één smak op de markt gegooid worden. Tony had de verachting voor dergelijke amateurs bespeurd in de stem van de gringo. Maar de gringo wist ook niet alles. Tony had hem het een en ander kunnen vertellen, maar dat waren zijn zaken niet. Tony werd verveeld door politiek.
Hij keek op de kaart, die op zijn knie gebonden was. Op hetzelfde moment zag hij de zon in de zilveren slang van de Rio Grande glinsteren. Caramba! Hij was te vroeg. Toen herinnerde hij het zich, hij keek op zijn hoogtemeter: 10.000 voet. Dat was natuurlijk veel te hoog, maar het verklaarde de heldere zon. Beneden zou de schemering intreden als de zon achter de bergpieken verdween. Niettemin beschreef hij een cirkel en vloog een poosje in zuidelijke richting, terwijl hij hoogte verloor, voor het geval hij was opgemerkt of ergens op een radarscherm verschenen was. Tony grinnikte en nam nog een slok.
Hij zakte tot duizend voet, zwenkte weer en vloog terug naar de Rio Grande. Maak er een eind aan. Door de nauwe sleuf naar het dorre land van het Big Bend Nationale Park. Op zijn kaart was een ruwe driehoek getekend die begrensd werd door Chinati Piek, Santiago Piek en de Kathedraalsberg in het noorden. In het centrum van deze driehoek bevond zich een hoge mesa waar hij kon landen. Dertig kilometer naar het noordoosten liep een hoofdweg, u.s. 90. De mannen die hij zou ontmoeten en die hem zouden betalen, hadden nu een week zitten wachten. Deden zich voor als kampeerders. Ze zouden nog een week wachten, dan zouden ze vertrekken en de handel zou afgelopen zijn.
De brede, ondiepe Rio Grande - eigenlijk niet meer dan modderbanken en kleine stroompjes in deze tijd van het jaar - glinsterde onder het kleine vliegtuig. Hij was er overheen. Een tikje te laag. Hij trok de machine op en zwenkte af naar het noordoosten. Ook nog een tikje te vroeg. De schemering begon net in te vallen. Tony reikte naar de fles. Wat deed het ertoe? Hij zou al gauw een rijk man zijn. Hij nam een slok en zette de fles neer. 'Perdición!' Dit was lastig vliegen. Alleen maar kloven en ravijnen en pieken. Het was niet makkelijk recht te blijven koersen. Tony grinnikte nog eens. Zijn laatste grijns. Hij zag de uitstekende rotspunt niet die op een grote slagtand leek en die de vleugel van de kleine Beechcraft raakte.
Jim Yantis, een Texas Ranger, had zijn paard Yorick juist in de kleine vrachtwagen geladen en ging achter het stuur van de Rangerwagen zitten toen hij de Beechcraft zag neerstorten.
'Godverdomme!' zei Jim hardop. Dat kreeg je als je vaak alleen was. 'Jezus!'
Hij wachtte op de opkokende vlammen. Ze kwamen niet. De arme schooier zou tenminste niet gecremeerd worden. Er zou iets overblijven dat geïdentificeerd kon worden. Hij stapte uit de auto - Christus, hij was moe - en liep naar achteren om de vrachtwagen te openen. Hij leidde Yorick de kleine oprit af en begon hem te zadelen. De grote ruin hinnikte en stapte protesterend opzij. Yantis kalmeerde hem met een paar aaien.
'Ik vind het ook rot,' zei hij tegen het paard. 'Ik weet dat het etenstijd is, ouwe jongen, maar zo gaat het nou eenmaal. We moeten ernaar toe om de naam en de identiteit te weten te komen van die clown, die net doodgevallen is.' Hij klopte Yorick op de neus. 'Trouwens, misschien is hij niet dood. Hou je niet van dit soort karweitjes? Dan had je geen dienst bij de Rangers moeten nemen, jongen. Vort nou!'
