Carter Nick : другие произведения.

The Peking Dossier

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 56
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  Het Peking-Dossier
  
  
  
  
  
  Uitgeverij Romanpers BV - Amsterdam
  
  Oorspronkelijke titel: The Peking Dossier
  
  No 1973 Universal-Award House, Inc.
  
  Nederlands van: Rinus Suydersee
  
  Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
  
  ISBN 90 283 0464 9
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  
  
  No1975 Uitgeverij Romanpers BV - Amsterdam
  
  Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Ik schonk niet veel aandacht aan de krantenkop. Het zei iets over een senator die neergeschoten was.
  
  Ik legde een muntstuk op de glanzende toonbank van de kiosk in het Waldorf. Het moest ze een uur hebben gekost die zo glanzend te krijgen. 'Nu je toch bezig bent,' zei ik tegen het meisje achter de toonbank, 'graag een pakje Lucky Strike.'
  
  Ze bukte zich en zocht op een plank beneden. Wat er gebeurde toen ze bukte, beviel me uitstekend. Ik legde er een halve dollar bij.
  
  'Nee, nee,' zei ze. 'Sigaretten zijn vijfenzeventig.
  
  Ik keek haar aan. 'New York is voldoende om je te laten ophouden met roken,' zei ik.
  
  Ze schonk me haar Iowa-lach. 'In de drugstore zijn ze maar zestig,' zei ze.
  
  'Het is wel goed,' zei ik en wierp nog een kwartje op de toonbank. Nick Carter, de laatste der grote verspillers.
  
  Ik zag mijn gezicht weerspiegeld in een spiegel van de lobby. Altijd al heb ik het gevoel gehad dat ik er precies zo uitzie als ik ben. Een geheim agent. Ik ben een beetje te lang en te gemeen om thuis te horen in een keurig zakenkostuum. Daarnaast zie ik er ook nog uit alsof ik te lang in weer en wind heb rondgelopen. Kleine meisjes noemen zo'n smoel 'verlopen'. Grote meisjes noemen het 'doorleefd'. Volgens mij zijn het gewoon kraaienpootjes en voor de rest zal het me een zorg zijn.
  
  Ik keek op de klok. Tien voor half twee. Ik was vroeg. Hawk zou me iemand van AXE laten ontmoeten die me instructies moest geven over het één of andere noodgeval. Hij zou me een meisje sturen. Een roodharige. Ze zou vragen of ik wist hoe ze bij het Tower-restaurant moest komen. En New York heeft geen Tower-restaurant.
  
  Ik liep naar één van de grote, opgevulde wachtkamerstoelen -eentje met een asbak ernaast. Het laatste pakje van mijn speciale merk had ik verbruikt en ik had vergeten bij te bestellen. Maar Lucky Strike was ook prima. Wel kort, maar pittig. Ik sloeg de krant open.
  
  
  
  'Gisteravond laat werd in het exclusieve Grenada Casino in Nassau senator John V. Saybrook, voorzitter van de commissie voor Militaire Aangelegenheden, doodgeschoten door een lange belager in jacquet. Volgens ooggetuigen had de senator juist een paar keer gewonnen bij het spelen van Black Jack, toen de speler naast hem een pistool trok onder het roepen van " valsspeler" en twee schoten op hem afvuurde. De plaatselijke politie heeft verdachte in verzekerde bewaring gesteld. Een voorlopig psychiatrisch rapport geeft aan dat deze man, Tsjen-li Brown, geestelijk gestoord is. De maximale inzet aan de tafel bedroeg twee dollar.'
  
  
  
  Ik keek naar de foto. Tsjen-li Brown zag er in het geheel niet uit als geestelijk gestoord. Hij had meer weg van een kat die zojuist de kanarie naar binnen heeft gewerkt. Smalle, Aziatische ogen in een breed, hard gezicht. De mond gekruld tot een gemene lach. Weer keek ik naar de foto. Iets zat me dwars. Zoiets als die twee plaatjes naast elkaar met: zoek de fouten.
  
  'Neem me niet kwalijk, maar kunt u me zeggen hoe ik bij het Tower-restaurant kan komen?'
  
  Helemaal een roodharige. Dikke, koperkleurige wolken om een prachtig gezicht. Een gezicht dat één en al oog leek. Ogen die één en al kleur leken. Groen, bruin, roodbruin. Ze droeg een soort militair kostuum. Net Fort Knox: het verborg een goudmijn. 'De Tower?' zei ik. 'nooit van gehoord.' Dat moest ik zeggen en ik bracht het als een volmaakt acteur.
  
  'Nee?' zei ze, terwijl ze schattige rimpels in haar schattige voorhoofd trok. 'Misschien bedoel je de Tower suite?' Ook dat was deel van mijn tekst.
  
  'Oh nee, hoor. Gut wat stom, hè? Ik zou een paar vrienden ontmoeten en ik dacht dat ze de Tower zeiden.' Zelf was ze ook een perfecte actrice.
  
  'Weet je wat,' zei ik luid, opdat een ieder die er belangstelling voor mocht hebben het kon horen. 'Ik wed dat er een telefoonboek in de bar is. We zullen alle restaurants met Tower in hun naam opzoeken.'
  
  'Dat kan wel uren duren,' zei ze.
  
  'Weet ik,' zei ik.
  
  
  
  We vonden een donker hoekje. Ik bestelde een bourbon, zij een sherry. De dame was een dame. 'Nou?' zei ik toen de ober onze drankjes had gebracht. Niet dat ik zo'n haast had om tot zaken te komen.
  
  'Heb je de krant van vandaag al gelezen?' vroeg ze. Ze wilde dus ter zake komen.
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'Alleen de voorpagina.'
  
  Ze knikte. Daar wou ik het over hebben.'
  
  'Bedoel je de senator Saybrook?'
  
  'Niet precies. Ik bedoelde eigenlijk Tsjen-li Brown.'
  
  'Heeft het met hem te maken?'
  
  'Mmmmm. Gedeeltelijk.'
  
  Godallemachtig. Weer zo'n meid die van spelletjes houdt. Alleen hou ik zelf helemaal niet van spelletjes en al evenmin van meiden die ze spelen. Ik nam een slok van mijn bourbon en wachtte.
  
  ik probeer je niet in de maling te nemen ... het is alleen maar zo verdomd ...' ze zocht naar het goede woord, '... zo verdomd ... nou, "ingewikkeld" is eigenlijk niet het goede woord.' Ze greep naar haar handtasje naast haar op de bank.
  
  'Kun je je nog herinneren hoe senator Morton om het leven is gekomen?'
  
  Ik zocht mijn geheugen na. 'Dat was drie, vier maanden geleden. Vliegramp, niet?'
  
  Ze knikte. 'Privé vliegtuig. De piloot overleefde het.'
  
  'Nou?'
  
  'Nou.' Ze opende haar tasje en haalde er een oud krantenknipsel uit. 'Dit was de piloot,' zei ze. Zelfs in het gedempte licht begreep ik waarop ze doelde. 'Tsjen-li Brown,' zei ik,
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Nee, nee. Charles Brice.'
  
  Weer bestudeerde ik de foto. Het was wel degelijk het gezicht van Tsjen-li. 'Als dat zo is, lijken al die Chinezen op mekaar en dat verhaaltje slik ik niet meer.'
  
  Bijna lachte ze. 'Misschien is dat de enige verklaring. Maar het kan niet dezelfde man zijn, want,' ze stokte even, 'want Charles Brice is dood.' Ze leunde achterover en wachtte tot de bom zou barsten.
  
  'Tweelingen?' probeerde ik.
  
  'Wat zou je van drielingen zeggen?' Ze deed weer een greep in haar tasje en haalde er een foto uit. Deze kwam uit het geheime dossier van AXE. Ik herkende het handschrift van Henderson. 'Lao Tzen' stond erop. De foto was een grote, duidelijke opname. Dichterbij genomen dan die prent van het oude krantenknipsel en duidelijker dan die opname in de krant van vandaag. Het was ontegenzeglijk weer hetzelfde gezicht. In close-up zag het er ouder uit, maar het bleef hetzelfde gezicht. Nu wist ik ineens wat me eerder als vreemd was opgevallen. Op het midden van het voorhoofd zat een wrat. Op de minder gedetailleerde foto's had het eruit gezien als zo'n opgeschilderde vlek van een Indisch kastenteken. Behalve dan dat het hier om een werkelijke wrat ging. Drie wratten in feite. Precies midden op drie verschillende voorhoofden. Statistisch onmogelijk, ook als het een drieling was. Tsjen-li Brown, Charles Brice en Lao Tzen moesten één en dezelfde man zijn. Maar tenzij die Charles Brice uit de dood was opgestaan, was dat niet mogelijk.
  
  "Wie is Lao Tzen?' vroeg ik.
  
  'Een topagent van kan.' Dat was het dus; KAN zat hierachter. De Aziatische moordploeg. Een free-lance federatie van Chinezen, Cambodjanen, Laotianen, Vietnamezen en iedereen die vindt dat de VS de oorzaak is van al hun moeilijkheden. Wat dat woord KAN voor hen ook mocht betekenen, voor ons betekende het 'Keel Amerikanen Nu'. Want daar hield KAN zich voornamelijk mee onledig.
  
  Ik keek het meisje aan. Ze keek in haar glas alsof ze moeite deed in de toekomst te zien. 'Lao Tzen heeft de M-l graad,' zei ze.
  
  M-l. Moordenaar eerste klas. Zou ik die Lao Tzen tegen het lijf lopen, dan ontmoette ik mijn gelijke. Ze keek naar me met van angst doorspikkelde ogen. Ik liet haar blik recht op me afkomen. Die uitdrukking van haar ogen wilde ik vasthouden. Het was het eerste teken van zachtheid dat ik zag sinds onze ontmoeting. Het bekoorlijke, gehaaste meisje uit de lobby, was een strikt zakelijke vrouw geworden toen we eenmaal alleen waren in de donkere bar. Ik wil me nou niet bepaald als een Don Juan opstellen, maar meestal gaat het andersom. De blik veranderde in een echte ogenval en nu was het mijn beurt om ter zake te komen. Ik voelde dat ze de dingen niet te licht opvatte.
  
  'Lao Tzen,' zei ik kortaf, 'waar zit die nu?'
  
  De emotie in haar ogen verdween, zoals het langzaam uitsterven van een televisiebeeld. 'Dat weten we niet,' zei ze langzaam. 'Waar zit hij gewoonlijk?'
  
  Ze zuchtte en haalde haar schouders op. 'Dat weten we ook niet. China? Indo-China? Ongeveer vijfjaar geleden zijn we zijn spoor bijster geworden. Hij kan overal zitten.'
  
  Ik greep in mijn zak voor een sigaret. Sterf. Ik moest ze in de lobby hebben laten liggen.
  
  Ze keek me aan en lachte. 'Je hebt ze in de lobby laten liggen.' Ze haalde een ander pakje uit haar tasje.
  
  'Dat ding zit vol heerlijkheden, nietwaar?' Ik nam er één van haar aan, met filter, en stak ook die van haar aan. Ze was gelukkig niet van de allerlaatste lichting, het soort dat zich door dit soort dingen beledigd voelt. Noem me maar ouderwets, maar van één ding ben ik overtuigd: de enige plaats waar een vrouw agressief mag zijn, is in bed.
  
  'En nu,' zei ik, 'mijn opdracht.'
  
  'Ja,' zei ze. 'Nu je opdracht.'
  
  'Hawk stelt zich voor dat iemand zal proberen die Tsjen-li uit de gevangenis te halen. Wie dat ook mag zijn, hij kan de sleutel worden tot dit alles.' Ze gebaarde vaag in de lucht. 'Nou,' zei ze, 'het moet een politiek komplot zijn.'
  
  'Zeg, kom nou. Dat moet een grapje zijn. Twee senatoren zijn vermoord door twee Chinezen die er identiek uitzien, maar niet dezelfde persoon zijn, bovendien blijken ze allebei ook nog dubbelganger te zijn van een hooggeplaatste agent van KAN en jij denkt dat het een politiek complot is.
  
  Ze keek me onderzoekend aan. 'Wat zou jij het dan noemen?'
  
  'Ik zou het eerder een Science fiction complot noemen.'
  
  Even bleef ze me aanstaren, toen schoot ze in de lach. 'Ze hebben me niet gezegd dat jij zo grappig bent,' zei ze.
  
  'Ik probeer helemaal niet grappig te zijn. Dit klinkt als een karwei voor John Brunner, of één van die anderen. Ik ben er alleen voor het spierwerk.'
  
  'Mmmm,' zei ze en likte het sarcasme van haar lippen. Zou dat nog een keer moeten gebeuren, dan hoopte ik dat ze het mij zou laten doen. 'Spieren,' zei ze, 'zijn het eerste vereiste. Die jongens die Tsjen-li zullen willen halen, zullen dat heus niet doen met wapens.' Ze nam een slok van haar drankje. Een paar kantoorkwezels verderop keken naar haar met weinig hoop in hun ogen. Ik dacht wel dat ik mijn plaats hier voor veertig-, vijftigduizend dollar zou kunnen verpatsen.
  
  En wat hersenen betreft,' zei ze, 'je zou niet meer leven als je die niet had. Ik neem niet aan dat de "n" in N-3 niet voor nul staat.'
  
  'Precies,' zei ik. 'Ik ben een genie. Maar ik heb altijd gedacht dat je "nul" met een "n" en niet met een "1" schreef.' Haar loftuiting maakte me kwaad. Ik weet niet precies waarom. Ze wist het nu ook niet meer en veranderde van onderwerp. 'Gar Cantor wacht al op ons in Nassau. Zodra we daar aankomen zullen we contact met hem opnemen.'
  
  'We?' Het kwam er scherper uit dan in mijn bedoeling had gelegen. Maar toch. Ik hou er niet van om met vrouwen samen te werken. Spelen, ja. Werken, ho maar. Niet in mijn soort werk. Als ik in de knel zit, duld ik maar één wijf naast me: Wilhelmina. Mijn lekkere, dikke 9 mm Luger.
  
  'Oh nee,' zei ik. 'Dat gaat niet door. Daarbij, als spieren als eerste vereiste komt, dan hoor jij daar niet bij. Daar heb jij net iets te weinig van.' Ze ging stijf rechtop zitten. Er stond woede te lezen in haar ogen. 'Niet dat ik dat een gebrek vind,' voegde ik eraan toe, 'want heel toevallig hou ik niet zo van gespierde tantes.'
  
  'Ik ben dus niets anders dan een magere tante die alleen maar in de weg zal lopen?'
  
  Ik keek haar aan. 'Ik zou je bepaald niet mager willen noemen.'
  
  Dat vatte ze niet op als een vriendelijke opmerking. Ze zette een schooljuffrouwengezicht op. 'Nou meneer Carter, het heeft er erg veel van weg dat het hoofdkwartier wil dat ik ga. Onder andere ben ik expert in het Chinese Szoe toean-dialect, wat je volgens mij wel eens nodig zou kunnen hebben.'
  
  'In Nassau?' lachte ik.
  
  'In Nassau - en misschien nog ergens anders.' Zij lachte niet.
  
  Ik knikte. 'Ik begrijp het.' Ik begreep er geen flikker van. Maar iets begon me te dagen. Wat dat complot ook mocht zijn - een complot om alle senatoren van de Verenigde Staten om zeep te helpen, of wat dan ook - was een geesteskind van kan. En behalve dan waar het moord betrof, spraken KAN en ik niet dezelfde taal. Dan had je daar nog die Lao Tzen. en vroeg of laat zou het spoor naar hem kunnen leiden. En die kon overal zitten. In China, in Indo-China misschien. Het was dus meer dan waarschijnlijk dat ik haar kennis nodig zou kunnen hebben.
  
  'Wanneer vertrekken we?' vroeg ik.
  
  'Om half vijf.' Vanuit de hoorn des overvloed verschenen twee vliegtuigtickets eerste klas. 'Ik heb een suite voor ons besproken op Paradise Island.'
  
  Zowel het karwei als het bed zouden we dus delen. Ik gebaarde naar de ober en betaalde voor de drankjes. 'Tussen twee haakjes.' zei ik. 'Hoe heet je?'
  
  'Stewart,' zei ze. 'Linda Stewart.' Ze wachtte even. 'Mevrouw Stewart.'
  
  'Oh,' zei ik. Nou en wat dan nog? Ik wilde niet met haar trouwen.
  
  'En wie is dan die gelukkige meneer Stewart?'
  
  'Jij.' Ze wees naar de tickets op het tafeltje.
  
  Mr en mrs John Stewart RIT New York - Nassau
  
  'De rest van je papieren zit in onze bagage. Rijbewijs, paspoort, enzovoort. Alles op naam van meneer John Stewart. Ik heb de bagage bij de balie achtergelaten. Terwijl jij een taxi bestelt, haal ik het op.' Ze ging staan. 'De rest vertel ik je wel in het vliegtuig.'
  
  We zaten nog steeds aan het tafeltje. Een lekker, tof donker hoektafeltje. Ik greep haar pols beet en trok haar weer naar beneden. Ik trok hard, want ik wist dat zij niet zou gaan schreeuwen. Ik bewoog mijn onderarm en de stiletto gleed in mijn hand. Ik verzekerde mij ervan dat zij hem zag. 'Goed, Linda.' Ik hield haar stevig bij haar arm vast. 'Ik wil weten hoe je heet. Ik wil je identiteitskaart en ik wil die nu.'
  
  Haar gezicht was wit geworden en haar ogen stonden donker. Ze zoog haar onderlip naar binnen en keek naar beneden. Zonder een woord te zeggen greep ze haar tasje. 'Oh nee, schat, dat doe ik wel voor je.'
  
  Zonder mijn ogen van haar gezicht weg te halen, nam ik het tasje van haar af en met mijn vrije hand zocht ik de inhoud na. Sleutels, poederdoos, lippenstift, portefeuille. Daar was ook nog het pistool waarvan ik een glimp had opgevangen. Een keurige .22. Ik stopte hem in mijn zak weg. Na nog wat rommelen vond ik wat ik zocht: de vulpen.
  
  Ik legde hem op tafel en trok hem uit zijn etui. Terwijl ik haar stevig bleef vasthouden, ontcijferde ik de code. 'Tara Bennet. Leeftijd achtentwintig jaar. Rood haar. Groene ogen.' Dus officieel waren haar ogen groen. 'IDAX-20. Klasse R.' Ze zat in de wetenschappelijke afdeling en was uiterst betrouwbaar. Terwijl ik las, bestudeerde zij mijn gezicht. Ze wist wat ik las, maar nog steeds zag ze er geschokt uit.
  
  'Goed, ruim die troep maar weer op.' Ik wees op de pen. Ik liet haar niet los, terwijl ze hem weer wegstopte.
  
  'Vertrouw je me nu?' Haar stem was nog steeds te bibberig voor sarcasme.
  
  'Ik heb je nooit in twijfel getrokken, Tara,' zei ik.
  
  Ze keek me verwilderd aan. 'Waar was dat dan allemaal goed voor?'
  
  'Nergens voor,' zei ik. 'Het is alleen maar dat als ik met een vrouw samenwerk, het prettiger vind te weten dat ik niet vóór haar werk. Ik wist even nog niet of jij dat wel wist.'
  
  Ik liep naar de uitgang. Ze raapte haar spullen op en volgde me stilletjes. Toen we door de lobby kwamen, draaide ik me naar haar om. 'Zeg de portier een taxi te roepen.- Over een paar minuten zie ik je voor de voordeur.'
  
  Ze sloeg haar officieel groene ogen neer en liep weg.
  
  'Twee pakjes Lucky Strike,' zei ik. terwijl ik een flap van vijftig op de toonbank legde. Krijg allemaal de tyfus. Nu leefde ik op de onkostennota van meneer John Stewart.
  
  Het meisje achter de toonbank keek me even aan en overhandigde me toen de beide pakjes. Ze schudde haar hoofd.
  
  'Wie ben je?' vroeg ze. 'Eén of andere masochist?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  -
  
  Als je wilt weten waarom ik het doe, laat me je dan vertellen dat ik het niet voor het geld doe. Als je het vorige jaar zes maanden werkeloos bent geweest, heb je waarschijnlijk meer verdiend dan ik; en dan tel ik nog niet eens je werkeloosheidsuitkering mee. Zou je willen weten waarom ik het dan wél doe, dan moet ik je vertellen dat de ware reden patriottisme is Dat kan natuurlijk altijd waar zijn. Maar had je me in de beklaagdenbank en je wilde de waarheid en niets dan de waarheid, dan zou ik er toch aan moeten toevoegen dat het veertig graden in Nassau was en dat ik me nu op het roze zandstrand bevond naast één van de betere lijven in één van de meest minuscule bikini's ter wereld. Dat meisje had alles. Tot en met haar blindedarm. Tara Bennet was uitstekend gebouwd. Een meter vijfenzeventig; romig lijf. Waarvan de helft uit benen bestond. Een middel om met twee handen te omvatten met heel wat meer dan een handjevol - of mondjesmaat - borst. Zij was zo ongeveer het mooiste stuk waarop ik ooit mijn ogen heb laten rusten. En ik had zo het gevoel dat als ik mijn kaarten goed uitspeelde, het niet alleen mijn ogen zouden zijn die daarop bleven rusten.
  
  Het ging me naar den vleze, zoals ze dat wel zeggen. Maar ik denk niet dat zoiets me iets minder patriottisch maakte. De vorige avond had ik het bericht gekregen van Gar Cantor met de mededeling: 'Hou je gedeisd, alles rustig.' Hij zei me dat hij contact met me zou opnemen als de tijd er rijp voor was. Tot dan moesten we ons gewoon gedragen als zo'n gemiddeld Amerikaans echtpaar op vakantie. Wat inhoudt - als ik het tenminste wel heb - dat we onder het eten over niets anders mochten praten, dan - hardop - over de kwestie of het water wel of niet te vertrouwen was.
  
  Ik liet Tara achter in de suite - terwijl ik me eraan moest blijven herinneren dat zij Linda was en ik meneer John Stewart - en ging eropuit om 'm eens goed te raken. Ik haat de drankjes van het eiland en de barkeepers van de eilanden respecteerden me daarvoor. Dit is een gratis advies: bestel een Caribbean Sling en ze laten je vallen als een baksteen. Bestel een whisky puur en ze geven je alle inlichtingen die je wilt hebben.
  
  Ik wilde de plaatselijke mening over de schietpartij weten. Ik kreeg wat ik hebben wilde. De insiders hielden het erop dat het een smerig zaakje was. Tsjen-li was niet van het eiland en hij was al evenmin een toerist. Hij was hoe dan ook niet geestelijk gestoord. Toen hij de stad de eerste keer bezocht, had hij 'm behoorlijk geraakt, maar daarna leek hij gewoon verdwenen te zijn. Er was iets vies aan de hand.
  
  Toen ik terugging naar onze suite, ging ik niet naar de slaapkamer. Ik trok mijn kleren uit en ging op de bank slapen. Dat is nog een gratis advies: niets maakt een vrouw zo opgewonden als een man die kennelijk geen trek in haar heeft.
  
  
  
  Ik stak een sigaret op en keek naar Tara. Ze lag te slapen op het strand. Ik vroeg me af of ze vannacht had geslapen. Maar ik wilde die gedachte niet voortzetten. Het had er natuurlijk alles van dat ze dat wel had gedaan en nog lekker ook.
  
  'Mr Stewart?' Het was de piccolo van het hotel. Ik hield mijn hand boven mijn ogen tegen de zon. 'Beneden bij het haventje is een meneer die u wil spreken.' Dat zou Gar wel zijn. Die wilde natuurlijk de hoteldrukte vermijden. Ik knikte en volgde hem. We kwamen aan het einde van het roze zandstrand, aan het begin van een zich omhoog slingerend rotspad. 'U moet hierlangs,' zei hij. 'Zo kunt u achterom. Ze laten u niet door de lobby gaan in uw zwempak.'
  
  'Bedankt,' zei ik.
  
  'Gewoon dit pad langs. Aan de andere kant is een trap naar beneden.'
  
  Ja,' zei ik. Ik begreep waarom hij treuzelde, maar ik offreerde hem een sigaret in plaats van mijn portefeuille. 'Ik zie je nog wel,' zei ik, de vakantiegangercode voor: 'Morgen krijg je je fooi wel.' We gingen er toch van uit dat meneer Stewart een erg vrijgevig man was?
  
  Ik liep het pad op dat naar het haventje leidde. Het uitzicht was uniek. Verderop, waar het eiland een bocht beschreef, rezen de groene, tropische heuvels op, omgeven door een smalle roze zoom. Links van me was een muur van roze rotsen, dooraderd met dieprood oer, zoals van die stuiters die je pas krijgt als je er tien looien knikkers tegenover zet. Aan mijn andere kant, een meter of zeven onder me, lag het water, glinsterend als saffier in het zonlicht. Wat dit ook mocht zijn, het was beslist geen kortere route. Het haventje lag nog driehonderd meter verderop en ik ben nooit dichterbij gekomen.
  
  Als ik dat rotsblok niet had horen rommelen die fractie van een seconde voor hij me bereikte, zou ik nu een grote platte Carter-pannekoek van zo'n twee meter diameter zijn geweest. Hij viel niet gewoon, maar hij werd geduwd. Ik nam een sprint en drukte me plat tegen de rotswand. Het rotsblok raakte het pad en plonsde verder het water in. Ik bleef waar ik was en luisterde. Wie het ook mocht zijn, hij was in het voordeel. Hij kon me van boven in de gaten houden. Het enige dat ik had om naar te kijken, was het smalle pad en het water zeven meter lager. De scherpe rotsen op de bodem glinsterden als scherpe tanden in een verlekkerde mond.
  
  'Nou?' hoorde ik een stem fluisteren. Ik had. er geen Harvard-opleiding voor nodig om te begrijpen dat ze met hun tweeën waren. Niet dat die openbaring me veel hielp. Ik stond letterlijk met mijn rug tegen de muur en ik was voor negentiende naakt. In plaats van een wapen, was het enige waarop ik mijn handen kon leggen een pakje sigaretten en een mapje lucifers. Er lag zelfs geen losse kei in mijn buurt. Ik kromde mezelf tegen de wand. Als ik naar beneden ging, moest ik het pad nemen. Niet via het water, dat me afwachtend toegrijnsde tot ik me zou laten spiesen.
  
  De andere knaap had waarschijnlijk geknikt ten teken van antwoord, want er klonk geen ander geluid tot het moment van die atoombomtackle. Mijn god, wat was die groot. Eén ton baksteen. De volle duizend kilo. Het leek alsof ik werd overreden door een Leopard-tank.
  
  We krabbelden rond over het smalle rotspad en met handen zo groot als hammen beukte hij op me in, terwijl de rots in mijn rug kerfde. Ik had niet de kracht om een zondagse opstoot te plaatsen. Het beste dat ik nog kon opbrengen, was een woensdagmiddag tikje. Ik probeerde hem een knietje te geven, maar hij rolde zich om en ving het op met de zware spieren van zijn dijbeen. Niet bepaald een verlammende stoot.
  
  Ik kon die klootzak niet van me af krijgen. Hij zat letterlijk aan me vastgekleefd als één groot vat lijm. Hij kreeg zijn handen rond mijn keel en er scheen weinig aan tc doen te zijn. Mijn rechterarm lag ergens onder ons begraven. Het enige dat ik kon proberen, was een stoot met de vingers van mijn linkerhand in zijn ogen. Ik haatte het om te doen, maar op deze afstand kon ik moeilijk missen. Ik voelde iets in marmelade veranderen onder mijn nagels en hij liet een onmenselijk geluid van angst ontsnappen. Hij rolde van me af en liet zich op zijn knieën zakken. Bloed sijpelde naar buiten tussen zijn vingers. Ik kwam weer overeind.
  
  Eerste ronde, maar het leukste zou nog komen.
  
  Mijn volgende tegenstander stond al te wachten. Rustig stond hij even verderop het pad met een gedempte .45 op mijn maag gericht.
  
  Hij zag er op zijn paasbest uit in zijn witte pak. witte overhemd en witte das. Je kon bovendien wel zien dat hij geenszins van plan was daar bloed op te laten komen. Een leuk stel, die twee. Deze blonde dandy met zijn bleke ogen, en die ex-kampioen zwaargewicht. En dan Nick Carter nog in zijn violette zwembroekje. Zwaar ademend stond ik daar, terwijl ik mijn hand over een diepe snee in mijn zij liet gaan. De ex-kampioen was 'out' gegaan, een paar meter voor me op het pad.
  
  Witmans gaf me een complimentje. 'Nu, meneer Carter, ik zie dat u een verstandig man bent. U weet natuurlijk dat het heel dom zou zijn een stormloop op mij te proberen?'
  
  Hij was uiterst Brits. De woorden kwamen naar buiten met de bekende geaffecteerde, hete aardappel in de strot.
  
  'Ja, kijk,' zei ik. 'Mijn moeder heeft me geleerd nooit in discussie te treden met een pistool. Niet als hij tenminste buiten bereik is.'
  
  'Het is werkelijk heel spijtig dat u zich niet door dat rotsblok hebt laten raken. Het zou zoveel netter zijn geweest. "Amerikaans toerist gedood door vallend gesteente." Geen gezeur, geen lastige vragen. Geen ingewikkeld plan om me van het lijk te ontdoen.'
  
  'Luister,' zei ik. 'Ik wil je geenszins tot last zijn. Waarom knijpen we er niet gewoon tussenuit?'
  
  Hij lachte. Of liever: hij hinnikte. Zijn pistool bleef nauwkeurig op mijn buik gericht. 'Ach,' zei hij, 'je hebt me al met één lichaam opgescheept waarvan ik me moet ontdoen. Twee is werkelijk weinig meer moeite.'
  
  'Twee lichamen?' zei ik. De ex-kampioen was niet dood. Hij zou alleen nooit meer in staat zijn zijn borduurwerkjes te plegen. 'Kane,' gebaarde hij naar het nog lang niet dode lichaam, 'zal voor mij geen enkel nut meer hebben. Maar nu ik eraan denk,' hij knipte met zijn vingers als de een of andere filmprofessor in een universiteitskomedie, 'hij heeft geen kogelwond en zijn dood zou veroorzaakt kunnen zijn door een val.' Hij lachte tevreden. 'Ik denk dat Kane valt. Op die smerige rotspunten daar onder water.'
  
  Zijn lach verbreedde zich. Die gluiperd begon werkelijk op mijn zenuwen te werken. In mijn beroep ligt doden in je lijn van werken. Ik overwoog dat het slim was hem gewoon te laten praten. Dat zou tijdwinst betekenen terwijl ik probeerde uit te vinden wat ik eraan moest doen. Het probleem was alleen, dat ik nog helemaal niets had uitgevonden. Ik zag mijn eigen krantenbericht al voor me: 'Killmaster Kapotgemaakt Door Dappere Daan.' Wat ik zag beviel me helemaal niet.
  
  Het was niet de meest rotte situatie waarin ik ooit had verkeerd, maar dat zei niet zo veel. Hij was vijf meter van me verwijderd, en had een wapen in zijn hand. Hij was buiten mijn bereik, maar ik binnen het zijne.
  
  Achter me liep het pad recht als een dominee. Rechts van me hoge rotsen. Links het water. Tussen ons in een blinde, halfslapende reus. die me, als hij dat zou willen, nog in braille kon doden. Als die kogel me tenminste niet eerst te pakken kreeg. Maar misschien kon ik toch op de één of andere manier gebruikmaken van die Kane. Daar moest ik nog even over denken. Ik had tijd nodig. 'En hoe denk je je te ontdoen van mijn lijk? Ik neem aan dat dat wel kogelgaten zal vertonen.'
  
  Als antwoord greep hij in de binnenzak van zijn jasje en haalde er een mooi bewerkte whisky-flacon uit te voorschijn. Met zijn duim wipte hij de zilveren dop omhoog.
  
  Ik begreep het niet.
  
  Weer hinnikte hij. 'Geen whisky, Carter. Benzine. In de rots ginds om de bocht is een grot. Kane zou daar een kampvuurtje maken ...'
  
  'Met mij als brandhout.'
  
  'Met jou als brandhout.' Hij zuchtte zwaar. 'Ik denk dat ik het nu zelf zal moeten doen. Ik hoop dat Tsjen-li zijn dank op gepaste wijze zal laten blijken.'
  
  Ik deed een graai naar wat informatie. 'Waarom wacht je niet gewoon tot hij het zelf voor je doet?'
  
  ik wou dat ik het kon. Maar hij is niet uit de gevangenis vóór morgenavond. En niemand zou je voor die tijd hier kunnen vinden.'
  
  Dat was het dus. Ze hadden wel degelijk een ontsnapping gepland. Hawk had weer eens gelijk. Maar wat deze griezel ermee te maken had? Kane bewoog zich even en liet een zacht gekreun horen. Ik deed een stap naar hem toe.
  
  'Achteruit, Carter.' Witmans deed snel een stap naar voren, terwijl hij het pistool voor zich uitstak. Hij stopte het flesje met benzine weer terug in zijn zak, zonder eraan te denken het dopje er weer goed op terug te drukken. Een benzinevlek verbreidde zich over zijn jasje. Hij merkte het niet.
  
  Kane kreunde weer, zacht, in zijn slaap. Ik keek op hem neer. Plotseling zag ik een uitweg. Ik deed nog een stap naar voren. Witmans eveneens. 'Terug,' zei hij met een schokkerige beweging van zijn arm.
  
  'Zou je dan willen dat Kane bijkwam? Hij zal moeilijk te hanteren zijn als hij eenmaal weer bij zijn positieven is. Met één slag kan ik hem afmaken.'
  
  'En waarom zou je zo behulpzaam willen zijn?'
  
  'Eergevoel,' zei ik. 'Als ik dan toch moet sterven, wil ik minstens één van jullie tweeën met me meenemen. Weloverwogen stapte ik nu naar het lichaam van Kane. Dat zou me wat dichterbij brengen. Misschien niet dichtbij genoeg, maar het zou voldoende moeten zijn. Tenzij ...
  
  Ik bukte me naar wat er was overgebleven van het gezicht van Kane, terwijl ik met een onzichtbare hand mijn wapen pakte. Kane maakte een geluid dat nog het meest weg had van 'Gaaa.'
  
  'Jezus Christus,' zei ik, terwijl ik snel weer opstond. 'Volgens mij heeft hij planje.'
  
  'Wat?' Witmans kwam iets naar voren om me beter te verstaan. 'Planje,' herhaalde ik. 'Planje of riebels.'
  
  Hij kwam weer wat dichterbij om me te begrijpen. Op dat moment kwam ik in actie. Met een flitsende beweging van mijn duim stak ik het mapje lucifers in de fik en wierp het naar zijn nu met benzine doorweekte colbertje. Het vatte onmiddellijk vlam. Hij liet zijn wapen vallen en probeerde de vlammen uit te slaan, maar het ging niet. De vlammen verspreidden zich snel. Gillend danste hij op en neer als een brandende marionet. 'Help me. Oh god, help me. Alsjeblieft.'
  
  Ik keek hem aan en haalde mijn schouders op. 'Als je niet van vuur houdt, dan is daar altijd nog het water.'
  
  Ik draaide me om en liep over het pad terug naar het bleekroze strand.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Tara was weg. Waarschijnlijk was ze al naar boven gegaan, naar haar kamer. Ik was gekneusd en bebloed en had een bad nodig. En een borrel. En nog iets anders. Eerst moest ik dit zaakje even afhandelen.
  
  Ik vond hem in de keuken van het zwembadrestaurant. Hij zat een hamburger met alles d'rop en d'ran te eten. Ik greep hem bij zijn kraag en mepte hem op zijn kaak. De hamburgerbrouwer die bij de grill bezig was, begreep het en maakte dat hij wegkwam.
  
  'Zo lullie, hoeveel hebben ze jou daarvoor betaald?'
  
  Ten antwoord greep hij naar zijn slagersmes. Dat was fout. Hij vond zichzelf terug met zijn rug tegen de muur en beide polsen omgedraaid. Voor de zekerheid draaide ik ze nog iets verder om. 'Hé man, ben je niet goed? Laat me los.' Zijn naam was Carlo. Dat stond op zijn uniform.
  
  'Niet voordat je me hebt verteld wie het was, Carlo. Wie heeft je betaald om me de weg naar de eeuwigheid te laten bewandelen?'
  
  'Laat los,' schreeuwde hij. Ik verstevigde mijn greep en stelde zijn maag aan mijn knie voor. Hij kreunde. 'Ik zweer het. Ik weet niet wie het is.'
  
  'Kom op, Carlo. Was hij in het wit gekleed?'
  
  'Nee. De man in het wit ...' Hij stopte abrupt.
  
  'Wie was dat, Carlo?' Ik ramde hem tegen de muur.
  
  'Loop naar de hel,' zei hij.
  
  Ik sleepte hem naar de grill. Het vlees deed een regen van vet opspatten. Ik duwde zijn hoofd naar beneden zodat hij in de grill kon kijken en zich kon voorstellen hoe zijn hoofd er later uit kon zien. 'B-b-b-bangel,' zei hij. 'Christen Bangel.'
  
  'Mooie Christen. En degeen die jou heeft gestuurd?'
  
  'Ik weet het niet,'jankte hij. 'Ik zweer het. Ik weet het niet.'
  
  Ik liet hem los en deed een stap achteruit. Hij zou wellicht geen moeilijkheden meer veroorzaken. 'Zeg me dan maar eens hoe hij eruit zag.'
  
  Hij liet zich achterover in een stoel zakken. 'Een grote vent,' zei hij. 'Chinees. Maar heel groot. In één of andere idioot grijs pak.
  
  Nooit eerder gezien.'
  
  'En Bangel, waar kan ik die vinden?'
  
  Angstig keek hij me aan. Ik kwam weer op hem af met een geen-flauwekul-alsjeblieft gezicht. Waarvoor hij ook bang mocht zijn om het me te vertellen, hij was ook bang om het me niet te zeggen.
  
  'Dat is de eigenaar van het Grenada Hotel.'
  
  De senator was doodgeschoten in het Grenada Casino. Twee stukjes van de puzzel pasten tenminste al. Ik vroeg me af hoe het hele ding eruit zou zien. 'Wat weetje nog meer?'
  
  'Verder niets. Alsjeblieft. Niets.'
  
  'Goed,' zei ik. Ik hou er niet van om een doodsbang ventje te kwellen. Wat er verder nog te weten viel, zou ik wel op een andere manier zien uit te vinden. Ik draaide me om om te vertrekken, maar er was nog één ding dat ik wilde weten.
  
  'Tussen twee haakjes.' Ik draaide me om. 'Hoeveel heeft hij je betaald om dat lekkere berichtje van je over te brengen?'
  
  Hij wreef over zijn polsen. 'Vijftien piek.'
  
  'Dan heeft-ie jou te pakken genomen. Ik betaal twintig.'
  
  
  
  'Nick, ben jij dat?' Ze stond onder de douche.
  
  'Nee,' zei ik. 'Een mesjogge verkrachter.'
  
  'Ik versta je niet,' schreeuwde ze. 'Wacht even.'
  