Het kostte Jim Yantis bijna een uur om bij het neergestorte vliegtuig te komen. Tegen die tijd was het donker, maar er hing een volle maan in de lucht boven Santiago. Van deze hoogte zag hij af en toe de stralen van de koplampen van een eenzame auto op Snelweg 90.
De Ranger doorzocht het wrak met een krachtige lantaren. De piloot was dood. Er stond een halfvolle fles whisky, die niet gebroken was. Jim Yantis floot zacht. Wat sommige idioten toch uithaalden ...
Toen zag hij het geld. Een van de grote koffers was opengebarsten en een lichte, zuiver geurende bergwind suizelde door de pakketten groene bankbiljetten. De Ranger pakte een van de biljetten en bekeek het. Een vijfje. Het waren allemaal vijfjes. Hij knielde en opende de andere koffer. Vol vijfjes. Het begon hem te dagen, terwijl hij opstond en zijn knieën afklopte.
'Godallemachtig,' zei hij tegen het paard. 'Deze keer hebben we iets te pakken, jongen. We moeten terug voor een radiomelding. En het heeft geen zin om te mopperen, want ze sturen ons regelrecht weer terug om dit te bewaken tot ze hier komen.'
Jim Yantis klakte met de tong tegen het paard en ging terug over hetzelfde martelende pad. Goddank dat die grote maan er was! In het zadel dacht hij vaag aan de reden waarom hij in deze buurt was. Zes mannen - ze hadden hem verteld dat het vreemde types waren om hier aangetroffen te worden - waren min of meer in het niets verdwenen vanuit de Tall Pine Inn. Het Districtshoofd-kwartier had Jim opdracht gegeven wat rond te snuffelen en te zien wat er met hen gebeurd was. Nou, dat kon wachten. Dit was belangrijker dan zes verdwenen onbekenden!
Een telefoon rinkelde in een dure suite in een van de luxehotels van Mexico City. De man bij het grote panoramische raam draaide zich niet om. Hij had de dikke fluwelen gordijnen opengetrokken en keek omlaag naar de Plaza en het verkeer, dat gouden arabesken rond het Cuauhtemoc-standbeeld weefde. De schemering was juist ingevallen en er viel een lichte regen, die de drukke straten bevochtigde en er zwarte spiegels van maakte. Spiegels die duizenden autolichten weerkaatsten. Het zal niet lang duren, dacht de man met een merkwaardige geprikkeldheid, voor dat verdomde verkeer hier net zo erg wordt als in Los Angeles. Waarom schoot die stomme prostituta niet op! Hij betaalde haar genoeg! De telefoon rinkelde weer. De man vloekte zacht, wendde zich van het raam af, liep over het weelderige tapijt en nam de hoorn op. Terwijl hij dit deed, merkte hij dat zijn vingers trilden. Verdomde zenuwen, dacht hij. Als dit laatste karwei achter de rug was, stapte hij eruit. Dook hij onder.
Hij sprak behoedzaam in de hoorn. 'Ja?'
Er klonk een metalig geratel. Terwijl hij luisterde begon zijn roze, goed doorvoede gezicht af te zakken. De gladgeschoren wangen beefden terwijl hij heftig zijn hoofd schudde.
'Nee! Kom niet hier, idioot. Geen namen. Luister en hang dan meteen op. Over een half uur in het Alameda Park voor de San Juan de Dios. Gesnapt? Goed. Tot straks!' Toen hij de hoorn neerlegde, werd er zacht op de deur geklopt. De man vloekte en liep naar de foyer. Die stomme puta moest uitgerekend nu komen! Net nu hij weg moest.
De vrouw die hij binnenliet was iets te opvallend gekleed en had een soupgon te veel dure parfum op om te zijn wat ze voorgaf te zijn - een eerste klas callgirl. Ze was jong en bijzonder knap, had grote borsten en voortreffelijke benen, maar niettemin hing er de sfeer van een hoer rond haar. Zodra de deur dicht was, kroop ze tegen de man op, duwde haar lichaam tegen hem aan.
'Het spijt me dat ik zo laat ben, schat, maar ik moet veel doen om me klaar te maken. Perdón? Trouwens, je hebt me pas op het allerlaatste ogenblik gebeld!' Haar scharlaken mond pruilde hoerig toen ze de zitkamer van de suite binnengingen.
Maxwell Harper bleef een ogenblik dicht bij de vrouw staan en streelde haar. Hij had grote handen en sterke, stompe vingers met zwarte haren tussen de knokkels. De vrouw leunde tegen hem aan en keek leeg over zijn schouder terwijl zijn handen verkenningen uitvoerden. Het was alsof hij haar op wapens fouilleerde. Hij volgde snel de lijnen van haar dijen, billen, middel, borsten. Ze kende hem goed genoeg om niet iets voor te wenden dat ze niet voelde. Het afgelopen jaar was ze vele keren bij Harper geweest en ze wist dat hij slechts onder bepaalde omstandigheden potent was. Ze was zich volkomen bewust van het spel dat nu begon.
Maar ditmaal duwde Harper haar weg. Zijn polsslag werd sneller en hij kende de gevaren. Hij was nooit iemand geweest die het meisje voor de zaken stelde. 'Sorry, Rosita. Ik moet weg. Je kunt hier op me wachten. Het zal niet lang duren.'
Ze pruilde en stak een hand naar hem uit, maar hij ontweek haar. 'Je bent stout, Maxie,' plaagde ze. 'Je laat me me zo haasten en dan ga je weg.'
Maxwell Harper liep naar een kast en pakte een Burberry-regenjas. Hij zette voor de spiegel zijn gleufhoed op, fronste tegen de weerspiegeling van de vrouw. Verdomde hoeren! Waarom moesten ze altijd jammeren?
'Noem me geen Maxie,' zei hij kortaf. 'Ik zei dat het niet lang duurt. Wacht hier op me. Er zijn genoeg tijdschriften. Bestel maar wat je wilt bij room service.'
Toen de deur achter hem dichtging, stak Rosita haar tong uit en liet hem als een rood slangetje achter de verdwijnende voetstappen aan flakkeren. Ze draaide zich om, keek een ogenblik naar de suite, liep toen naar de telefoon. Met haar hand op het toestel aarzelde ze. Ze was benieuwd hoe lang hij zou wegblijven. Er was een piccolo in het hotel, een heel jonge en knappe jongen, een van de weinige mannen die haar ooit genot verschaft hadden. Ze gaf eigenlijk de voorkeur aan vrouwen, maar ze moest toegeven dat Juan magnifico was.
Beter van niet. Ze zuchtte en deinde door de kamer naar een divan en ging zitten. Ze pakte Harper's van een koffietafel en begon er afwezig in te bladeren. Toen ze de overeenkomst in de namen opmerkte, giechelde ze en stak ze haar tong uit tegen het tijdschrift. Misschien was deze revista ook eigendom van het dikke zwijn? Wie zou het zeggen? Hij was in elk geval rijk genoeg om haar goed te betalen voor zijn vreemde pleziertjes. Ze vond een lange sigaret in een zilveren doos, stak hem op en duwde hem in haar scharlaken mond en keek door de rook heen naar de haute couture-kleren. Misschien kon ze zich, na vanavond, iets dergelijks veroorloven. Quién sabe?
Maxwell Harper liep snel naar het Alameda Park. Er viel nog een fijne regen en hij zette de kraag van zijn Burberry op. Voor een forse man, die dik begon te worden, bewoog hij zich goed. Niettemin hijgde hij enigszins en er lag een dun laagje vocht op zijn voorhoofd, toen hij de kerk van San Juan de Dios bereikte. Toen hij voorbij de vaag verlichte gevel liep, maakte een kleine figuur zich los uit een smalle gotische nis en volgde Harper het park in. Er zijn altijd wandelaars en bankzitters in het Alameda Park als het warm is, zelfs in de regen, en de twee mannen vielen niet op.