  Ik ging op het bed zitten. De deur ging open en ze verscheen in een wolkje stoom, haar haar vol krullen door de douche. Ze droeg een lange, witte badstoffen jas. Ik vroeg me af waarom ik altijd heb gedacht dat zwart kant zo sexy was. 'Gar heeft gebeld ...' Ze stopte en bekeek me. 'Mijn god, Nick. Wat is er gebeurd?' Ze haastte zich naar me toe als een vurige, witte engel.
  
  'Ik ben tegen een deur aangelopen,' zei ik.
  
  Haar ogen gleden over de sneden en blauwe plekken op mijn rug. 'Je ziet er verschrikkelijk uit,' zei ze.
  
  'Dan zou je die deur eens moeten zien.'
  
  Ze zuchtte. 'Blijf zo zitten.' Ze verdween en kwam even later terug met een warme doek en een kom water. 'Zoals ze dat in de film ook altijd zeggen - dit kan pijn doen.'
  
  'En zoals ze in een film zeggen - ik bijt wel op een kogel. Wat was dat met Gar?'
  
  'Hij wil vanavond met ons dineren. Om acht uur in café Martinique.' Ze behandelde mijn rug bijna teder. 'Wil je me over die deur vertellen?'
  
  'Het was een valdeur. De vrienden van Tsjen-li weten dat ik in de stad ben. Maar ik mag doodvallen als ik begrijp hóe ze het weten.' Ik draaide me naar haar om en ving haar ogen op. Ze zag er angstig uit en probeerde dat te verbergen. Ik heb het je gezegd, schatje. Dit is geen spel voor vrouwen.' Ik had het kunnen weten dat dat haar kwaad zou maken, maar ik trok haar zacht weer op het bed. 'Kijk,' zei ik. 'Ik ben ervan overtuigd dat jij je vak verstaat, wat dat ook mag zijn - maar wat het ook is, ik ben er zeker van dat het geen lijf aan lijf vechten is. Dat was alles wat ik ermee bedoelde.'
  
  Ze keek omlaag en zuchtte. 'Ik ben een geoefend agente en kan uitstekend voor mezelf zorgen.' Het kwam naar buiten als de stem van een geoefend agente, maar het klonk als een slecht nagesynchroniseerde geluidsband: het klopte niet met het beeld. De zon had haar een fijne nevel van sproeten bezorgd die haar er jong, onschuldig en heel breekbaar deed uitzien. Dat deed het 'm. Ik nam haar in mijn armen. Ze voelde klein en warm aan. Ze geurde naar citroenen en ze kuste met een gewillige, open mond. Ik liet mijn vingers langs haar neusbrug glijden. 'Je hebt sproeten,' zei ik.
  
  'Maar ik verbrand tenminste niet,' glimlachte ze. 'De meeste blonde mensen verbranden.'
  
  Dat deed me ergens aan denken. Ik greep de telefoon. Geef me de politie.' zei ik tegen de telefoniste. Er kwam een politieagent van de Bahama's aan de lijn. 'Achter het haventje van Paradise Hotel loopt een rotspad. Kent u dat?' Hij kende het. Ongeveer een half uur geleden zag ik daar vlammen. Het leek alsof een paar jongetjes met vuur aan het spelen waren. Volgens mij kunt u daar beter even een kijkje nemen.' De brigadier begreep het en ik hing op.
  
  'En nu wat ons betreft ...' Ik wendde me weer tot Tara. 'We hoeven Gar pas om acht uur te ontmoeten ...'
  
  'Luister Nick.' Ze zag er weinig op haar gemak uit. 'Volgens mij moeten we zaken en ...' ze hakkelde aan de rand van het cliché. Ik sneed haar af en vervolgde mijn zin. 'Dat geeft ons dus de tijd om eerst een boodschap te doen. Ik zou dat Grenada Casino wel eens willen bekijken.'
  
  Ik verbeeldde me teleurstelling in haar ogen te zien.
  
  Ik ging de badkamer binnen om een douche te nemen. Ze zette de radio aan. Ik bestudeerde mezelf in de spiegel van de badkamer en vroeg me af waarom ik nog geen enkele grijze haar had. De radio liet 'The One Note Samba' horen tot de muziek werd onderbroken voor een 'belangrijke nieuwsmededeling'.
  
  Senator Paul Lindale was dood.
  
  Het lichaam van de senator was gevonden op de stoep van zijn kantoor. Hij was vermoedelijk uit het raam van zijn kantoor op de tiende verdieping gevallen. Uiteraard dacht men aan een ongeluk.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Het is altijd drie uur 's ochtends in de pikdonkere nacht van een casino. Elk uur, elke dag, bij weer en wind, altijd is het drie uur s ochtends. Met vermoeid uitziende vrouwen en mannen met katerige koppen die zich over de tafels buigen en 'kom toch, schatjes' roepen, naar pakken kaarten en naar dobbelstenen. Er is bijna een orkestbewerking van te maken. Ginds in de hoek zat de drumsektie die de maat roffelde met rat-tat-tat-tat van fruitautomaten met af en toe de bekkenslag van uitbetalingen: vijftig ballen aan kwartjes. De ruimte wordt rustiger naarmate de prijs van het amusement omhoog gaat. Bij de crap-tafels bijvoorbeeld kun je een speld horen vallen, zeker als er tienduizend dollar wordt ingezet.
  
  Het Grenada Casino was niet anders. Ik wisselde een chèque van vijftig dollar - John Stewart zou zeker niet met méér spelen, want de enige manier om een casino te doorkruisen is je spelend te verplaatsen. Ik keek toe hoe Tara de citroenen zag komen op zo'n éénarmige moordenaar die ze met kwartjes aan het volstoppen was. Daarna snuffelden we wat rond, maar we werden niets wijzer.
  
  We gingen uit elkaar om de twee meest waarschijnlijke punten in de gaten te houden. Tara speelde roulette met een Chinese croupier en ik schoof aan bij de Black Jack-tafel waar de senator zijn winst - en verlies - had gevonden.
  
  Bij de eerste hand kreeg ik al eenentwintig, evenals bij de tweede. Ik legde mijn fiches neer voor de derde ronde, maar de deler hield me tegen. De fiches misten de G van Grenada. Hij zei me dat ik ze terug moest brengen naar de kassier. Het waren nieuwe fiches, zei hij. Die moeilijkheid hadden ze al eerder die dag gehad.
  
  Zelf had ik ook al wat moeilijkheden gehad en deze keer nam ik geen enkel risico. Deze keer was ik gewapend. Ik ging naar het hokje van de kassier. Overvloedig bood hij mij zijn verontschuldigingen aan en gaf me andere fiches die hij overhartelijk in mijn hand drukte.
  
  Vijf seconden later was ik volkomen van de wereld.
  
  Ik weet niet wat het was dat ze me gaven, maar het moet waanvoorstellingen tot gevolg hebben gehad. Een keer deed ik mijn ogen open en twee Tsjen-li's bogen zich over me heen, met twee wratten in het midden van twee voorhoofden. Maar als die er dan geweest mochten zijn, dan gingen ze in rook op, want toen ik eindelijk bijkwam, waren ze allebei verdwenen. Evenals mijn pistool: Wilhelmina was er met een andere man vandoor. Met een Chinees dit keer. Hij zat tegenover me in het vertrek naar me te glimlachen. Het was een klein, rokerig, geluiddicht vertrek, kennelijk achter het kantoortje van de kassier, die gewoon doorging met zijn zaken en fiches uitdeelde. Behalve die man met mijn pistool, moeten er nog een stuk of zes anderen in de kamer zijn geweest en behalve die man met mijn pistool lachte niemand.
  
  'We heten u welkom bij onze nederige samenkomst. Lachebek maakte een spottende buiging met zijn hoofd. Hef was een kleine, fijngebouwde man, gekleed in een elegant, zijden pak. Sta mé toe dat ik mezelf aan u voorstel. Ik heet Lin, Lin Tsing.'
  
  'Meneer Tsing.' Ik knikte eveneens.
  
  'Meneer Lin,' corrigeerde hij. De achternaam wordt altijd het eerst genoemd.
  
  Al deze beleefdheid was te aardig. Ik vroeg me af of hij me zou uitdagen tot een duel op de drietand. 'Het doet ons leed,' ging hij verder, 'dat we uw aanwezigheid op onze kleine bijeenkomst op zo'n, laten we zeggen abrupte manier moesten verzoeken. Maar beschouwt u zichzelf toch als eregast.'
  
  Ik keek de kring stenen gezichten rond. 'Gut, jongens, ik had het voor geen goud willen missen.'
  
  Lachend draaide Lin zich naar de anderen om. 'Meneer Carter maakt een grapje,' lichtte hij hen in.
  
  Ze lachten nog steeds niet.
  
  'Ach ja,' hij haalde zijn schouders op, 'zoals u ziet, houden mijn metgezellen niet van die scherts van heren onder elkaar. Die willen liever direct aan belangrijkere zaken beginnen.' Hij pakte een sigaret en tikte ermee op de achterkant van een goud met onyx afgezette sigarettenkoker. Eén van zijn handlangers sprong toe om hem vuur te geven. Een flauw, zoete aroma verspreidde zich door de kamer. 'Oh, wat lomp van me.' Hij stak zijn koker naar me uit. 'Een sigaret, meneer Carter?'
  
  Ik schudde van nee. Ik vroeg me af waarom ik me zo druk had gemaakt voor die John Stewart-flauwekul. Mijn naam scheen het slechtst bewaakte geheim in deze stad te zijn. 'Ik veronderstel dat het me weinig zou helpen als ik u zei dat u de verkeerde man voor u heeft en dat ik John Stewart heet?'
  
  Lin trok één wenkbrauw omhoog. 'Het spijt me, meneer Carter
  
  Eén van uw oude vijanden is een oude vriend van ons. Hij zag uw aankomst op het vliegveld en heeft het toen aan meneer Bangel verteld.' Hij leunde op zijn gemak achterover in de stoel. 'En nu we het toch over onze vroegere werkgever hebben,' talmend zoog hij aan zijn sigaret. 'Ik neem aan dat u gehoord heeft van zijn voortijdig verscheiden?'
  
  Ja, tragisch, zei ik. 'Om zo in de bloei van zijn jeugd al geplukt te moeten worden.'
  
  Inderdaad. De glimlach was weer terug. 'Maar misschien geen ongeschikte tragedie. Ziet u, enkelen van ons waren het niet eens met meneer Bangel's manier van zakendoen en nu ik dus de leiding heb overgenomen, zal die onenigheid.' hij wendde zich tot de anderen, 'de wereld uit zijn.'
  
  Nu lachten ze. Er verschenen nog wat meer sigaretten die werden opgestoken. Ik begon me de aard van hun zaken voor te stellen. De zoete geur van succes vulde het vertrek.
  
  'Nu, meneer Carter, we zijn bereid u een voorstel te doen. Niet dat we dat hoeven te doen. Maar uw onmiddellijke dood zonder dat we verder zochten, zou ons evenmin voordeel opleveren.'
  
  Het viel me op dat Bangel dat voordeel niet had gezien. Ik vond die tegenstrijdigheid nogal bevreemdend. 'Wat is dat voor een voordeel?' vroeg ik.
  
  Vijf procent. Vijf procent van de winst. Het is een leuk aanbod. Maar verwacht u geen miljoenen. De kleinhandelswaarde van heroïne ligt veel hoger dan de prijs die wij ervoor krijgen.'
  
  'En de rest?' Ik keek naar zijn sigarettenkoker. 'Gras. Hasj?'
  
  'Vijf procent van het totaal, natuurlijk.' Hij glimlachte weer. Maar dat andere is, zoals jullie zeggen, maar kleingrut ... het is onze opium waarnaar ze vragen.'
  
  'Je laat het hier naar Nassau brengen en smokkelt het zelf verder naar de Verenigde Staten.' Ik liet het klinken als een vaststelling; niet als een vraag.
  
  Hij knikte. Maar dat wist u natuurlijk al. Anders zouden u en meneer Bangel,' hij aarzelde, 'geen ruzie hebben gemaakt.'
  
  Dat laatste trof me. Hij bood me een overeenkomst alsof ik een narcotica-agent was en alsof Bangel zich alleen had beziggehouden met verdovende middelen. Nou, misschien was dat zo. Misschien was die Tsjen-li alleen maar een lid van een drugsyndicaat. Misschien was hij alleen maar zo stoned dat hij toevallig een Amerikaanse senator naar god hielp. Misschien was het allemaal één groot krankzinnig toeval. Of misschien wilde Lin me dat laten denken.
  
  Ik zie dat u aarzelt, meneer Carter. Misschien wilt u, vóór u uw uiteindelijke beslissing neemt, eerst nog even met iemand overleggen. Tsjoe!' Hij knikte naar een man die naast de deur zat.
  
  Tsjoe stond op en opende de deur.
  
  Tara.
  
  Haar polsen waren samengebonden, haar jurk was gescheurd en haar haar was tijdens de worsteling losgeraakt. Het haar dat ik haar netjes had zien opsteken en vastspelden voor we vertrokken. Diep ongelukkig keek ze naar mij, alleen naar mij. 'Het spijt me.'
  
  Twee mannen hielden haar vast. Eén aan iedere kant. Beiden droegen stenguns; de korte, lichte, Britse geweren die vijfhonderd schoten in een minuut kunnen wegratelen. Instinctief liep ik op haar af. Ze lieten haar los en brachten hun wapens omhoog, terwijl Tsjoe en een andere man op me afkwamen om me vast te pakken. Ze hadden alleen een vergissing gemaakt. Ze moeten gestopt zijn met me fouilleren toen ze het pistool vonden.
  
  Met een korte beweging bracht ik de stiletto in de palm van mijn hand, zodat alleen de scherpe punt naar buiten stak. Tsjoe bereikte me het eerst en ik ramde mijn dolk in zijn hart. Zijn mond opende zich en hij stierf vol verrassing. Het gebeurde zo snel - en zo zonder aanwijsbare oorzaak - dat de anderen een ogenblik hun waakzaamheid verloren. Een ogenblik waarvan ik gebruikmaakte.
  
  Ik ging op Lin Tsjing af.
  
  .Vlet één slag van mijn linkerhand bracht ik hem voor me en hield hem toen in een ijzeren greep, waarbij ik de stiletto naar zijn keel bracht.
  
  De twee automatische pistoolhelden bevroren ter plekke. De anderen, in de war, bleven waar ze waren. Ik kon Lin gebruiken als gijzelaar om Tara en mezelf hieruit te krijgen. Maar zo wilde ik het niet hebben.
  
  'Maak haar los,' commandeerde ik.
  
  Een ogenblik bewoog niemand zich. Alleen ik. Ik duwde Lin voor me uit tot we bij één van Tara's bewakers kwamen. Met het scherp van het lemmet dwong ik Lin's kin omhoog, zijn keel duidelijk aan mijn goeddunken blootgesteld. 'Ma-maak haar los,' bracht hij uit. De bewaker zette zijn wapen neer en deed wat hem was bevolen.
  
  'Nu!' beval ik Tara. 'Maak dat je wegkomt.'
  
  'Maar. Nick . .
  
  'Nu!'
  
  Ze ging naar de deur. Ik gaf Lin een jaap in zijn keel en duwde hem tegen de bewakers aan die in afschuw achteruit deinsden, terwijl ik de stengun greep die daar was neergezet en ik begon te schieten. Het eerst raakte ik de andere schutter en daarna was het nog maar kinderspel.
  
  Binnen tien seconden lagen ze allemaal om.
  
  Ik liet de sten vallen en raapte Wilhelmina op. Op een tafel in de hoek merkte ik een kleine open doos met fiches op. Omzichtig pakte ik er één in mijn hand en onderzocht het. Een heel klein naaldje, ongeveer twee milimeter lang, stak ergens uit de zijkant. Ik brak de fiche in tweeën. Er kwam een bleke, gele vloeistof naar buiten. Knock-out druppels. Het spul dat ze tegen mij hadden gebruikt. Ik deed de deksel weer op het doosje en liet het in mijn zak glijden. Wie weet. Als het spel nog eens tegen zat, konden ze misschien van pas komen. Ik haalde een hand door mijn haar, trok mijn das recht en sloot voorgoed de deur achter het ontbonden Nassau-verbond.
  
  Ik keek op mijn horloge. We waren twintig minuten te laat. Tegen de tijd dat we bij café Martinique aankwamen, was Gar alweer verdwenen.
  
  Maar ik had er nu werkelijk zin in gekregen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Ik zette Tara af bij het hotel en ging op zoek naar Gar. Hij logeerde in een kleine herberg bij de kust. Toen ik daar aankwam, wemelde de plek van de smerissen; het draailicht van de ambulance vertelde me dat ik wel eens veel te laat kon zijn. Het bleek dat ik nog net op tijd was.
  
  De dokter keek me aan en haalde zonder hoop zijn schouders op. 'Hij heeft nog maar een paar minuten. Ik kan er weinig meer aan doen.'
  
  Ik hurkte neer bij Gar. 'Morgenavond,' fluisterde hij.
  
  Ik knikte. Ik weet het. De ontsnapping van Tsjen-li.' Ik kon mijn horloge zijn leven horen wegtikken. Of was het mijn hart? 'Nog iets?'
  
  'KAN,' zei hij. Ik heb een bericht voor je achtergelaten. Zeg tegen Tara ...'
  
  Dat was het. Gar en ik hadden misschien in vijf, zes opdrachten samengewerkt. Hij was puur beroeps, zo goed als je je maar wensen kon. Ik had gedacht dat hij er altijd zou zijn. Dat heb je met de dood. Je blijft onsterfelijk tot aan je laatste seconde.
  
  Ik ging terug naar mijn wagen en schroeide de weg alsof snelheid mijn begrippenwereld zou versnellen. Maar dat was niet zo. Hoe meer ik in feite over deze zaak aan de weet kwam, hoe minder ik ervan begreep. Drie identieke Chinezen. Op dit moment drie dode senatoren. Een casino. Een ontsnapping uit de lik. En Lao Tzen die ergens in Indo-China was. Het paste niet in elkaar en het was niet op te tellen. De achtergrond van dit alles werd gevormd door KAN en KAN was een moordcommando. En was het jachtseizoen op senatoren geopend, dan waren er nu drie afgeschoten en liepen er nog zevenennegentig vrij rond. Met het tempo dat ze nu hadden, zou het niet al te lang meer duren voor ze het hele Amerikaanse regeringssysteem hadden vernietigd. Ik moest erachter zien te komen wat ze van plan waren, zodat ik eerder dan zij was en het kon voorkomen. Hij had een bericht voor me achtergelaten. Of was het wel voor mij bestemd? Hij had gezegd: 'Zeg tegen Tara Tara Bennet. ID = AX-20. Tara Bennet, wetenschapsvrouw.
  
  Plotseling werd ik kwaad.
  
  Tara wist iets dat ik niet wist. Zij wist bijvoorbeeld waarom zij bij me was. En het was niet vanwege het Szoetoean-dialekt. Toen ze tegen me zei in die bar - dat ik zo'n godvergeten genie was - wist zij dat zij de hersens uitmaakte in deze klus, en wat mij betreft ... 'Spieren,' had ze gezegd, 'zijn het eerste vereiste in deze opdracht.' Plotseling begreep ik de klassieke vrouwelijke rancune, AXE wilde me alleen maar om m'n lijf.
  
  Nou, dat zou vanavond wel even veranderen. Tara en ik zouden een leuk en heel lang gesprek samen hebben. Of ze het nu leuk vond of niet. En ze zou me de waarheid vertellen.
  
  
  
  Ze lag op het bed en het licht was uit. 'Niet doen.' zei ze toen ik mijn hand uitstrekte om het licht aan te knippen. Ik knipte het licht aan. Een kleine, paarse striem ter grootte van een kwartje zwol op aan de zijkant van haar wang. Ze bracht haar vingers omhoog om het te bedekken. Of uit pijn, of uit ijdelheid. Ze zag er weer eens klein en hulpeloos uit, maar ze kon de kolere krijgen.
  
  'Gar is dood.' zei ik, '... en ik geloof dat het nu eens tijd wordt dat je me vertelt waarvoor hij gestorven is.'
  
  'Gar? Oh nee.' Ze draaide haar hoofd af toen de tranen in haar groene ogen opwelden. Bijna verwachtte ik dat de tranen groen zouden zijn.
  
  'Waar was hij mee bezig?'
  
  Ze keek weer mijn kant op. 'Ik weet het niet, Nick. Echt ... ik weet het echt niet.'
  
  'Zeg, kom nou, schat. Jij bent niet de eerste weerspannige vrouw die ik ondervraag en als je soms denkt dat ik jou een voorkeurbehandeling zal geven ...'
  
  'Oh, Nick.' De tranen stroomden nu in alle hevigheid. Ze richtte zich op en begroef haar gezicht tegen mijn borst. Ik reageerde niet.
  
  Ze vermande zich, ging rechtop zitten en zei snotterend: 'Ik had de opdracht het niet te vertellen. Ik heb de opdracht het niet aan je te vertellen,' verbeterde ze zichzelf.
  
  Ik legde mijn vinger, niet geheel zonder tederheid, op de striem op haar wang. 'Laten we het dan zo zeggen, dat ik het uit je zal méppen.'
  
  'Dat doe je nooit.' Het kwam half huilend, half giechelend naar buiten.
  
  ik keek haar aan. 'We hebben nog wel andere manieren.' zei ik. Het beroemde Carter-waarheidsserum bijvoorbeeld.'
  
  'En dat is?' vroeg ze.
  
  'En dass iest ...,' zei ik. Ik nam haar in mijn armen en kuste haar lang en traag. 'Meer,' zei ze. Ik gaf haar meer. 'Goed,' zei ze zuchtend. 'Jij wint. De Amerikanen zullen op de Normandische kust landen.'
  
  Ik verstevigde mijn greep. 'Das weissen wier,' zei ik. Ik bevoelde haar borsten. 'Und wat nog mier, Fraulein?'
  
  Ze begon te lachen en beet zich op haar lip. 'De bom zal neerkomen op Shirohima.'
  
  Ik legde mijn hand achter mijn oor. 'Op Shirohima?'
  
  'Op Hiroshima.' We lachten nu allebei.
  
  'Heel in-te-res-sant,' zei ik en ik maakte haar kamerjas los van mogelijk de beste borsten van het hele westelijke halfrond. Of mogelijk de beste halfronden van het westen. 'Oh meisje, meisje. Je bent werkelijk prachtig.' Ik deed de kamerjas weer dicht. 'Laten we dus nu maar eens gaan praten.'
  
  'Ik geloof dat ik het actieve gedeelte leuker vind.'
  
  Ik glimlachte. 'Weet ik,' zei ik. 'Maar dat is de manier waarop ik de waarheid eruit krijg. Geen seks meer tot je over de brug komt. Mijn foltermethode is seksuele frustratie.' Ik knoopte mijn das los'
  
  'Ik waarschuw je dat je binnen een uur zal doorslaan.'
  
  Ze keek me aan en giechelde een beetje nerveus. 'Beest,' zei ze. 'Oh nee. Lieve woordjes zullen je niet helpen.' Ik leunde achterover en sloeg mijn armen over elkaar. 'Ik doe je een eerlijk voorstel. Als jij me niet geeft wat ik wil, geef ik jou niet wat jij wilt.'
  
  Ze fronste. 'Geen smerige taal,' zei ze.
  
  'Ah! Dat is onderdeel van het plan. Als je niet vlug praat, beledig ik je tot je er bij neervalt.'
  
  'Serieus, Nick. Ik heb opdracht ...'
  
  'Serieus. Tara. Dat interesseert me geen flikker.' Ik keek haar recht in de ogen. 'In de eerste plaats hou ik er niet van mijn nek te riskeren als ik niet alle risico's ken. In de tweede plaats hou ik niet van het idee niet vertrouwd te worden. Ik heb het nog nooit meegemaakt dat Hawk iets voor me achterhield.'
  
  'Het is beslist niet zo dat hij jou niet vertrouwt. Als er iemand is die hij niet vertrouwt, ben ik het wel. Of tenminste mijn theorie, bedoel ik. Hij zei dat jij er wellicht mee zou stoppen als ik het je vertelde. Je zou wellicht denken dat heel AXE krankjorum was geworden.'
  
  'Met Gar en drie senatoren de pijp uit is het heel onwaarschijnlijk dat ik ermee zal ophouden. Ga dus maar door. Wat is dat voor een theorie van jou?'
  
  Ze haalde diep adem. 'Heb je ooit van één-celkultuur gehoord?'
  
  'Mmmm. Biologie ... genetika. Zoiets?'
  
  'Nou, je komt in de buurt. Het is een nieuwe manier van vermenigvuldigen.'
  
  'Wat is er verkeerd aan de oude?'
  
  'Luister,' zei ze. 'Ik leg mijn orders naast me neer om je dit te vertellen. Je moet dus serieus zijn en luisteren.'
  
  'Ik luister,' zei ik.
  
  'Door middel van een proces dat ze één-cel-enting noemen, is het mogelijk om via de kern van een cel uit een volgroeid lichaam - elke cel uit elk deel van dat lichaam - aan nieuw organisme voort te brengen, dat genetisch identiek is aan de persoon waarvan het afkomstig was.'
  
  Ik keek haar glurend aan. 'Zeg dat nog eens.'
  
  'Ze zouden een cel uit mijn afgeknipte nagel kunnen halen, het in de juiste chemische omgeving kunnen brengen en het resultaat zou een meisjesbaby zijn, dat er in elk detail precies zo uitziet als ik.'
  
  'En gebeurt dat?' Ik geloofde er niets van.
  
  'Jep. Het is geen geheim. Om precies te zijn had Time er in 1971 een artikel over. Tot nu toe is het alleen nog maar gedaan bij kikkers. Tenminste ... voor zover wij weten. Maar China is ons in vele dingen ver voor.'
  
  'Wacht effen. Jij bedoelt dat je me nu gaat vertellen dat Tsjen-li en Charles Brice klonen zijn, loten van één plant?'
  
  Ze knikte schaapachtig. 'Ik heb je toch gezegd dat je het niet leuk zou vinden,' zei ze.
  
  'Ik begrijp het niet. Ik bedoel ... waarom? Ik bedoel: zelfs al is het mogelijk, dan slaat het nog nergens op.'
  
  'Luister. Zelfs in dit land zijn er studiegroepen geweest. We hebben geprobeerd uit te zoeken wat voor soort mensen zich aangetrokken zouden voelen tot één-cel-enting. En één van de redenen waarom we geen experimenten hebben gedaan in deze richting, is het antwoord daarop: de aller-slechtste soort mensen. De Hitlertjes. Mensen met waanvoorstellingen van grootheid. Mensen als Lao Tzen bijvoorbeeld. Moordenaar Eerste Klas.'
  
  'Goed, laten we dus stellen dat Lao Tzen zichzelf heeft geënt ...' Ik schudde mijn hoofd. Het was niet eenvoudig zo'n superfantasie te geloven. 'Wat wint hij ermee? Behalve een egotrip. En wat heeft dat te maken met KAN en die senatoren? Wat heeft het met deze hele Nassautoestand van doen?'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet. Daar weet ik absoluut niets over. Het enige dat ik weet, is, dat kopieën van een Moordenaar Eerste Klas zouden uitgroeien tot Eerste Klas Moordenaars. Ze zouden eruitzien en denken - en doden - als het origineel. En het is mijn theorie dat KAN Lao Tzen heeft geënt om een macht van zuiver gekweekte moordenaars op te bouwen.'
  
  'Weetje ...'
  
  'Wat ...?'
  
  'Het spijt me dat ik je ernaar heb gevraagd.'
  
  Ze nam me aandachtig op. 'Denk je dat ik gek ben?'
  
  'Natuurlijk denk ik dat jij gek bent. Maar ik ook. Gezonde mannen liggen op dit moment in bed, terwijl ze zich afvragen hoe ze van het onkruid in hun tuintje af moeten komen. En normale vrouwen pakken nu lunchpakketjes in. Je moet wel gek zijn om bij AXE te werken.'
  
  'Mijn theorie,' zei ze.
  
  'Het is krankzinnig, maar dat betekent nog niet dat het niet waar zou kunnen zijn.'
  
  Ze slaakte een zucht van opluchting. 'Dank je Nick.' Toen glimlachte ze. 'Zeg me eens ...'
  
  Jawel.'
  
  Ze veegde het haar weg van haar voorhoofd. 'Heb je ooit wel eens gewone vrouwen ontmoet?'
  
  'Nee.' zei ik. 'Die zijn mijn type niet.'
  
  'Wat is jouw type dan wel?'
  
  Brunettes,' zei ik. Ze keek gekwetst. 'Kort, dik en erg stom. Alhoewel,' voegde ik eraan toe, 'ik sta open voor alles.'
  
  'Hoe open?' vroeg ze, terwijl ze mijn overhemd losknoopte.
  
  'Heel erg open,' zei ik, terwijl ik haar kamerjas wegduwde. 'Uitstekend,' zei ze. En dat was het einde van ons gesprek.
  
  
  
  Ik wil je vertellen, dat ik een paar vrouwen heb gekend. En ik dacht dat ik de besten nu wel kende. Maar ik wil je vertellen dat ik het mis had. Tara was iets anders. Heel iets anders. En nog heel anders dan dat. Het komt me voor dat elke keer als de een of andere nurk zoiets in een boek probeert te verhalen, hij het laat klinken als het toppunt van verveling. Altijd 'deint' ze, 'kronkelt' ze, 'doorsteekt' hij haar en 'explodeert' ie altijd. Altijd klinkt zoiets als het woordelijke verslag van een worstelwedstrijd.
  
  Tara was anders en ik mis de woorden ervoor. Ze gaf me het gevoel dat ik haar lichaam had uitgevonden eb dat het voor het eerst en alleen maar voor mij tot leven kwam. Ze was open en onschuldig, ze was heet als boter en sereen. Ze was meisje, zowel als vrouw. Ze was vraag en antwoord. Ze was Tara. En ze was van mij. Ik was ook anders.
  
  Ik keek haar aan. Er waren tranen in haar ogen. 'Oh, liefste.' Ze kuste mijn schouder. 'Dankjewel. Dankjewel.'
  
  Ik liet mijn hand door een rode wolk spelen. Ik zou mezelf een boerenlul hebben gevonden als ik had gezegd: laat maar zitten, het gevoel is wederzijds. Daarom hield ik maar gewoon mijn kop dicht en kuste haar opnieuw.
  
  Wc lagen zo bij elkaar, toen we een klop op de deur hoorden. Ik stond op van het bed. Als het het meisje voor de nacht was, zou ze binnenkomen als we geen antwoord gaven. Maar aan de andere kant was het misschien het meisje niet.
  
  Ik bond een handdoek rond mijn middel, raapte het pistool op en liep naar de deur. Ik opende hem op een kier.
  
  Het was kamerservice. Een uitgebreid, rijdend feest; kompleet met champagne in een zilveren koeler.
  
  Ik stond erbij, keek ernaar en zuchtte zwaar, plotseling erg hongerig. 'Ik wou dat ik het had besteld,' zei ik tegen de kelner, 'maar ik denk dat u de verkeerde kamer heeft.'
  
  'Meneer Stewart?' vroeg hij.
  
  'Ja. Ik ben Stewart.'
  
  'Ene meneer Garson Cantor heeft dit voor u besteld. Voor middernacht, zei hij. Een verrassing.'
  
  'Goed,' zei ik, toen de kelner weer was vertrokken. Het bericht van Gar zit hier ergens tussen.'
  
  'Zoiets als de boon in de taart op Driekoningen, bedoel je?'
  
  Ik heb geen flauwe notie wat ik ermee bedoel, maar Gar zei me dat hij een bericht had achtergelaten en dit eten is het enige dat hij ons heeft nagelaten, dus ...' Ik onderzocht het tafeltje op iets opvallends. Het één of andere papiertje. Het zat bij de champagne. Een envelop met binnenin alleen maar een visitekaartje met in drukletters 'De beste wensen van'. Verder had Gar nog iets geschreven dat code moest zijn.
  
  
  
  
  
  M-1 x4 + ?
  
  
  
  
  
  'Wat ontzettend,' zei ik. "Dat is wartaal.' Weer bestudeerde ik het. 'Misschien is het een formule.' Ik gaf het kaartje aan Tara. 'Hier. Jij bent de wetenschapper van de familie.'
  
  Tara gaf het me terug en haalde haar schouders op. 'Het is geen formule die ik ken. M min 1, maal 4 plus het één of ander.' Ze schudde haar hoofd. 'Je hebt gelijk, het is wartaal.'
  
  Ik staarde weer naar het kaartje. Hé, wacht. Ik heb het.' Plotseling klopte het allemaal. 'Weetje wat het betekent? Het betekent dat je gelijk had.'
  
  Wezenloos keek ze me aan. 'Waarmee?'
  
  'Over die klonen. Kijk.' Ik liet haar het kaartje weer zien. 'Het is niet M min 1. Het is M streep 1. M-l. De codenaam voor Lao Tzen. En M-l x 4 is M-l maal 4. Er zijn vier M-I'S. Vier mannen die er net zo uitzien als Lao Tzen. Vier klonen. Plus een vraagteken. Plus god mag weten hoeveel meer.'
  
  Verbijsterd liet ze zich terugvallen in de stoel. 'Je bent getuige van een historisch moment.'
  
  'Ach kom,' zei ik. 'Je hebt wel eens eerder gelijk gehad.'
  
  Ja,' zei ze. 'Maar ik heb nog nooit eerder spijt gevoeld dat ik gelijk had.'
  
  
  
  Het moest mijn tiende sigaret zijn geweest. Dat was er dus één te veel. Ik schoot hem over de leuning van het balkon en zag hem een duikvlucht nemen als een moedige, kleine bommenwerper. 'We leven in ere en vallen als rotte peren.' Een bries stak op vanuit de donkere haven; de vissersboten aan hun ankerlijnen bewogen zich zenuwachtig op de golven als gretige kinderen die eerder wakker zijn geworden dan hun ouders, en nu ongeduldig de nieuwe dag afwachten. Ik kon niet slapen. Ik had gewacht tot Tara wegdoezelde, had mezelf toen wat lichtelijk verschraalde champagne ingeschonken en was naar buiten het balkon op gegaan. Er hingen duizenden sterren en een witte maan boven een wereld van louter water en strand. Even wilde ik die andere wereld vergeten, met zijn harde lijnen en zijn bloederig rood. Die wereld van doden en gedood worden, van eerst schieten en dan pas vragen stellen.
  
  Maar zelf had ik wel een hoop vragen te stellen. En nu konden de antwoorden niet tot later wachten. Tsjen-li was één van die klonen. Hij had een senator om zeep geholpen. Nu was iemand van plan Tsjen-li uit de gevangenis te halen - vannacht nog. Maar wie was die 'iemand'? En wanneer was dat 'vannacht'? Die 'iemand' kon dan wel eens twaalf mannen zijn met handgranaten, of één vogel met een goed plan. En vannacht is het langste woord van onze taal. Die duurt van zonsondergang tot het eerstvolgende ochtendgloren. Er was nog iets anders. Lin Tsing had gezegd dat een 'oude vijand' me had aangewezen. Welke oude vijand? Ik had er wel duizend. En was hij nog steeds op het eiland, dan kon hij mijn pad wel eens kruisen, of gewoon afkruisen. Op de één of andere manier moest ik aan de antwoorden zien te komen. En nog voor dat 'vannacht'.
  
  Ik draaide me om en keek naar binnen, naar Tara die daar lag te slapen. De maan weerspiegelde in het glas van de deur; het leek alsof ze was opgehangen in de lucht op een bed van blauw, met de maan als nachtpitje. Ik wendde mijn blik weer af. Dat was ook nog zoiets. Ik had Tara nog om me zorgen over te maken en te beschermen. Ze was een agente en ze was een hooggeplaatste wetenschappelijke medewerker, maar ze had mijn bescherming nodig. Een andere reden dat ik de slaap niet kon vatten. Dat zou pas kunnen als ik het een of andere plan had, zoals waar te beginnen om al die waaroms op te sporen.
  
  Ik begon met mijn speurtocht. In een la van de schrijftafel vond ik wat ik wilde hebben. Die kitscherige folders die ze achterlaten voor toeristen. 'Plezier in Nassau'. 'Waar gebeurt het allemaal?'
  
  'Waar gebeurt het allemaal?' was een kaart van het eiland. Ik nam hem mee naar buiten om hem beter te bekijken. Ik vond de gevangenis en nam hem goed in me op. Goed. Als ik een gevangene zou willen laten ontsnappen, waar zou ik hem dan heenbrengen? Ik zou van het eiland af willen. Ik zou dus naar de kust gaan. Een klein vliegtuig zou het strand best als startbaan kunnen gebruiken. Of ik zou een boot gebruiken. Een particulier schip. Een bijzonder particulier en bevoorrecht jacht. Ik speurde de routes van de gevangenis naar de zee na. Er was een heleboel zee en een hele zooi routes. Ik prentte het eiland in mijn hoofd.
  
  Toen ik weer opkeek, was het uitzicht veranderd. De zon was van achter de aardlijn tevoorschijn gesprongen en de lucht dekte moeder aarde toe met de bekende roze deken. Visserslieden kwamen uit hun huizen op Baystreet en liepen naar hun schepen die bij de pier lagen. Vrouwen openden hun stalletjes op de markt met vrolijke ladingen strooien hoeden en opzichtige tassen met zeeschelpen erop. Als ik John Stewart was zouden we wat kunnen grasduinen op die markt en wat waterskiën op de zee om daarna in de stad te gaan lunchen met versgevangen zeebaars. Als ik John Stewart was zou ik nu niets weten van die komende ontsnapping van Tsjen-li en als ik het wel wist, zou ik de politie waarschuwen om dat te voorkomen. -Maar Nick Carter zou Tsjen-li helpen te ontsnappen.
  
  De moordenaar was niets anders dan een radertje in de hele machine, en ik zat achter die hele fabriek aan; achter die plek aan waar ze klonen in serie produceren. En met een klein beetje geluk zou Tsjen-li me daarheen brengen. Als ik er maar voor kon zorgen dat hij ontsnapte. Aan iedereen, behalve aan mij.
  
  Het was zes uur in de ochtend en ik had nu een soort plan. Nu kon ik de slaap vatten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Regel één: ken uw vijand.
  
  Ik draaide van Interfield Road af en koerste in de richting van het vliegveld. Mijn oude vijand had me, althans volgens Lin Tsjing, zien aankomen op het vliegveld. Misschien dat de luchthaven me van een spoor kon voorzien. Goed, het was een wilde gok, maar het was het proberen waard.
  
  Ik nam de gezichten achter de balie op. Douane. Informatie. Hertz. Reserveringen. Geen ervan deed een belletje bij me rinkelen. Ik ging naar de kiosk en kocht een krant. Om iets te doen te hebben, terwijl ik erover nadacht wat ik moest gaan doen. Er stond niets in over het Grenada Casino. Vreemd. Maar toch niet zo heel erg vreemd. Waarschijnlijk wilden ze de toeristen niet afschrikken. Of misschien wisten die smerissen er gewoon niets van. Misschien was iemand anders al eerder gekomen en had die rotzooi opgeruimd. Iemand anders uit die drughandel.
  
  Of iemand van KAN. Ik controleerde de lijst van sterfgevallen. Bangel was in bed gestorven. Onvoorzichtigheid met een sigaret. Zijn moeder, die in Kensington woonde, had hem overleefd. Niets dan goed over de doden. De mor tuis nil nisi borium. Vanachter mijn krant had ik de omgeving in me opgenomen. Geen oude vijanden hielden zich in de schaduwen schuil.
  