De man die naast Harper was gaan lopen, had een mestizo kunnen zijn, een melange van Spanjaard en Indiaan, maar in feite was hij een Chinees. Zijn echte naam was Tsjoeng Hie, hoewel hij nu de naam Hurtada gebruikte. Het was niet opmerkelijk dat hij voor een mestizo kon doorgaan. Iemand die oosterse bemanningen in Mexicaanse havens heeft gezien, heeft ook de opvallende gelijkenis in fysionomie moeten opmerken. Het komt door het Indiaanse bloed; beiden zijn afstammelingen van verwijderde Mongoolse voorouders. Peking had dat niet vergeten.
Tsjoeng Hie, of Hurtada, was een kleine, stevig gebouwde man. Hij droeg een goedkope plastic regenjas over een goed gesneden pak en een deukhoed die met een plastic regenkap bedekt was. Terwijl de mannen een smal, slecht verlicht pad opliepen, vroeg Maxwell Harper: 'Hoe is die dronkelap om te beginnen in de kluis gekomen? Verdomme! Ik kan nog geen uur weggaan of er gebeurt zoiets!' Zijn kleinere metgezel wierp Harper een blik toe die een toets van valsheid bevatte, maar hij antwoordde rustig. 'Je bent nu twee dagen weg, Harper. Ik heb alles op mijn schouders moeten nemen. Ik geef toe dat het een fout in de veiligheidsmaatregelen was, een ernstige fout, maar Vargas logeerde in het kasteel als hij niet werkte. Ik kon niet voortdurend op hem letten. Je weet onder welke spanningen we werken - twee afzonderlijke veiligheidsgroepen, twee projecten zou je kunnen zeggen. Tot we alles hebben overgenomen kun je niet van me verwachten dat ik verantwoordelijk ben voor het kasteel en mevrouw Teef en al haar employés. Wie zou trouwens gedacht hebben dat die dronkenlap van een Vargas iets dergelijks zou uithalen? Ik had niet gedacht dat hij ooit nuchter genoeg was of het lef had!'
Harper knikte onwillig. 'Ja. We hebben die zuipschuit onderschat. Maar laten we de paniekknop niet indrukken. Ik geef toe dat het gevaarlijk is, maar het helpt ons niet als we overstuur raken. Er zal wel geen kans zijn om Vargas te pakken te krijgen?'
Ze bereikten een rustige plek, ver van het centrum van het park, waar een enkele lamp een krans van mist droeg. Er stond een bank. Harper liet zich er zwaar op neer en stak een sigaar op. Hurtada ijsbeerde nerveus over het pad, alsof hij dekwacht had.
'Ik zie niet hoe we hem te pakken kunnen krijgen,' raspte hij. 'Hij heeft een paar koffers met geld gevuld, een jeep gestolen en is naar de airstrip gereden en met de Beechcraft verdwenen. Zoals de Duitsers zeggen - ins Blaue hinein. We weten niet eens welke kant hij uitgegaan is. Hoe dacht je hem te vinden, Harper?'
'Geen namen!' snauwde Harper. Hij keek naar het natte struikgewas achter de bank.
Hurtada hield op met ijsberen en keek op Harper neer. 'Ik weet wat het is! Je maakt je tegenwoordig te druk om je eigen hachje. Nou ja, dat zit er misschien wel in. Jij doet alleen voor het geld mee.' Hij boog zich over naar de forse man en fluisterde: 'Jij hoeft niet op zekere dag terug naar China. Ik wel. Dat maakt een verschil in gezichtspunt, geperverteerde dikke schoft. En ik zeg je dat we in moeilijkheden zitten. Denk na, man! Vargas is een dronkenlap! Hij heeft miljoenen van dat valse geld en hij heeft een vliegtuig. Hij heeft ook een paar flessen in de buurt. Waar komt dat allemaal op neer?'