  Er was nog iets dat ik kon doen. Een knap, Engels meisje bij BOAC controleerde de passagierslijst van maandagavond voor me. Maandagavond waren we om half acht uit New York aangekomen. De Pan Am was om zeven uur naar Miami vertrokken en een Brits toestel uit Londen was om acht uur aangekomen - nee, herstel, om kwart voor acht. Het was iets vervroegd. Londen. Daar speelde ik even mee. Charles Okun was een vijand uit Londen. Maar nee, die hadden ze te pakken gekregen toen ze een inval deden in zijn laboratorium. Wa-acht even! Wing Po! Dat kon hem zijn. Carlo, de piccolo, had gezegd dat de man die hem ervoor had betaald mij er bij die Bangel in te luizen, een grote Chinees was. Wing Po was één meter negentig, een agent van KAN die in Londen was gestationeerd. En het was niet zo waarschijnlijk dat hij was vergeten dat hij me ooit was tegenkomen. Als herinnering daaraan bezat hij nu een hand met drie vingers.
  
  'Lieve schat.' Ik glimlachte tegen het meisje achter de balie. 'Kun je me vertellen of ene meneer Wing Po bij die maandag vlucht uit Londen was?"
  
  'Oh, het spijt me heel erg.' Ze zag er zelfs heel spijtig uit. 'Maar ik ben bang dat ik u die informatie niet mag geven.'
  
  'Ik weet dat je dat niet mag,' zei ik.
  
  Ik keek haar recht in de ogen. Blik Nummero Twee: Nauwelijks Beheerst, Ziedende Hartstocht.
  
  Ze gaf me de inlichting. Wing Po stond inderdaad op die passagierslijst. Daarbij was hij niet alleen geweest. Zijn reisgenoot heette Hung Lo.
  
  'Mocht u erin geïnteresseerd zijn,' voegde ze er extra behulpzaam aan toe, 'dan hebben ze geboekt voor de vlucht terug naar Londen van vanavond tien uur.'
  
  Ik was geïnteresseerd.
  
  Op de gok belde ik het Grenada Hotel. Een meneer Wing stond bij hen ingeschreven. Mijn gokken begon vruchten af te werpen. Maar aan de andere kant, ene meneer Hung Po niet. Je kunt ook niet alleen maar winnen.
  
  Ik ging terug naar het hotel en zocht Carlo, onze wederzijdse vriend, op. Hij zou Wing herkennen. Ik vertelde hem wat ik wilde weten en zei hem hoeveel ik ervoor zou betalen. We kwamen tot een vergelijk.
  
  Ik vertelde Tara wat ze kon verwachten. Ze dacht dat het leuk was.
  
  Ik gaf haar een afscheidszoen en ging terug naar de wagen.
  
  
  
  Regel twee: ga naar de gevangenis. Ga direct naar de gevangenis.
  
  Maar onderweg stopte ik even bij 'The Pipe of Peace', de Engelse sigarenboer op Nassau. Ze hadden mijn buitenissige merk met gouden mondstuk in voorraad. Ik bestelde een paar sloffen, die naar mijn hotel moesten worden gezonden, en nam een paar pakjes voor direct gebruik mee.
  
  Ik ging naar een bar in Baystreet en nam een broodje en bier. Toen nog één. En nog één. En een bourbon om het af te leren. Toen ik wegging, was ik dronken. Laveloos. Ik had een ruzie met de barkeeper over de rekening. Het kwam erop neer dat hij toch gelijk had. Ik ging naar buiten in een luidruchtige, baldadige stemming, stapte weer in de auto en begon te rijden. Ik draaide de verkeerde kant op van een eenrichtingsweg en toeterde naar de tegemoetkomende auto's. Ik vond het geluid van die claxon werkelijk aardig. Ik begon dit-is-het-begin-wij-gaan-door-met-de-strijd te toeteren.
  
  In Parliament Street kwam die smeris aanzetten. Ik had mijn portefeuille niet bij me. Hij was heel aardig. Hij wilde me terugbrengen naar mijn hotel. Vergeven en vergeten. Hij wilde het me uit laten slapen.
  
  Ik gaf hem een dreun op zijn kin. Ook een manier om die nor in te draaien.
  
  De gevangenis van Nassau was niet zo slecht als gevangenissen meestal zijn. Het was een lomp, twee verdiepingen hoog. stenen bouwsel aan de westkant van het eiland. Plaatselijk wordt het 'hotel' genoemd, want daar lijkt het op. Het terrein heeft veel natuurschoon te bieden. Keurig gesnoeide gazons en strakke tuinen. De clientèle bestaat voornamelijk uit lieden die één nacht hun roes uitslapen, een gelegenheidsdief en een doodenkele keer is er een plaatselijk 'crime passionel'. Tot nu toe waren de rassenonlusten niet uitgebarsten in gewelddadige misdaad. Er was dus op geen enkele manier rekening gehouden met mensen van het soort Tsjen-li toen ze hun veiligheidssysteem opzetten. Toch gaven ze hem het beste dat zij hadden..Voor zijn cel stond een bewaker.
  
  Ik was heel dronken. Ze zeiden dat ik recht had op één telefoongesprek. Ik zei ze Sint Petrus te bellen. Zij zeiden dat ik heel erg dronken was.
  
  Ze namen me mee naar boven. Buiten Tsjen-li waren er maar twee andere knakkers. Ze stopten me in één cel met die twee andere knakkers.
  
  Eén van hen was zijn roes aan het uitslapen.
  
  De ander zag eruit als zo'n soort gozer waarmee je niet graag in één cel samen wilt worden opgesloten. Hij had maat king size, was krachtig gebouwd en had littekens van messteken die zijn blauwzwarte gezicht eruit deden zien als een lappendeken.
  
  Hij zat ergens kwaad over na te broeien en hield er niet mee op toen ik binnenkwam.
  
  De cel van Tsjen-li was aan de andere kant van het blok. Ginds, aan het einde van de rij. Als hij aan de linkerkant bleef, kon ik hem zien. Mijn eerste blik op een kloon. Hij was koel en kalm.
  
  Ik stak een sigaret op en hield het pakje voor aan mijn knorrige celgenoot. Hij nam er een, onderzocht het, bevingerde het gouden mondstuk en hield het tegen het licht. 'Krijg nou de kolere.' En glimlachte.
  
  Hij heette Wilson T. Sheriff en was eigenaar van een bar 'The Wooden Nickel', een lokale tent buiten de stad Hij was opgepakt bij een verrassingsinval. De smerissen waren plotseling binnen komen rollen en hadden onder de bar pakjes heroïne gevonden. 'Het was versierd, man. Zo stom ben ik niet.' Hij spreidde zijn handen. Ze waren schoon. 'Aan de andere kant,' hij krabde zich op zijn hoofd, 'als ik dan zo slim ben, hoe komt het dan dat ik hier zit?'
  
  Ze sloten zijn bar en sloegen hem toen met levenslang om zijn oren. Er was geen grote drugscène op Nassau zei hij, dus die smerissen deden gewoon alsof hij die scene was. Alsof ze werkelijk de grote baas te pakken hadden gekregen. 'En ondertussen lacht de een of andere opgeprikte dandy zich te pletter.'
  
  'Ja,' zei ik. 'Wat een kick.'
  
  Wilson T. Sheriff en ik werden vrienden. Hij vertelde me over zijn vrouw en kinderen en over het gele huis dat hij voor zichzelf had gebouwd. Ik vroeg hem of hij serieuze vijanden had en hij schoot in de lach. 'Jezus, ja. Maar mijn soort vijanden. Die snijden je nog eerder aan flarden dan je op zo'n manier op te sieren. Dat maakt me juist zo kwaad, man. Er is niemand die hiervan ook maar iets wijzer wordt.'
  
  'Je bar?' probeerde ik.
  
  Hij haalde zijn schouders op. Als iemand die wil hebben, zullen ze hem nog altijd moeten kopen. Of van mij, of van de regering. Hoe dan ook, ze zullen altijd moeten betalen.'
  
  'Tenzij ze hem wilden hebben voor een ander doel.' Ik had al wel enig idee wie die 'ze' waren.
  
  Ik leerde nog een paar dingen van die gevangenis. De smerissen beneden hadden dienst tot tien uur. De bewaker van Tsjen-li was de enige bewaker boven. Zijn dienst werd om de vijf uur afgelost. De volgende aflossing zou om kwart over zes zijn. Cipier Brookman zou vervangen worden door cipier Kramp.
  
  Ik stelde hem wat vragen over Tsjen-li. Onze slapende celgenoot bewoog zich even in zijn slaap. Toen draaide hij zich om en begon te snurken.
  
  Tsjen-li had maar één bezoeker gehad. 'Een zeeman,' dacht Wilson. Een bonkige knaap in een jopper. Tsjen-li noemde hem Johnny. Johnny was elke dag gekomen. De laatste keer was deze ochtend geweest. Hij had een grote, rode vlinder op zijn hand getatoeëerd. Op een kilometer afstand kon je hem nog niet missen.
  
  Eén ding heb ik al die jaren wel geleerd. Dingen die je op een kilometer niet kunt missen, zijn meestal met een bepaalde bedoeling daar aangebracht.
  
  Een brigadier kwam naar boven om me een bezoekje te brengen. Ik was heel erg nuchter. Ik had een heleboel berouw. Ik vroeg of ik mijn vrouw kon opbellen.
  
  
  
  Om zes uur, precies volgens plan, kwam Tara. Ze begreep er niets van dat ik zo dom had kunnen doen. Ze vertelde hun dat ik een goed mens was, een degelijk burger, een goed echtgenoot en dat ik nog nooit eerder zoiets wilds had gedaan. En ik zou het ook nooit meer doen. Later vertelde ze me dat ze werkelijke tranen had gehuild.
  
  Ze lieten de aanklacht vallen in ruil voor een geldboete.
  
  
  
  Om tien over zes rinkelde de muurtelefoon in mijn cellenblok. Cipier Brookman verliet zijn post en liep door de gang om hem te beantwoorden. 'Ja.' Hij keek mijn richting op. 'Ja. Ik stuur hem meteen naar beneden.'
  
  Hij draaide zich weer naar de muur. 'Hé,' zei hij in de telefoon, 'ik had je willen vragen ...' Zijn stem werd laag en vertrouwelijk. Ik hoopte dat zijn vraag niet al te veel tijd zou vergen, want dat zou mijn tijdschema wel eens in de war kunnen gooien.
  
  Ik keek naar Wilson T. Sheriff. Ik mocht hem echt. En hij was rijp om vannacht dood te gaan. Vermoord door KAN, omdat hij een getuige was. Onze stille metgezel in de cel vertrouwde ik niet. Hij was een beetje al te stil. En een beetje al te dronken. Je kon het op een kilometer afstand ruiken.
  
  Maar wat kon mij dat nou een moer schelen. Het minste dat ik kon doen, was Wilson nog enige bescherming geven. Hij zat op zijn brits. 'Dat ben jij, man,' zei hij. 'Vrij om naar huis te gaan.'
  
  'Jij ook,' zei ik. 'Heel gauw.'
  
  'Daar zou ik maar niet op gokken.'
  
  'Nou, ik wel. Om eerlijk te zijn.' ik tastte in een naad van mijn jasje, 'durf ik er alles onder te verwedden. Nu, op dit moment.'
  
  Ik drukte een fiche in zijn hand. Ik wist wel dat de fiches die ik had meegenomen van het casino nuttig zouden zijn.
  
  Toen cipier Brookman me kwam halen, sliep Wilson al. Brookman bracht me tot de deur van de trap. 'Oké, Stewart. Verder moet je alleen. Ik mag deze verdieping niet verlaten.'
  
  'Dank u, agent Brookman,' zei ik.
  
  'Beneden aan de trap gewoon naar links. Je vrouw zit daar te wachten.'
  
  Ik knikte glimlachend. 'Echt,' zei ik. 'Ik wil u echt bedanken. Jullie zijn zo aardig tegen me geweest.' Ik stak mijn hand uit. 'Geef me de vijf.'
  
  Hij stak zijn hand uit.
  
  Vijf seconden later was hij onder zeil.
  
  Ik had de dosis verdovingsmiddel in elke fiche verdrievoudigd. Beide mannen zouden een uur of vijf. zes buiten westen blijven. Dat zou lang genoeg moeten zijn.
  
  Tsjen-li keek naar mij en knikte zwijgend. Hij dacht dat het allemaal deel van het plan uitmaakte.
  
  Het was kwart over zes. Op de trap kwam ik cipier Kramp, de aflossing van cipier Brookman tegen. 'Brookman heeft een boodschap voor je,' zei ik.
  
  'Oh?' Hij hield stil, in de war gebracht.
  
  Ik deed een greep in mijn zak en haalde er een opgevouwen velletje papier uit. Dat plantte ik, samen met het fiche, ferm in zijn wachtende hand.
  
  Ik sleepte zijn slapende lichaam terug naar boven, naar het cellenblok.
  
  Beneden hield de brigadier een preek tegen me.
  
  Ik zei tegen de brigadier dat ik verder een lieve jongen zou zijn. Daar gaven we elkaar een hand op.
  
  De schrijver in de wachtkamer hoorde de brigadier vallen en kwam binnen om te zien wat de moeilijkheid was. 'Hij sloeg gewoon voorover.' zei ik. 'Zo maar. Kom even kijken.' Ik greep hem bij zijn arm alsof ik hem wilde haasten.
  
  De politieschrijver viel bovenop de brigadier.
  
  Tara wachtte me op bij de balie.
  
  'Ik heb alle agenten die zo aardig tegen me zijn geweest een hand gegeven,' zei ik.
  
  'We zouden eigenlijk op onze tenen moeten lopen,' zei ze toen we vertrokken. 'Ik bedoel, iedereen slaapt hier nu zo lekker.'
  
  Ze begon Brahm's Wiegelied te neuriën.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Tara en ik zochten naar een plaats om te praten. We vonden een kroegje niet ver van de gevangenis. Een echte, nagemaakte, antieke pub - met plastic bakstenen en hout Wan vinyl. Die tent heette 'Het Schelmenhor en ik vroeg me af of ik een echte schelm was.
  
  Ik verwachtte geen moeilijkheid van de kant van de gevangenis. De eerste uren zouden ze allemaal blijven slapen. En, zoals iemand ooit heeft gezegd, het is de slaap vóór middernacht die werkelijk telt. Ik betwijfelde of hun dut gestoord zou worden. De eerste boevenwagen zou er niet voor tien uur zijn en aangezien Wing Po geboekt had voor de vlucht van tien uur naar Londen, moest de ontsnapping vóór tien uur plaatsvinden.
  
  En de ontsnapping zou lukken. Daar had ik wel voor gezorgd. Aan de andere kant had ik ook de politie geholpen. Tenminste, ik had ze geholpen in leven te blijven. Met een beetje geluk zou er niemand neergeschoten worden. De makkers van Tsjen-li zouden een blik werpen op de smerissen en - naar ik hoopte - besluiten geen slapende honden wakker te maken. Dat was mijn goede daad voor die dag.
  
  Ik loodste Tara naar een tafeltje in een hoek en bestelde een bourbon. Zij bestelde een sherry. Mijn dame bleef een dame. 'Nog nieuws van Carlo?'
  
  Ze begon in haar handtasje te rommelen. 'Hij heeft opgebeld,' zei ze. 'Ik heb het opgeschreven.' Ze kwam met een handvol verkruimelde sigaretten tevoorschijn, trok een grimas en dook er opnieuw in. De doelloze zoekpartij bracht haar nergens. Methodisch begon ze toen de tas leeg te halen, ding voor ding. De poederdoos. De sigaretten. De portefeuille. Ze keek me schaapachtig aan. 'Als je hierover ook maar één opmerking maakt, Carter, is het uit tussen ons.'
  
  Ze ging door met haar plundertocht.
  
  Ik zette mijn speurtocht naar een gepaste opmerking voort.
  
  Heb je het nieuws al gehoord?' vroeg ze. 'Nee, natuurlijk niet.' Het tafelblad begon zo onderhand op het Waterlooplein te lijken. 'Senator Craanston.' Ze keek op. 'Een auto-ongeluk. Tenminste, dat is de officiële verklaring.'
  
  'Heb je de echte verklaring te pakken gekregen?'
  
  Ze knikte. 'Toen ik Washington belde om onze bevindingen door te bellen, kreeg ik die. De echte verklaring luidt, dat er met de remmen is geknoeid.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. Een nieuwe dag, een nieuwe dood. En tot nu toe had KAN alle kaarten. 'Je zocht naar een boodschap van Carlo,' herinnerde ik haar. 'Ik geloof dat je beter wat kunt opschieten met zoeken.' Ze ploegde nog wat rond in haar schooltas. 'Cascade Road.' Ze knipte met haar vingers. 'Ik weet zeker dat dat het was.' Carlo heeft het hele Grenada afgeschuimd, zoals je hem verteld had, en toen Wing Po vertrok, is Carlo hem achterna gegaan. Naar het een of andere herenhuis aan de kust,' zei hij. Aan het eind van Cascade Road. Dan sla je linksaf of rechtsaf. Nou ja, in ieder geval sla je af.'
  
  Ik schonk haar mijn gemeenste blik van de laatste dagen. 'Tara!' Mijn stem klonk scherp. Ze vond het papier. 'Afslaan naar links,' zei ze.
  
  Ik probeerde me de folder van het hotel weer voor de geest te halen. De kaart die ik in het eerste ochtendlicht had staan bestuderen op het balkon. Volgens 'Waar gebeurt het allemaal?' liep Cascade Road evenwijdig aan de Atlantische Oceaan, op ongeveer een kilometer van het strand. Volgens 'Plezier in Nassau' was Cascade Road bekend als de hoofdstraat der miljonairs. '... waar een paar van de meest extravagante villa's te zien zijn van de hele Bahamas.' Hoe dan ook, het was een goede schuilplaats voor Tsjen-ii. En een goede plaats om de ontsnapping van het eiland te beginnen. Zonder twijfel wachtte Wing Po daar op Tsjen-li.
  
  'Tussen twee haakjes,' zei ze. 'Hij zit er nog steeds.'
  
  'Wie,' zei ik, 'zit waar nog steeds?'
  
  'Wing Po is nog steeds op Cascade Road. Tenminste, naar alle waarschijnlijkheid zit hij daar. Carlo vertelde dat hij zich bij het Grenada heeft laten uitschrijven. Heeft zijn bagage meegenomen. Zag eruit alsof hij zich daar ging installeren.'
  
  Daar moest het zijn. Het was een gelukkige inval geweest Wing door Carlo te laten schaduwen. Maar de kans dat het iets zou opleveren, was niet groot. Wing had zich gedeisd kunnen houden. Carlo had zich kunnen laten omkopen. Geluk hebben maakt me zenuwachtig. Het herinnert me eraan hoeveel van ons leven en lot in de schoten van ironische goden verborgen is. 'Drink op,' zei ik. 'We moeten aan de slag.'
  
  'Naar Cascade Road?' Ze zag er gretig uit.
  
  'Voor een deel,' zei ik.
  
  'Hoe bedoel je met "voor een deel''?'
  
  'Ik bedoel dat ik dat deel ben dat naar Cascade Road gaat. Jij bent het andere deel dat teruggaat naar het hotel.'
  
  Ze vertrok haar gezicht. 'Jullie mannen krijgen altijd alle lol.' Wat een lol.
  
  Ik kreeg een ingeving. 'Ik wil dat je pakt en uit dat hotel weggaat.' zei ik. Ik schreef een adres op en deed er een boodschap bij die haar toegang zou verschaffen. Ik overhandigde haar het papiertje. 'Daar zullen we elkaar weer ontmoeten.'
  
  Ze ontweek mijn blik. 'En als ... en als je niet komt?'
  
  Ik negeerde haar bedoeling. 'Als ik daar om middernacht nog niet ben, contact dan Hawk en zorg ervoor dat je hier als de sodemieter wegkomt.'
  
  Ze keek me weer aan, met een grappige, weemoedige blik. Ze dacht eraan hoe het zou zijn als we elkaar niet meer zouden ontmoeten.
  
  'Ik kom,' zei ik. 'Maak je maar niet bezorgd. 'Ik kom.'
  
  Ik kuste haar, maar mijn gedachten waren elders.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Ze blijven maar roepen dat geld niet gelukkig maakt, maar ik begin het heel flauwe vermoeden te krijgen dat zij misschien ongelijk hebben. Het huis aan de Cascade Road had verschrikkelijk veel weg van geluk. Een modern kasteel, uit roze steen opgetrokken, met glaswanden die uitzagen over de zee. Je bereikte het via een lange u-vormige oprit. En oordelend naar wat er in de garage stond, kwam je daar alleen maar met een Bentley, of een Aston Martin, of een Lamborghini. Was je er eenmaal dan kon je uit aardig wat leuks kiezen. Er waren stallen, tennisbanen, een privé haventje waar een vijftien-meter-jacht lag te pronken. En als dat je allemaal ging vervelen, kon je ook nog gewoon wat rondkijken. Het terrein zelf was een feestelijke uitbarsting van de natuur. Dicht bij de oprit zorgde een stokoude vijgenboom voor een serie natuurlijke poorten. Zijn dikke takken bogen zich terug naar de aarde om daar als nieuwe bomen wortel te schieten. Er waren andere bomen met scharlaken rode bladeren, terwijl de grond een wirwar bevatte van geuren en kleuren. Alsof ze een tuinfeest hadden georganiseerd en alleen maar bloemen hadden uitgenodigd.
  
  Ik had mijn auto voor de hoofdweg verborgen en was verder te voet gegaan. Ik sloop me suf. Ik kwam langs de zijkant, maar het maakte weinig uit. Ze hadden daar een wacht staan. Ze hadden daar een wacht staan. Nu niet meer.
  
  Met één klap brak ik iets in zijn nek. Zijn geweer nam ik mee. Als souvenir. Je weet maar nooit wanneer je een geweer nodig hebt. Ik posteerde mezelf op zo'n dertig meter van de zijkant van het huis, in een keurig aangelegde stek. Ik had uitzicht op een plavuizen terras. Er stond een bar met eten en drinken. Het terras wachtte op gasten. Ik wachtte ook.
  
  Ze kwamen uit het huis. Wing Po met een bejaarde man en zijn vrouw. Wing was niet veranderd. Hij was één van die grote, kale mannen, van het formaat klerenkast, wier gezichten tijd noch gevoel vastleggen. Hij had net zo goed uit gele zeep gesneden kunnen zijn. Hij droeg wat Carlo noemde 'een vreemd grijs pak - het uniform van alle Maoïsten. Aan hun kleding te zien waren de man en vrouw Brits. Zilverwit haar, op een luxueuze manier uiterst smakeloos. Misschien van die deftige titeldragers. De hertog en hertogin van Atwaters-Kent. De graaf en gravin van Mis-tot-Lukking.
  
  De man schonk wat drankjes in en de vrouw liet een schaal rondgaan. Het was allemaal even gezellig. Niet zo'n typisch voorspel tot bloed en heldenmoed.
  
  Een MG kwam aangereden. Een blondine, ongeveer negentien en op een gortdroge manier mooi. stapte uit met een lading dozen uit kledingmagazijnen. Ze kuste de man en de vrouw, ging het huis binnen en kwam even later weer terug met een avondjapon over haar arm. Ze hield het tegen haar lichaam en maakte glimlachend een pirouette. Iedereen, ook Wing Po, glimlachte terug.
  
  Het begon erop te lijken dat ik een vergissing had gemaakt. Dit gelukkige tafereel van de Britse upperclass' kon wel eens precies zijn naar wat het leek: een gelukkig tafereel van de Britse upperclass. Wat die wachtpost betreft, een heleboel van die rijke lui huren bewakers om hun bezittingen te beschermen. Het kon best zijn dat Wing me naar een doodlopend punt had geleid, wetend dat hij me die hele weg al leidde en stiekem in zijn vuistje had gelachen. Als dat het geval was, dan had ik de zaak behoorlijk verknald.
  
  Maar dat was niet zo.
  
  Een paar minuten later kwam de butler naar buiten. Hij had een grote doos sigaretten bij zich. De butler leek een Chinees. Het meisje maakte zich op het huis weer in te gaan en de butler draaide zich naar haar, en dus in mijn richting, om. Ik keek door het telescoopvizier van het geweer. De butler had een kleine wrat midden op zijn voorhoofd. Kloon nummer drie.
  
  Ook had hij een wapen in zijn doos sigaretten. Op het moment dat hij dat tevoorschijn toverde, deed Wing Po er ook één zichtbaar flitsen en hij gebaarde naar de schaduwen achter het terras.
  
  Drie bandieten rezen op uit het struikgewas. Het waren allemaal Oosterlingen. Eén van hen kende ik. Een kien ogend mannetje in een wit hemd, spijkerbroek en op versleten bordeelsluipers.
  
  Van Thong. Een Cambodjaans terrorist.
  
  Hij had eerst tegen de regering van prins Sihanoek gezworen en daarna, toen die Koninklijke regering gevallen was, had hij samengezworen tegen het regiem van Lon Nol. Als je de politiek van Cambodja, neemt voor wat die is, zou je hem een patriottische fanatiekeling kunnen noemen. Maar zijn aanwezigheid hier maakte hem tot een merkwaardig soort communist. In het dobbelspel van de Aziatische politiek is het zonder een kristallen bol moeilijk te zeggen wie wat is.
  
  De andere twee waren nieuw voor me. Maar ze hadden hoogst-waarschijnlijk indrukwekkende straflijsten. Ze droegen door gras besmeurde khaki broeken en ribfluwelen jasjes. Zou je ze zo tegenkomen, dan hield je ze waarschijnlijk voor tuinlieden. Ze brachten hun gastheren bijeen als geplukte bloemen en schoven ze tegenstribbelend het huis in. Het meisje gilde een paar keer, maar de butler had waarschijnlijk de andere bedienden al het zwijgen opgelegd, want niemand kwam tevoorschijn om te zien wat er gebeurde.
  
  De gevangenen werden naar de vierde verdieping gestompt. Het meisje werd naar een aparte kamer geleid. Ik volgde de actie door dikke, glazen ramen, totdat één van die geweldenaars in een vlaag van uiterste voorzichtigheid de gordijnen dichttrok en het tafereel aan mijn oog onttrok.
  
  Ik liep snel over het terrein naar een kring bomen bij het terras. Het licht was al vervaagd tot een flets blauw. Ik keek op mijn horloge. Het was half acht. Het vuurwerk kon elk moment losbarsten.
  
  Ze kwamen weer naar het terras toe, nu heer en meester van de situatie en het huis. Wing schonk zichzelf een drankje in en bracht het glas omhoog voor een toast. 'Op plan één, heren. Hij dronk zijn glas in één teug leeg. 'We kunnen het beter nog even punt voor punt doornemen.'
  
  Ze gingen allen rond de tafel zitten. Een pezig heerschap begon met het algemeen overzicht, zo ongeveer in de trant van: Isi ino, laki tao.'
  
  Niet de geringste ondertitel op het scherm. Prachtig. Ik had frontloge bij een spektakelstuk en het zou een heleboel 'Oo laki tao' worden.
  
  Zonder het zich bewust te zijn, kwam Wing me te hulp.
  
  'Engels, Kwan. Engels. We spreken vier verschillende dialecten onder elkaar. Laten we dus maar Engels spreken zoals we aanvankelijk zijn overeengekomen.' Hij wendde zich tot Van Thong. 'Nog moeilijkheden met het jacht?'
  
  Van schudde van nee. 'Alles kits. Johnny heeft alles nagekeken. Hij is nu aan boord.'
  
  Johnny. De zeeman. Met die getatoeëerde vlinder op zijn arm. Degene die Tsjen-li in de gevangenis had opgezocht. Hij had nu het commando over het jacht van de hertog.
  
  Wing glimlachte en wendde zich \yeer tot de groep. 'Jullie zullen begrijpen dat Johnny een heel slechte kapitein zal zijn. Niet ver hiervandaan zal het jacht een ongeluk krijgen. Jullie zullen in het geheim gered worden door een onderzeeër, en jullie fouten.' hij lachte weer, 'worden op de zeebodem begraven.
  
  Ik had het gevoel dat die 'fouten' de lui boven in het huis waren. Het was niet zo moeilijk hun plan te raden. Die redding met een onderzeeër was goed en slim. Maar een wrak ten tonele voeren was je reinste genialiteit. De oude truc om het ene misdrijf te verbergen door een ander te begaan. Ze konden het eruit laten zien als een mislukte kaping, met de Britse lichamen aan boord als stille getuigen. Een paar vette sporen dat Tsjen-li aan boord was geweest, waren al voldoende om aan te geven dat hij op zee was verdronken. Je kon niet de hele oceaan afdreggen om een lichaam te vinden. Ik vroeg me af of Johnny de 'kapitein' voor de authenticiteit van het geheel met het jacht naar de kelder zou gaan. Dat zou een aardig trekje zijn. Zijn tatoeage ketende hem aan Tsjen-li, de tatoeage die je op een kilometer afstand kon zien. Ik vroeg me af of dit al tot Johnny was doorgedrongen. Ik besloot dat de moeder van Johnny zich daar maar zorgen over moest maken.
  
  Zelf had ik ook een paar zorgen. Zoals: op welke manier schaduw je een onderzeeër? Hoe kon ik het oude echtpaar en het meisje redden?
  
  'Wat het meisje betreft ...' Het was de derde man die zijn mond opendeed. Hij zag eruit als de gemeenste van het stel en had een volledig stel roestvrijstalen tanden. Als hij lachte, zag hij eruit als een mechanische haai. En nu lachte hij. 'Wat ik bedoel,' zei hij met een wellustige, sluwe blik, 'is: waarom zouden we haar nu al doden? We zouden er - misschien op zee - allemaal plezier van kunnen hebben.' Zijn lach veranderde in een koortsachtige giechel. Zijn plan kreeg algemeen bijval. Van en Kwam glimlachten ook.
  
  Wing Po lachte toegeeflijk. 'Goed,' zei hij. Hebben jullie je pleziertjes dan maar.' Hij wendde zich tot de butler. 'En jij, vriend, weet jij al wat je moet doen?'
  
  De butler scheen de vraag als een belediging op te vatten. Natuurlijk wist hij wat hij moest doen. 'Een paar mensen doodmaken en dan aan boord gaan.' Hij scheen zich bijna te schamen voor die kleine klusjes. Maar daar had hij dan ook zijn eigen reden voor. De wrat op zijn voorhoofd kenmerkte hem ais kloon. Hij had Lao Tzen's vreselijke bekwaamheden geërfd en ook de arrogantie die daarmee gepaard ging. Je kon voelen dat hij niet van een ondergeschikte positie hield. Wing Po bestudeerde het gezicht van de kloon. 'Maak je niet druk, Hung Lo. Jouw tijd komt nog.'
  
  Lieve god. Als dit een stripverhaal was, zou er nu een lampje boven mijn hoofd gaan branden.
  
  Volg dit eens.
  
  De butler - de kloon - was Hung Lo. Hung Lo was samen met Wing uit Londen gekomen. Lo was teruggeboekt naar Londen, samen met Wing. Vanavond om tien uur. Maar Hung Lo rekende erop aan boord te gaan van die boot. Dus Tsjen-li, zijn dubbelganger zou in het vliegtuig zitten. Een pracht van een dubbele dubbelganger.
  
  Natuurlijk, het vliegveld zou afgeladen zijn met smerissen. Maar hij zou alle passende identiteitspapieren hebben en een Brits paspoort, helemaal in orde, plus het bewijs dat hij nog maar kortgeleden uit Londen was aangekomen. Zonder twijfel zouden er op de luchthaven mensen zijn die zouden zweren hem een paar avonden eerder daar te hebben gezien. Ik kon het schaduwen van die onderzeeër wel vergeten. Over het schaduwen van een vliegtuig zou ik me later wel zorgen maken.
  
  Het werd tijd me eens over iets anders druk te maken.
  
  De kommissie zette zijn kontrole daar op het terras voort. Ik glipte stil om het huis heen. De deur was op slot. En de ramen schenen er alleen maar voor de grap te zijn. Stevige, naadloze bogen - als van een kathedraalgewelf - bestaande uit dik, onbreekbaar glas, permanent verzegeld en in de stenen geplaatst. Frisse lucht was dus een zaak voor de airconditioning. Alleen op de vierde verdieping waren de ramen echt. Grote ramen die horizontaal verschuifbaar waren. Eén ervan stond open. Het was zoals ze zeggen: het enige paard om op te wedden. De stenen die ze hadden gebruikt om dit paleis te bouwen, waren bepaald geen traptreden. Het waren grote, platte, grillig gevormde brokken, op onregelmatige afstand van elkaar aan elkaar vastgemetseld. De steunpunten zaten soms wel anderhalve meter van elkaar af. Ik begon in ieder geval maar naar boven te klimmen. Toen ik zo ongeveer dertien meter hoog zat, realiseerde ik me dat ik Tarzan niet was. Dertien meter hoog is een slechte positie om je te realiseren dat je Tarzan niet bent. Het is zelfs een nóg slechtere positie om je te realiseren dat je gestrand bent in louter steen, zonder enig ander steunpunt in de buurt. En dat was het moment waarop die ene voet waarop ik balanceerde wegschoot en ik daar bleef bengelen aan mijn linkerhand die zich had vastgegrepen in een nis boven mijn hoofd. Dat was dan alles dat me daar hield. De val zou me nou niet direct het leven kosten, maar daar ging het niet om. Het zou het meisje en het bejaarde stel daarboven het leven kosten. Ik was alles wat ze bezaten tussen de duivel en de diepblauwe zee.
  
  Ik verstevigde mijn zwoegende, éénhandige greep en nam de gevel boven me nauwkeurig op. Niets dat me kon helpen. Geen steunpunt, geen houvast voor mijn handen. Alleen maar steen. Met een korte beweging bracht ik de stiletto in mijn rechterhand en probeerde een ander steunpunt te kerven, door het in het cement tussen de steenbrokken te wrikken. Misschien zou het me in zes maanden gelukt zijn, maar mijn linkerhand was één en al pijn en ik hield het nog geen zes minuten meer vol. Weer begon ik over het gevaar van een mogelijke val na te denken. Alles welbeschouwd was een gebroken been ook zo goed als een terdoodveroordeling.
  
  Ik probeerde het nogmaals, rechts boven mijn hoofd, om te kijken of er een stukje licht verweerd cement tussen zat. Ik plaatste een harde stoot en het kruimelde in één groot stuk los. Nu had ik een plek voor mijn rechterhand, ongeveer op één lijn met mijn linkerhand. Ik stak het mes tussen mijn tanden en greep naar het houvast en langzaam, zwoegend, trok ik mezelf op.
  
  Ik kreeg een knie op de plaats waar mijn hand had gezeten. Vanaf daar ging het verder goed. Boven me was een natuurlijke uitsparing, een raamlijst. Met een laatste, kreunende inspanning kwam ik daar aan.
  
  Het raam gleed wijd open.
  
  Ik was binnen.
  
  Ik kwam in een soort logeerkamer terecht. En als dat een logeerkamer was, dan was het beste dat je je kon wensen (behalve dan rijk te zijn) gast van die rijken te zijn. De grote teakhouten vloer was bezaaid met Oosterse tapijten. Niet van dat soort dat je bij de Hema koopt, maar dat soort dat je uit Perzië haalt. Zelf haalt. Het bed was op een soort plateau neergezet en bedekt met tien vierkante meter bont. Het schilderij aan de muur was gesigneerd door ene meneer Van Gogh.
  
  Vijf minuten kon ik me niet bewegen. Mijn armen trilden van de recentelijk krachtsinspanning. Het spijt me. Ik begrijp ook wel dat helden nooit vermoeid mogen worden. Maar zoiets komt alleen voort uit de fantasie van vette romanschrijvers. Wat ik bedoel is: geloof niet alles wat je leest.
  
  Ik kwam weer wat op adem en ging aan de slag.
  
  Het meisje vond ik het eerst. Ze was aan een bed vastgebonden. Ze lag zó vastgebonden, dat ik onwillekeurig al de gedachte kreeg dat ze hun pleziertje al zouden halen vóór ze uitzeilden. Van dichtbij was ze nog steeds mooi. Maar liefjes mooi. Het was zo'n gezicht voor zeepreclames. Ongeschonden, gaaf. Uiterst oninteressant. Haar lichaam was iets anders. Laten we zeggen dat het interessant was. Haar witte jurk was gedeeltelijk losgeknoopt en onthulde nog witter vlees. Met wijd open ogen keek ze me aan. Ze had willen gillen, maar ze hadden haar een prop in haar mond geduwd. Zoals de zaken er dus nu bijlagen, kwam ze niet verder dan 'Mmmmf, mmmf.'
  
  Ik zei haar dat ze haar kop moest houden. Dat ik een vriend was. Ze kalmeerde enigszins en ik trok de prop los. Ze lag met gespreide armen en benen op het bed. Ik begon de touwen rond haar benen los te maken. Ze begon te snikken. Ik zei haar dat ze daar nu geen tijd voor had. Ik omschreef haar de kansen die we hadden om deze dag te overleven, en ik vroeg haar of ze bereid was me te helpen die kansen te vergroten. Ze zei dat ze dat was. Ik bond haar weer vast en deed de prop weer terug in haar mond.
  
  Ik ging naar de overloop. Het gezelschap was weer binnengekomen. Ze schenen op de tweede verdieping te zijn. De stemmen klonken drie borrels hard. Er klonk een schaterende lachbui en iemand zei: 'Nou, ga je gang ...,' en iemand anders zei: 'Jaaa . . waarna voetstappen de trap op begonnen te komen. De kansen waren fifty-fifty. De ene 'fifty' zei dat het Hung Po was die een eind kwam maken aan de hertog en hertogin. De andere 'fifty' zei dat het die stalen hooischuur was die de schone maagd kwam prikken.
  
  Misschien wilde Wing Po alleen maar pissen.
  
  In ieder geval moest ik een keuze maken. Ik kon maar op één plaats tegelijk zijn.
  
  Ik zette mijn geld op de hooischuur.
  
  Ik dook terug in de kamer van het meisje en posteerde mezelf naast de deur.
  
  De deur ging open.
  
  Het meisje slikte.
  
  Die godvergeten schoft was zo door de bronst bevangen dat hij zijn gulp al open had voor hij de deur achter zich dicht deed. Mijn moeder zei me te schoppen als ik ooit een verkrachter zag. Ik dook achter hem en kreeg hem bij zijn strot. Hij klauwde naar mijn armen, maar ik rukte hem rond en kreeg hem met de rug tegen de muur. Ik schopte.
  
  Moeder weet wat juist is.
  
  Hij gilde. Een bloedstoller. Beneden lachten ze. Die sadisten dachten dat het het meisje was dat gilde.
  