Harper stak een vlezige hand op en de sigaar gloeide tussen zijn vingers. 'Goed - goed! Het heeft geen zin ruzie te maken. Dan zouden we goed de sigaar zijn. En scheld me niet uit! Vergeet niet dat ik verdomme de leiding van deze operatie heb.'
'Ze moeten gek zijn in Peking,' zei Hurtada. Maar de stem was die van Tsjoeng Hie.
Harper negeerde de slepende toon. 'Zoals ik het zie hebben we twee keuzemogelijkheden - paniekerig worden en de boel inpakken en verdwijnen, of afwachten om te zien hoe het zich ontwikkelt. We staan voor gek als we een dergelijke operatie laten afnokken voor het per se nodig is. En je hebt gelijk - we weten niet waar Vargas heen gegaan is. Ik betwijfel of hij naar het noorden, naar de Verenigde Staten is gegaan. Waarschijnlijk is hij op weg naar het zuiden, naar Centraal- of Zuid-Amerika. Hij is een verdomd goeie piloot, weet je, en hij is net link genoeg om de trucjes te kennen. Ik stel voor dat we afwachten - als hij naar het zuiden gaat, zitten we waarschijnlijk goed. Hij zal ergens onderduiken en proberen dat geld langzaam in omloop te brengen.'
De Chinees hield op met ijsberen, ging op de natte bank zitten en keek somber naar het grindpad. 'Er zit maar één goede kant aan deze troep - de schoft heeft tenminste niet het goede geld meegenomen. Hij kon niet in die kluis komen.'
Hurtada's manchet was opgeschoven. Er glinsterde iets op zijn dunne pols. Afwezig bevingerde hij de gouden armband, een slang met zijn staart in de bek. Het licht weerkaatste op de armband en Harper keek er een ogenblik naar. Hij werd getroffen door een gedachte. 'Vargas wist toch niet van de Partij, wel? Ik bedoel, hij werkte er niet voor, zat er niet in.'
'Natuurlijk niet,' zei de Chinees geprikkeld. 'Hoe kon hij? Hij is niet meer dan een dronken idioot. Hoe zouden we hem kunnen gebruiken?'
'Hij heeft jullie veiligheidsmensen beetgehad,' zei Harper sluw. Toen, na een blik op Hurtada's gezicht, vervolgde hij haastig: 'Ik dacht dat ik hem een paar keer zo'n armband had zien dragen. Daarom vroeg ik het.'
Hurtada haalde zijn schouders op. 'Misschien, ja. Een heleboel mensen dragen ze en ze hebben niets te maken met de Partij van de Slang. Zelfs kinderen. Hoe meer hoe beter - ik dacht dat we het daarover eens waren. Net als de buttons tijdens de verkiezingen in Amerika.'
'Maar in dit geval,' begon Harper en schudde toen zijn hoofd. Hij stond op. 'Laten we hier een eind aan maken. Ga terug naar de kust. Blijf uit de buurt van het kasteel en de Teef. En verscherp in godsnaam je veiligheidsmaatregelen.'
Hurtada keek kwaad. 'Dat heb ik al gedaan. Persoonlijk. De twee bewakers die een fles met Vargas gedronken hebben, zullen er nooit meer een drinken. Met niemand.'
'Goed zo. Ik hoop dat je ze een flink stuk de zee op gebracht hebt.' Harper klopte de Chinees op de schouder. 'Ik kom morgenochtend zo vroeg mogelijk. Ik heb hier nog iets af te handelen. Tegen de tijd dat ik daar kom heb
ik een besluit genomen. Afwachten of verdwijnen. Ik zal het je laten weten.'
Toen ze op het punt stonden uit elkaar te gaan, zei Hurtada: 'Je begrijpt dat ik dit moet rapporteren. Ik moet contact opnemen met de Zeedraak en het naar Peking laten doorsturen.'