  De geweldenaar wilde vallen, maar ik trok hem weer omhoog. Ik denk dat dat het was dat hem kwaad maakte. Hij viel me aan met een kracht die ik niet bij hem vermoedde. Ook met een mes dat ik niet bij hem had verwacht. Hij mikte op mijn hart en raakte mijn schouder. Mijn schouder schreeuwde en huilde bloed. Weer mikte hij op me, maar ditmaal was ik gereed. Ik kreeg zijn meshand te pakken en. paste de grondbeginselen van judo toe. Hij vloog door de lucht in een verbluffende salto mortale en landde met zijn gezicht op de vloer van de slaapkamer. Daarna bewoog hij niet meer. Ik schopte zijn lichaam om. Die klootzak was recht op zijn eigen mes neergekomen. Deze keer was zijn mikken perfekt geweest. Recht door zijn hart, leek me. Ik sleepte het lichaam onder het bed. Toen maakte ik het meisje los. 'Hoe heet je?' vroeg ik. Ze staarde alleen maar. Wezenloos. 'Je naam?' drong ik aan. 'Hoe heet je?' Nog steeds geen geluid. Het meisje was in een shock. Ik sloeg haar. Toen begon ze te huilen en liet zich tegen me aan vallen. Ze klemde zich aan me vast. Snikte. Ik kuste haar een keer, boven op haar hoofd. 'Kijk, schatje,' zei ik. 'Deze scène doen we later wel. Nu moetje hier vandaan. Ik moet weg, nog meer rotzooi opzoeken.' Ze knikte en probeerde zichzelf weer een beetje bij elkaar te rapen.
  
  'Is er een trap aan de achterkant?'
  
  Haar hoofd ging op en neer.
  
  'Goed. Laten we dan gaan.'
  
  Ik opende de deur. Er klonken beneden nu meer stemmen. Tsjen-li en zijn makkers waren aangekomen. Tsjen-li beschreef de slapende gevangenis. Hij vertelde het als een mop. Nog steeds dacht hij dat het deel van het plan uitmaakte. Zijn verhaal sloeg in als een bom. Er viel een doodse stilte.
  
  'Dat is Carter geweest,' zei Wing Po.
  
  Het meisje en ik bereikten de overloop bij de achtertrap. 'Haast je,' fluisterde ik. Ze begon de trap af te lopen.
  
  Ik draaide me om naar de hal.
  
  'We kunnen niet toestaan dat Carter onze plannen ruïneert.' Precies,' zei Van. 'No snafoe.'
  
  Ik was bijna bij de kamer van het bejaarde echtpaar.
  
  Het meisje was weer terug. Ademloos. 'Waar moet ik naar toe?'
  
  'Godschristus,' zei ik. 'Het is je eigen tuin. Jij weet toch wel waar je je kunt verbergen?'
  
  Ze keek me wezenloos aan en slikte. Ze was nog steeds in een shocktoestand.
  
  'Tsjen-li,' beval Wing, 'ga je nu verkleden. Op het vliegveld zullen we alle tijd nodig hebben.'
  
  Het meisje bleef daar maar staan. Ik greep haar bij haar schouder. Waar verborg je je altijd als je verstoppertje speelde?'
  
  'Hung,' zei Wing. 'Ga naar boven en doe je werk.'
  
  'De stal,' zei ze. 'Onder het stro.'
  
  Hung begon de trap te bestijgen.
  
  'Ga dan,' fluisterde ik. 'Schiet toch op.' Ze rende weg.
  
  Ik bereikte de juiste kamer met nog maar anderhalve seconde voorsprong. Het elegante echtpaar zat op de grond met proppen in de mond en met de ruggen tegen elkaar aan gebonden. Ik dook achter het gordijn en haalde mijn pistool tevoorschijn op het moment dat Hung Lo de deur opende. Ik schoot tweemaal voor hij had begrepen wat er gebeurde. Toen hij erachter kwam, was hij al dood.
  
  Twee neergelegd.
  
  Ik schoof zijn lijk in de muurkast en instrueerde het paar zich dood te houden. Ze begrepen er geen fluit van. 'Dood,' herhaalde ik en duwde ze omver. Mijn schouder was besmeurd met echt bloed en ik depte mijn hand erin om hen te beschilderen.
  
  'Goed, we vertrekken,' klonk Wing's stem uit het trappenhuis. 'En ik denk dat jij zo snel mogelijk naar de boot moet gaan.'
  
  Er klonk gebrom van verscheidene stemmen. Ik had geen idee hoeveel erbij betrokken waren. Evenmin hoeveel personen Tsjen-li bij zich had. Maar wie het ook waren, ze speelden voornamelijk tweede viool. Van Thong nam het commando over. 'Ervandoor.' zei hij. 'Aan het werk.' Een heleboel voeten kwamen de trap op.
  
  'Haal Hung Lo en trek die seksduivel van die kip.'
  
  Ik schoot in de lach. Het ouderwetse bargoens trof me als grappig. Ik geef het toe: zo grappig was het niet, maar een heleboel voeten kwamen naderbij en het trof me als één van die borden in de woestijn: volgende mop over vijftig kilometer.
  
  Ik ging terug naar mijn oude schuilhok Achter het gordijn. Het bejaarde echtpaar zag er overtuigend dood uit. Dat feit gaf me wellicht drie minuten winst.
  
  Er klonken geluiden van verwarring van de gang. Internationale uitroepen. Ze hadden de deur naar de kamer van het meisje geopend. Geen seksduivel, geen kip. 'Maki, maki,' zei Kwan. 'Wat is er aan de knikker?'
  
  Er was een korte beraadslaging in het portaal. Een paar van de voetstappen verwijderde zich en de deur van de kamer waarin ik me bevond, barstte open. Het waren Van en drie van zijn bijruikertjes. Ze keken donker naar het 'dode echtpaar' en snaterden opgewonden. Eén van hen ging Hung Lo zoeken. Dat liet drie mannen achter, maar ze waren niet gewapend.
  
  Eén van hen opende de deur van de muurkast.
  
  Ai,' zei hij. De anderen kwamen bij hem staan om te kijken. Allemaal bogen ze zich voorover om naar het lijk te turen. Van vatte het bondig samen. 'Moord,' zei hij.
  
  Een moment als dit zou zich wellicht niet nóg eens voordoen. Ik moest in ieder geval nu in actie komen. Mijn schouder bloedde nog steeds rood tegen de gordijnen en het zou niet al te lang duren voor zij konklusies zouden trekken uit die vlek. Ik maakte me deze voorstelling van de gang van zaken: ik zou schietend, bang-bang-bang, tevoorschijn komen en ze zo alle drie te pakken nemen, terwijl ze nog bij de muurkast stonden.
  
  Ik kwam schietend tevoorschijn.
  
  Mijn voorstelling was verkeerd.
  
  Eén van hen kreeg ik te pakken, maar Van en de andere schoten opzij. Beiden deden van tegenovergestelde kant een duik naar me. Ze landden tegelijk en verdeelden het werk. De eerste slag was een mep op mijn pols en Wilhelmina sprong uit mijn hand. Van kwam laag inzetten, als een chargerende stier en liet zijn hoofd denderend tegen mijn ribben komen. Ik sloeg dubbel door de folterende pijn, terwijl ik lucht liet ontsnappen als een lek geprikte band. Daardoor kantelde ik iets, maar op weg naar de vloer dook ik naar Van's enkels. Hij raakte ontworteld en kwam met een dreun neer. Eén krankzinnige minuut lang dacht ik dat ik het zou redden. Ik nam de stiletto in mijn hand, maar het had allemaal geen zin meer. De ander zat niet te slapen. Dit keer richtte hij zich niet op mijn pols, maar hij richtte zich op de bron van al mijn grootse plannen. Tien pond pré-Columbiaans beeldhouwwerk kwam krakend op mijn schedel neer.
  
  
  
  Toen ik weer bijkwam, lag ik op de vloer van wat een bibliotheek leek. Eén seconde dacht ik in een openbare leeszaal beland te zijn. Zo groot was het vertrek. Mijn hoofd voelde aan als een overrijpe meloen en het openen van mijn ogen was als het opheffen van gewichten. Toch had die inspanning zijn nut. Ik wist nu één ding dat ik niet eerder wist: nu wist ik met hoevelen zij waren. Omdat ze alle tien bij mij in mijn kamer stonden.
  
  Mijn pistool was verdwenen, evenals mijn stiletto. Mijn schouder was niet verdwenen, maar ik zou willen dat dat wél het geval was. Hij voelde aan alsof hij constant in mijn arm hapte.
  
  Als je ooit in een oorlog hebt gevochten, ben je misschien in een dergelijke positie geweest. Of als je ooit kind bent geweest in een buurt waar het gaat om 'onze' bende tegenover die van 'hun'. En die van 'hun' heeft je dan klemvast in een doodlopende steeg. De kaarten zijn tegen je en de cavalerie komt je niet losweken. Het is jij tegen de rest van de wereld en je hebt geen schijn van kans. Tenzij je iets 'speciaals' hebt. Hemmingway gebruikte het woord cajones, wat Spaans is voor 'ballen'; ook bekend onder de naam macho. Of, om het in het Nederlands te zeggen, de edele deien. Ik weet niet precies waarom testikels het symbool zijn geworden voor alles wat moedig en eerlijk is, maar aan de andere kant ben ik niet iemand die vraagtekens bij een dergelijk cliché wil plaatsen. Ik geloof heilig in die uitdrukkingen als 'Werk op tijd maakt wel bereid' en 'Een man is net zoveel waard als zijn ballen'. Daarom heb ik er ook drie.
  
  Mijn eigen privé lommerd.
  
  Je moet natuurlijk wel weten dat ik er niet met drie ben geboren. De derde was een geschenk van AXE. In werkelijkheid is het ook een balvormige granaat. Een dodelijke gasbom. Er was een gedrukte gebruiksaanwijzing bij (1. Trek de pin los. 2. Gooi de bom. 3. Ren als de ziekte.) en een 'Lijst van Mogelijke Parkeerplaatsen' wat AXE's taaltje is voor de plaats waar je verborgen wapens kunt wegstoppen. Suggestie + 3 ('gebruik soepel aanhangsel Z-5 en stop granaat bij je eigen delen') bevatte een boosaardige verlokking. Ik stelde mezelf voor in een serie advertenties met als paginabrede kopregel: 'Stelt u zich eens haar verrassing voor.'
  
  Wat ik toen niet wist en nu wel, is dat het daar 'Tussen uw eigen delen' wel de veiligste schuilplaats was ter wereld. Niemand denkt eraan je daar te fouilleren. En dat feit heeft me meer dan eens mijn leven gered. Maar er is één probleem met die granaat: hoe krijg je hem uit zijn schuilplaats.
  
  Daar sta je voor je vuurpeloton. Twaalf geweren zijn op je hart gericht. Ze bieden je een blinddoek aan en je zegt 'nee'. Ze bieden je een sigaret aan en je zegt 'nee'. Ze vragen of je nog een laatste verzoek hebt en je zegt: Ma, meneer. Ik zou mezelf graag nog een keer tot m'n gerief willen laten komen.'
  
  Dat is nou het probleem met die granaat.
  
  'Ik geloof dat hij bij zijn positieven is.' Het was Kwan die sprak. Van kwam kijken of dat juist was. Krijg de kolere. Ik kan niet eeuwig voor lijk blijven spelen.
  
  Nou, nou,' zei hij. 'Nick Carter.'
  
  Langzaam sjorde ik mezelf rechtop en betastte mijn hoofd. 'Ik was toch in de buurt en dacht, kom, ik wip even langs.'
  
  Hij glimlachte. 'Wat jammer dat we niet wisten dat je zou komen.'
  
  'Ik weet het,' zei ik. 'Je zou een taart hebben gebakken.'
  
  Van gebaarde naar de anderen. 'Hé, kom hier. Ik wil dat jullie als laatsten de beroemde Killmaster - Nick Carter - ontmoeten.' Door de manier waarop hij het zei, verwachtte ik applaus en misschien nog een paar bazuinen.
  
  m plaats daarvan kreeg ik een niet aflatende reeks minachtende grijnzen. Dus dat is die gevaarlijke knakker, leek het algemene gevoel.
  
  'Nu.' zei Van, 'is er nog één probleem. Wie krijgt de eer onze Killmaster te doden.' Het was natuurlijk een retorische vraag, Van wilde dat het volk hem de kroon schonk.
  
  "Ik.' Kwan trok plotseling zijn pistool. 'Ik heb lang genoeg alleen maar bevelen opgevolgd. Ik heb die punten nodig voor promotie.' Ook Van trok zijn pistool en richtte dat op Kwan. Nee.' zei hij. 'De punten zijn voor mij.'
  
  Ik vroeg me af hoeveel punten ik waard was. Het begon me werkelijk te interesseren.
  
  De twee stonden elkaar aan te loenzen, de twee pistolen op - elkaars hart gericht.
  
  De kring van mannen trok zich ééndrachtig een stap terug, alsof ze een soort van Square dance deden zonder muziek. Die beweging vergrootte de spanning nog, de twee pistoolhelden tot vechten aanzettend. Het was nu een kwestie geworden van cajones. Als één van beiden zich terugtrok, zou hij zijn gezicht verliezen. Of wat dan ook.
  
  'Ik beveel je je pistool te laten vallen.' Het was een zinloos spel en Van wist het.
  
  'En ik zeg je dat ik geen bevelen meer opvolg.'
  
  Ik geloof dat het Kwan was die als eerste schoot. De twee uitbarstingen kwamen een fraktie van een seconde na elkaar en ik was al halverwege de kamer. Het duel had me die geringe afleiding geschonken die ik nodig had. Gezeten op de vloer nam ik de granaat in mijn hand en begon me centimeter voor centimeter, kruipend, naar de deur te bewegen. Bij het eerste schot wierp ik mijn lading, hield mijn adem in en sprintte naar de uitgang. Het gas vormde een dodelijk rookgordijn. Ze stikten en vielen, terwijl ze pogingen deden me nog te bereiken. Eén kwam erdoorheen, maar ik schopte hem in zijn pens en hij sloeg dubbel. Ik nam een grote sprong en maakte dat ik als de ziekte naar buiten kwam. Het was een zware, antieke eikenhouten deur, met een decoratieve sleutel in een decoratief slot. De deur liet een geruststellende, stevige klik horen. Het zou niet eeuwig bestand blijven tegen acht woeste mannen. Maar ja, die hadden al evenmin een eeuwigheid. Het gas zou ze in zestig seconden hebben geveld en binnen drie minuten zouden ze allemaal dood zijn.
  
  Ik reesde naar de vierde verdieping, opende een raam en haalde diep adem. Het gas zou wel blijven waar het nu was: in de verzegelde bibliotheek op de tweede verdieping, een kamer waarin de ramen er alleen maar voor de grap waren.
  
  Het bejaarde echtpaar lag nog precies waar ik het had achtergelaten. Ze waren zo bang, dat ze nog steeds voor lijk speelden. Ik raapte ze, nog steeds met de ruggen tegen elkaar gebonden, op en droeg ze de drie trappen naar beneden.
  
  We bereikten het gras voor het huis en lagen op het gras, in één groot orgie van ademhalen. Ik keek omhoog naar het raam van de bibliotheek. Er lagen drie lichamen ineengefrommeld tegenaan. Het raam kon niet open, maar al proberend waren ze gestorven.
  
  Ik vroeg me af hoeveel punten zij waard waren.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  Er waren geen suites meer over in het British Colonial, dus ik nam drie kamers. Twee ervan waren voor de Thestlewaites. Dat bleek de naam van de hertog en hertogin te zijn. En ze waren écht hertog en hertogin. Het bleek dat het meisje, Nonny, hun dochter was. En in overweging genomen dat de hertog drieëntachtig was, voelde ik nieuw respect voor de adel.
  
  Nonny kreeg de tweede kamer.
  
  Nonny bleef maar binnenkomen in de derde.
  
  De derde kamer was die van mij.
  
  Zacht probeerde ik haar uit te leggen dat ik haar type niet was. Ze protesteerde heftig en zei dat ik dat wel was. Zacht legde ik naar uit dat zij mijn type niet was. Dat maakte haar aan het huilen. Ik zei dat ik gelogen had. Ik zei dat ik haar ontzettend verleidelijk vond en verpletterend sexy. Ik zei haar dat ik in de oorlog gewond was geraakt.
  
  Ze was heel begrijpend.
  
  'Ik ging bellen en hield twee gesprekken. Het eerste was met Londen, met Roscoe Kline. Roscoe was van AXE. Als schutter lagen zijn talenten ver beneden het gemiddelde, maar als het erop aankwam iemand, waar dan ook, te schaduwen, had Roscoe Kline geen gelijke.
  
  Roscoe zag eruit als iedereen en als niemand. Hij kon het presteren eruit te zien als drie verschillende mensen, alles binnen het verloop van één blok lopen. Hij had een speciale manier om van uitdrukking en postuur te veranderen. De ene keer keek je achter je en dan zag je een loopjongen. Keek je dan wéér achter je, dan was de loopjongen verdwenen en zag je iemand anders - een Advocaat of een autocoureur - in ieder geval: totaal iemand anders. Dan waren het gewoon je zenuwen, je werd niet gevolgd, dacht je. Het verhaal gaat dat Roscoe eens was ontsnapt uit Dachau - door gewoon dat nazibolwerk uit te wandelen - alleen maar, door zoals hij dat zelf zegt, 'ontzettend Duits te kijken'.
  
  Geloof het of niet. Ik geloof het op den duur volstrekt.
  
  Roscoe beloofde me het toestel uit Nassau op te vangen. Hij zou Tsjen-li en Wing Po blijven schaduwen tot ik er was. Het was tien over tien. Ik belde het vliegveld. De vlucht naar Londen was op tijd vertrokken. Daarna zette ik de radio aan. Er was nieuws over de ontsnapping, maar niets over het eventueel gepakt zijn van Tsjen-li. Roscoe zou zijn kunsten moeten vertonen.
  
  De arts van het hotel bekeek mijn schouder, verbond het en gaf me een injectie.
  
  Hij geloofde er geen woord van dat ik tegen een deur was gelopen.
  
  Ik wilde een douche, een borrel en veertig uur slapen. Maar ook wilde ik Tara, en ik ben niet zo bot dat ik niet begreep dat zij de afgelopen paar uur door de hel moet zijn gegaan. Het was pikanterie geweest toen ze dat gezicht had getrokken en had gezegd: 'Jullie mannen hebben ook altijd alle lol.' Ik wist ook wel wat zij er werkelijk mee bedoelde. Zelf ga ik ook liever aan de slag dan te zitten afwachten. Ik hoopte dat Tara het hotel had opgezegd en naar het adres was gegaan dat ik haar had gegeven. Ik reed naar het gele huis aan de andere kant van de stad.
  
  Mrs. Wilson T. Sheriff deed me open. Nee, zei ze tegen mij, Tara was daar niet geweest. Wie was die Tara? En wie was ik? Het bloed begon in mijn hoofd te gonzen. Tara had hier uren geleden moeten zijn. Het was de meest veilige plaats die ik had kunnen verzinnen. Maar ik had haar niet naar dat hotel moeten laten teruggaan. Ik had haar rechtstreeks hierheen moeten sturen. De boodschap die ik er voor Mrs. Sheriff had bijgeschreven. hield in dat ik haar man vrij zou krijgen. Ik had me de twee vrouwen samen zittend, samen koffiedrinkend en spelend met de kinderen voorgesteld.
  
  De voorstelling die me nu voor mijn ogen kwam, was heel wat minder plezant.
  
  Ze hadden Tara te pakken gekregen.
  
  Maar, daar gaan we weer. Wie waren 'ze'? En waar hadden ze haar naar toe gebracht? Weer wist ik niet waar ik moest beginnen. En zelfs nu al kon Tara ...
  
  Ik zei Mrs. Sheriff wie ik was.
  
  Ze gaf me een fles rum.
  
  Ik zat vast. Het zou stom zijn om weg te gaan voor ik wist waar ik heen moest gaan. Het Grenada? Het was niet waarschijnlijk dat ze Tara daarheen hadden gebracht. Maar het was de enige plaats die ik kon bedenken. En het was precies de reden waarom ze haar niet daarheen zouden brengen. Ik nam nog een slok rum.
  