Maxwell Harper keek zijn metgezel lange tijd aan. Zijn kleine ogen, die hardgrijs in hun dikke wallen glinsterden, stonden koud.
'Je doet maar,' zei hij ten slotte. 'Ik kan je niet tegenhouden. Maar als ik jou was zou ik het niet doen - nog niet. De Partij begint net op gang te komen, resultaten te boeken. Als we er nu mee ophouden, gaat er een hoop werk naar de knoppen. Maar je ziet maar.'
Terwijl hij het pad afliep keek Harper om naar de kleine man. 'Ten slotte,' zei hij boosaardig, 'ben jij de man die de leiding van de veiligheidsmaatregelen heeft. Ik heb Vargas niet laten ontsnappen met het geld.'
Peking is een stad die ongeveer gebouwd is in de vorm van een reeks Chinese dozen. Je hebt de Buitenstad. Dan heb je de Binnen- of Verboden Stad. En in het hart bevindt zich de Keizerlijke Stad. Dit is het hart van het Chinese Centrale Comité. Zoals bij alle bureaucratieën, of ze nu dictatoriaal of democratisch geregeerd worden, zijn er talloze obscure kantoren verspreid in moeilijk te vinden gebouwen. Een dergelijk kantoor was dat van de man, die de leiding had van de Politieke en Economische Oorlogvoering.
Zijn naam was Lioe Sjao-hi en hij was voor in de vijftig. Hij was een kleine man, een bleke, gele, kleine man met iets van de delicaatheid van Ming. Lioe was een teruggetrokken man met een hoffelijke gereserveerdheid, die
meer in het oude dan het nieuwe China scheen thuis te horen, maar de ware aard van Lioe was in zijn ogen te lezen. Ze waren donker, alert, brandden van wilde intelligentie en ongeduld. Lioe verstond zijn werk en zijn macht strekte zich uit over hoge posten.
Hij keek nu op van zijn papieren toen een assistent binnenkwam met een boodschap. Hij legde het vel papier op het bureau. 'Het laatste nieuws van de Zeedraak, meneer.' De assistent wist dat hij Lioe niet 'kameraad' moest noemen, wat het partijprotocol ook mocht zeggen.
Lioe wuifde hem weg. Toen de man was verdwenen, pakte hij de boodschap op en las hem zorgvuldig. Hij las hem nogmaals. Zijn gladde voorhoofd rimpelde. Het scheen dat alles uitstekend ging in Mexico. Bijna te goed. Dat soort optimisme maakte hem ongerust. Hij drukte op een knop op zijn bureau.
Toen de assistent weer binnenkwam, vroeg Lioe: 'Waar is de Zeedraak op het ogenblik?'
De man liep naar een muur en trok een grote kaart omlaag. Zonder aarzeling verplaatste hij een speld met rode knop van de ene plek naar een andere. Het was zijn taak dit soort dingen te weten. Nu wees hij naar de rode speld. 'Ruwweg, ongeveer 108 west bij 24 noord, meneer. We hebben de kreeftskeerkringen voor de breedtegraad gebruikt. Heeft u orders voor de Zeedraak, meneer?'
Lioe stak zijn hand op om hem het zwijgen op te leggen. Zijn voortreffelijke brein visualiseerde de kaart van dat gedeelte van de wereld. Hij liep niet naar de muurkaart. Na een ogenblik vroeg hij: 'Is dat niet rond de monding van de Golf van Californië?'
'Ja, meneer. De Zeedraak ligt overdag op de bodem, meneer, en ...'
'Als ik een lesje in de elementaire gegevens wil hebben,'
zei Lioe, terwijl hij hem met een ondoorzichtige blik aankeek, 'vertel ik het je wel. Ga.' De man ging haastig weg. Weer alleen pakte Lioe de boodschap op en las hem nogmaals. Ten slotte legde hij het papier terzijde en verdiepte zich in zijn werk. Het Mexicaanse avontuur was natuurlijk een gok. Een grote gok. Het scheen goed te gaan. Maar toch voelde hij zich onbehaaglijk. Het was nooit juist je agenten al te zeer te vertrouwen! Hier was een inspectie ter plaatse nodig, door hemzelf, en dat was onmogelijk. Lioe zuchtte en werkte door en zijn ouderwetse pen siste als een slang over het papier.
2 - KORTE IDYLLE
Zonsondergang in Acapulco. De omringende bergen werden paars gekleurd in de aansluipende schemering en in de witte luxehotels twinkelden een paar lichten. Laat terugkerende jachten haastten zich van de open zee naar een knusse haven. De temperatuur was juist voldoende afgekoeld om als satijn op de huid aan te voelen.
Nick Carter lag tevreden op een verlaten stuk strand en liet de kalme schoonheid van dit moment op zich inwerken. Het meisje lag eveneens zwijgend op het zand en dat was voor het ogenblik goed. Ze was de hele middag een onophoudelijke babbelkous geweest, zo vrolijk en amusant - en gretig - dat Nick, hoe bekoord hij ook was, nu dankbaar was voor de rust.
Ze lagen, met gesloten ogen, dij aan dij, de hare slank en donkerbruin, de zijne bedrieglijk slank en fors gespierd. Naast hen in het zand stond een geplunderde picknickmand met twee lege wijnflessen. Ze hadden Taittinger Blanc de blanc bevat. De druif uit de Chardonnay. Killmaster voelde nu het zachte mousseren van de wijn in zich. De wijn had, in geringe mate, fysieke invloed op hem; hij hoopte niet dat zijn geest was aangetast. Omdat hij spoedig een besluit moest nemen. Wat het meisje, Angelita Dolores Rita Inez Delgado, betrof.
Het was een hard besluit om te nemen.
Nick deed zijn ogen half open en tuurde naar de zee. De zon was een gigantisch gouden medaillon dat net boven het water hing en de lucht rondom was opgeklopt tot een schuim van schitterende kleuren.
'Nick?' Angelita's dij drukte harder tegen de zijne. Haar vinger trok krulletjes op de binnenkant van zijn linkerarm, vlak boven de elleboog.
'Hmmm?' Nick deed zijn ogen dicht tegen de gouden pijlen van de zon. Hij hield zich voor dat hij het besluit moest nemen. Spoedig. Hij had het gevoel dat Angie zich zou gaan opdringen. Ze had hem nu een week lang meedogenloos nagejaagd en vanaf het begin waren haar bedoelingen duidelijk geweest. Dit meisje was vastbesloten zich te geven, haar maagdelijkheid te offeren op het altaar van Nicks mannelijkheid. En om een merkwaardige reden, die Nick zelf niet begreep, was hij onwillig het offer te aanvaarden. Hij was erg verbaasd over zijn houding. Niet dat hij veel ervaring had met maagden, tenminste niet sinds zijn studententijd toen hij er, zoals de meeste jongemannen, wel een paar ontmaagd had. Maar sindsdien was hij gaan houden van vrouwen die mooi, ervaren en iets ouder waren dan de eenentwintigjarige Angie. Maar hier lag hij op het strand met dit verrukkelijke hete Mexicaanse meisje - en hij had nog steeds geen besluit genomen. Verleiden of niet verleiden? Nick moest erom grinniken. Het zou bijzonder moeilijk worden de verantwoordelijkheid voor deze verleiding te bepalen. Als ze al plaats vond.
'Nick, liefste?' Haar vingers streelden zijn arm weer. Hij hield zijn ogen gesloten. 'Zwijgen is goud, Angie.'
Ze giechelde. 'Ik heb er genoeg van om te zwijgen. Trouwens ik wil weten wat dit is, die tatoeage die je hebt.'