  Ik vroeg Mrs. Sheriff om een papier en pen en gooide een berichtje op het papier voor de smerissen over Wilson. Ik vertelde ze wie de echte pushers waren en dat zij ze waarschijnlijk anderhalve meter onder de groene zoden zouden aantreffen. Ik zei ze dat er wellicht nog een paar vrij rondliepen, maar dat ik niet wist waar.
  
  Toen begon dat lampje weer te branden.
  
  De Wooden Nickel was precies zoals Wilson het had omschreven. Een enigszins verwaarloosde taveerne aan de kant van de weg. Ik reed er voorbij en parkeerde tussen wat bomen.
  
  De ramen waren donker, maar toen ik dichterbij kwam, zag ik dat ze verduisterd waren met zwarte gordijnen.
  
  Ik hoorde stemmen.
  
  Ik reikte naar Wilhelmina. Ik had haar weer opgevist toen de lucht in de kamer weer te ademen was geworden en had haar moeten losbreken uit de dodengreep van de gestikte Thailander. De stiletto vond ik ergens op de vloer van de bibliotheek. Het was prettig om je oude vertrouwde wapens terug te hebben. Nieuwe pistolen zijn als nieuwe liefdes - je bent altijd bang dat ze je eens zullen laten zitten.
  
  Ik leunde dichter naar het verduisterde raam.
  
  Eh bien, Toto?'
  
  Nous attendons.'
  
  Ze wachtten op iets en ze wachtten in het Frans. Frans was een veel voorkomende taal in Indo-China. Een hoop van die door revolutie geteisterde landjes waren eens Franse koloniën geweest en daarna geconfronteerd met onafhankelijkheid, samen twistend over de te kiezen richting. Links of rechts. Ik ben nooit zo goed geweest in die oosterse talen, maar ik parlais tenminste Français.
  
  'Si le yacht est parti. ou est le signal?'
  
  Ze wachtten op het signaal dat de boot was vertrokken.
  
  'Plus important, où sont les autres?'
  
  Ze zaten ook op 'de anderen' te wachten. Als die 'anderen' waren waar ik hoopte dat ze waren, zouden ze heel lang kunnen wachten.
  
  Ik spande me in om elk woord op te vangen dat ze zeiden. Ze vroegen zich af of 'les autres' Carter te pakken hadden gekregen. Ze vonden het 'trés' jammèr dat ze niet hadden mogen helpen.
  
  'C'est dommage,' zei er één, 'que la femme est mort.'
  
  Mijn hart hield op met kloppen.
  
  Tara was dood.
  
  Verstand, voorzichtigheid, zelfbescherming, kansen, doel. AXE, het leven, alles verkruimelde tot betekenisloos stof. Ik werd gewoon gek. Ik sprong overeind en trapte de deur open. Ik viel aan op het eerste bewegende voorwerp dat er te zien was. Ik had niet eens mijn pistool getrokken. Ik wilde het gevoel van vlees in mijn handen hebben en voelde een primitieve drang tot verscheuren en wraak. Ik wilde mijn eigen wapen zijn.
  
  Plotseling vocht ik met drie man. Samen waren ze zes meter lang en driehonderdvijftig pond zwaar, maar als het op krankzinnigheid aankomt, heb ik mijn gelijke niet. Een blinde woede, een laaiende woede, is wat van dwazen supermannen maakt.
  
  Ik was een continubedrijf. Ik was een fabriek die stoten en klappen uit deelde. Geen één ontsnapte er aan me. We zaten in elkaar als een Chinese puzzel - één enkele, wervelende, schoppende kluwen. Ze waren allemaal bang om te schieten, bang één van hen te raken.
  
  Ik zou graag willen vertellen hoe ik het deed. In feite zou ik hét zelf ook best willen weten. Maar het enige dat ik me nog herinner, is mijn eigen furie. Toen die voorbij was, waren ze allemaal dood. En ik had dat gepresteerd met uitsluitend mijn eigen, blote handen.
  
  Tara's lichaam lag uitgestrekt op een tafel bij de bar. Er was geen pols. Geen enkel teken van leven. Ik nam haar op en droeg haar naar buiten. Haar rode haar verschroeide me als een handvol vlammen. Haar gezicht zag bleek en wit in het maanlicht, maar de flauwe nevel van sproeten lag nog steeds over haar neus. Een stuk pijn nestelde zich in mijn keel en schreeuwde om losgelaten te worden in een teisterende snik. Maar het kwam niet verder; het bleef daar maar.
  
  Ik kuste haar vaarwel.
  
  Ze bewoog even in mijn armen.
  
  Ik dacht dat ik het nu toch wel zo ongeveer had gehad.
  
  Ik kuste haar nogmaals.
  
  Ze knorde en kronkelde. 'Hallo, Nick,' zei ze lachend. 'Heb ik je erg laten schrikken?'
  
  Bijna liet ik haar vallen, zo verschrikt was ik van deze spookvoorstelling. Ik kon geen woord meer uitbrengen. Ze schoot in een klaterende lach. 'Nee, schat. Je bent niet gek. De schone slaapster is levend en wel in Nassau.'
  
  Eindelijk slaagde ik erin 'Wat-ha-uuh,' uit te brengen. Of iets anders gearticuleerd als dat.
  
  Weer schoot ze in de lach. 'Zet me nu maar neer, dan zal ik je er alles over vertellen.'
  
  Ik zette haar neer. 'Mmmm,' zei ze. 'Het is lekker om je weer eens te bewegen.' Ze strekte haar armen uit en maakte een rondedans in het licht van de maan.
  
  Ze was schitterend. Ze was mythisch. Een nimf uit een oude fabel, opnieuw geboren, opgerezen vanuit de schuimkoppen van
  
  de zee, een betoverend wezen uit een sprookje, ongedeerd ontwaakt uit de betovering die honderd jaren heeft geduurd.
  
  Ik keek naar haar, zelf ook min of meer in een soort betovering gehouden. Ze stopte haar rondedans, schudde haar hoofd en grinnikte. 'Ik haat het je de waarheid te moeten vertellen, schat. Het is werkelijk heel onromantisch.'
  
  Probeer het eens,' zei ik.
  
  'Bio Feedback,' zei ze.
  
  Bio Feedback?'
  
  Bio Feedback.'
  
  Dat zei je al,' zei ik. 'Maar wat is dat?'
  
  Nou, je zult ongetwijfeld wel van die theorieën hebben gehoord hoe je je hoofdpijn kunt stoppen, hoe je astma kunt beheersen, allemaal alleen maar door je hersengolven te controleren ...' Nou en?' Er was een bestseller geweest die 'Bio Feedback' heette. Ik lees geen bestsellers, maar ik heb over die theorieën gehoord. Het had geen moer te maken met 'hoe imiteer ik een dode?'
  
  Nou,' zei ze, 'dat was wat ik deed. Ze vroegen me waar je was, één van hen sloeg me en toen viel ik. Daarna begon ik gewoon met dat Bio Feedback. Ik temperde mijn polsslag tot die niet meer te voelen was en hield mijn adem in. Dat deed ik steeds als ze wat te dicht in mijn buurt kwamen.'
  
  Zo maar?' Ik knipte met mijn vingers.
  
  Nee. Niet zo maar. AXE trainde een groep vrouwelijke agenten erin. Het is een oefening van maanden. Maar dan werkt het ook wel.'
  
  Maar vertel me dan eens - waarom flikte je het ook met mij?' Ze haalde haar schouders op. 'In het begin was ik er niet zeker van dat jij het was. Maar er kwam bij,' ze wachtte even en keek naar de grond, 'ik wilde zien of het je iets kon schelen.'
  
  Ik wierp haar een venijnige blik toe. 'Het kon me zo godverdommes veel schelen toen ze zeiden dat je dood was, dat ik als een broekie die club ben binnengestormd.'
  
  'Hé.' zei ze. 'Schreeuw niet zo. Dacht je soms dat ik daar voor mijn lol zat?'
  
  'Nee.' zei ik. 'Maar je zat niet. Je sliep onder je werk.'
  
  
  
  
  
  Ik leerde dat Bio Feedback meer dan één voordeel heeft. Je kunt polsslag vrijwel stoppen, terwijl je oren blijven functioneren. En mensen hebben nu eenmaal de neiging geen blad voor hun mond te nemen in aanwezigheid van een dode.
  
  Tara was veel te weten gekomen. Niet dat het ons iets verder nou brengen, maar de Nassau-mysteriën waren tenminste opgekist.
  
  LinTsjing en Bangel hadden een Oosterse drugstore. Bangel had tevens een hotel op Nassau. Net toen het allemaal te mooi om waar te zijn leek, kwam KAN met een voorstel dat ze niet konden afslaan. In ruil voor het niet afsnijden van hun bron aan drugs, wilde KAN twintig procent van de opbrengst en zo af en toe een gunst. Die 'gunst zo af en toe' was heel eenvoudig: ze hoefden alleen maar voor dekking en onderdak te zorgen voor een serie klonen, die KAN ergens wilde laten infiltreren.
  
  Nassau was een ideaal tussenstation. Dicht bij Amerika, maar nog steeds Brits. Het bespaarde ze een hoop moeite en risico. En wat het laatste gedeelte van hun reis betrof, was het uiterst eenvoudig om aan boord van een vissersvaartuig te stappen en op een afgelegen Florida-rif van boord te gaan. Het systeem werkte prima.
  
  Charles Brice bijvoorbeeld, de kloon die senator Morton had vermoord. Eerst werkte hij als een eenvoudige keukenhulp in het Grenada Casino; toen plaatste KAN hem, door zo hier en daar aan de juiste touwtjes te trekken, als piloot bij de Flying Aces; daarvan had hij een vliegtuig laten neerstorten - met de senator erin. Het systeem werkte gesmeerd voor zover het KAN betrof, maar Lin Tsjing maakte bezwaar tegen het schema. Voornamelijk bedoeld tegen kan's drastische besnoeiingen. Er waren ook nog andere leden die mopperden.
  
  Dit kwam tot een hoogtepunt toen Tsjen-li Saybrook neerschoot. Dat kon niet door de beugel. Senator Saybrook was dan wel Tsjen-li's doelwit, maar hij had thuis in Maine vermoord moeten worden. Toen Saybrook pardoes het Casino binnen kwam wandelen, had Tsjen-li gedacht: 'Waarom zou ik er eigenlijk mee wachten?'
  
  Dat was een verdomd stomme zet. Op die manier je eigen nest te bevuilen.
  
  Tsjen-li werd gearresteerd.
  
  Lin Tsjing wilde eruit stappen. Erg genoeg om Bangel ervoor te verlinken als dat nodig moest zijn. De rest van de bende was op het punt van muiterij.
  
  De hele Grenada Casino-onderneming verkeerde plotseling in gevaar.
  
  kan raakte in paniek.
  
  Ze stuurden Wing Po. Hun grote man in Londen, plus een reddingsploeg van KAN om Tsjen-li te pakken te krijgen. Wing stelde zichzelf op als opiumhandelaar, een rol die hem in staat stelde het vertrouwen van Lin Tsjing te winnen en tevens die Lin Tsjing achter mij aan te sturen. Maar met die chaos en muiterij in de Grenada, moest KAN een nieuwe stek hebben. Dus schakelden ze 'The Wooden Nickel' in door verdovende middelen te verbergen bij Wilson T. Sheriff. Die bar werd hun nieuwe hoofdkwartier. Daar kwamen ze bij elkaar om hun volgende stappen te beramen. De meesten van hen aten en slapen er zelfs. Het plan was goed.
  
  Wing was het meesterbrein achter de ontsnapping uit de gevangenis van Tsjen-li. Hij had ook dat ongeluk met dat jacht bedacht en de onderzeeër erbij gehaald. Daarna zorgde hij voor een 'zakelijke bespreking' met de hertog en zorgde er tevens voor dat de trouwe butler van de hertog verdween. Was het niet toevallig en was het niet heel prettig dat Wing Po een uitstekende butler kende? Zojuist aangekomen uit Londen met de referenties van Lady Cheryl.
  
  De gewelddadige bezigheden liet hij over aan Van Thong. Die bezigheden waren niet slecht. Wreed. Maar niet slecht. Het vervelende waren de vertalingen. Ergens, van het Frans naar het Cambodjaans, naar het Thais, het Chinees en Van Thong's eigen speciale Engels, waren er fouten binnengeslopen en verloren de goed opgezette plannen enigszins hun betekenis. Wat daaruit volgde, leek dan op iets uit de Keystone Cops.
  
  Elke keer dat één van de jongens van KAN over een lichaam struikelde, namen die zonder meer aan dat dat het werk van KAN was.
  
  Per slot van rekening had KAN alle reden om Bangel te vermoorden en had KAN ook het plan Lin Tsjing om zeep te helpen. Dus eenieder dacht dat een ander van de groep het had gedaan en ruimde in stilte de lijken op die ik had achtergelaten.
  
  Het gedeelte dat overbleef, was minder grappig. Dat was het gedeelte dat met Gar te maken had. Hem kregen ze te pakken toen hij in verbinding kwam met mij. De jongens van Van hadden het gedaan en het bericht kwam binnen dat 'de Amerikaan dood' was. Wing Po nam zonder meer aan dat ik die Amerikaan was. Het was laat in de middag, toen Wing's groep op weg ging naar Cascade Road, dat de anderen onder het drinken van wat nier met hun verhalen begonnen.
  
  Ze besloten dat ze mij maar beter - en heel snel - te pakken konden krijgen. Maar ik was al op Cascade Road. In plaats van mij kregen ze Tara te pakken.
  
  'Waar hebben ze je geslagen?'
  
  Hmmm,' ze rolde zich om.
  
  Je zei dat ze je geslagen hebben. Ik wil weten waar.'
  
  Ze liet zand op mijn borst lopen. 'Ik vind dat een ontzettend ziekelijke vraag.' Ze tekende een hartje in het zand op mijn borst. 'Wat is er aan de hand?' vroeg ze lachend. 'Ben je jaloers, Carter?'
  
  Natuurlijk ben ik niet jaloers. En noem me geen Carter. Je lijkt wel een vrouwelijke reporter uit een film.'
  
  'Ik speelde heel toevallig Lauren Becall.' Met weloverwogen waardigheid stond ze op en begon in het licht van de maan het strand af te hollen. 'Als je me nodig hebt,' riep ze, 'hoefje maar te fluiten.' Het enige dat misschien afbreuk had kunnen doen aan haar waardigheid was het feit dat ze geen kleren droeg. Toen we elkaar voor het eerst tegenkwamen leek ze me een nogal fatsoenlijke jongedame. Maar de laatste tijd had ze meer weg van een jonge dan een fatsoenlijke dame.
  
  Zeker wilde ik haar. Ik wilde haar weer. Maar het vervelende van de hele zaak was dat ik niet kan fluiten.
  
  Ik stond op en ging over het strand achter haar aan.
  
  We gingen zwemmen.
  
  In het water, middenin een golf, gleden we in en om elkaar.
  
  'Dat gaat niet,' zei ze. 'Wedje maken?' zei ik.
  
  Nou, het had gekund als niet nog een golf ons uit elkaar haalde. Dus we vreeën op de uiterste grens van de oceaan, terwijl we afwisselend door water werden toegedekt en weer blootgegeven. We kwamen in hetzelfde ritme als het getij, of het getij in het-' zelfde als dat van ons, dus zij en ik werden de golven en de kust die elkaar in hun natuurlijke gang van zaken ontmoetten en gedag zeiden; we werden elkaar, elkaar liefkozend begroetend en vaarwel zeggend, met vochtige, zoute kussen. Eigenlijk hield het nooit echt op. Mijn mond op haar borst deed haar ogenblikkelijk weer van voren af aan beginnen, terwijl we samen ten onder gingen in het overweldigende water en samen weer boven kwamen, snakkend naar de maan.
  
  Een paar decennia later zei ze tegen me: 'Weet je, eerst was ik bang.'
  
  Met de binnenkant van mijn hand gleed ik over haar buik. 'Het is een angstigmakend spel, lief. En tenzij je het kunt spelen met messen of Kung Fu ... nou, ik neem het je niet kwalijk.' Ik keek haar diep in haar ogen. 'Laat me je dan dit vertellen: ik was behoorlijk in mijn piepzak over jou.'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Ik bedoel niet toen. Ik bedoel ervoor Vanmiddag, toen jij en ik in die bar zaten, toen jij daar aan de andere kant van de tafel zat, miljoenen kilometers ver weg.'
  
  'Kijk.' zei ik zacht. 'Zo ben ik. En niemand zal mij daarvoor kunnen laten boeten. Je weet, dat zoals ik nu met jou ben, ik helemaal van jou ben. Maar de rest van de tijd ... nou, dan ben ik helemaal van mezelf, denk ik.'
  
  Ze glimlachte. Ze had een waas van tristesse over zich. 'Maak je maar geen zorgen. Carter. Ik zal niet proberen je te veranderen. Het is alleen maar ...' Ze hield even op, dacht na wat ze moest gaan zeggen en besloot toen verder te gaan, 'dat ik het niet
  
  eerder heb geweten. Als ik Lauren Becall dan niet ben, dan heb ik de verschrikkelijk afschuwelijke neiging om Orphan Annie te zijn. Weer glimlachte ze, maar deze keer was haar gezicht vro-iijker. Maak je maar geen zorgen. Ik ben nu heel groot en sterk en hou van je zoals je bent.'
  
  Ik heb een ingebouwde reflex tegen het zinnetje 'Hou van je', ten reeks afwijzingen. Ik beloofde nooit wat ... we moeten het allemaal vrijblijvend houden ... Ik keek naar Tara. 'Ik denk' zei ik dat ik misschien ook van jou hou.'
  
  'Lieve hemel, zei ze.
  
  Ik floot mijn antwoord.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Het Britse Museum was nog even aantrekkelijk als altijd. Voor mij had dat aantrekkelijke toch altijd nog iets lugubers. Je kijkt naar het een of andere harnas dat koning Arthur ooit gedragen moet hebben, of naar een monnikspij 'daterend van 610.' Ineens schiet het door je hoofd heen dat geschiedenis niet hetzelfde is als dat verhaaltje dat ze inkrimpen en te drogen leggen in die geschiedenisboeken als één optocht van dorre mensen en gebeurtenissen, die hand in hand opmarcheren naar die steeds weer herdachte data. (1066, de overwinningen van de Vikingen.' 1215, Magna Carta.) Geschiedenis is een uitgelaten, luidruchtige opeenhoping van feiten die zijn geschreven in moed, vertrouwen en bloed. Geschiedenis is mensen zoals jij en ik, voor eeuwig gedoemd hun eigen simpele, alledaagse bestaan uit te dienen. Een metalen schild. Een stukje doek.
  
  Zoals ik al zei: luguber.
  
  Ik had met Roscoe afgesproken elkaar om elf uur te ontmoeten, in de ruimte waar ze de prenten van Constable hebben.' Je had een speciale pas nodig om binnen te komen. Ik had dat pasje en de aanwijzingen om daar te komen, plus een glimmende brochure over John Constable (1776-1837). Ik overhandigde het pasje aan de dubbelganger van Margareth Rutherford en die gaf me een gigantische map met prenten. 'Een romantisch realist,' vertelde de brochure. 'Constable wilde terug naar de natuur.' Als dat zo was, dan was de natuur (1776-1837) een prachtige plek om in te vertoeven. Eén schouwspel van schitterend groen.
  
  'Maar ja. Toen hadden ze nog geen plee binnenshuis.'
  
  Ik draaide me om. Het was Roscoe Kline.
  
  'Ga maar door met je bewondering voor dat schilderij,' zei hij. ik draaide me weer om en bewonderde het schilderij. 'Onze wederzijdse vriend uit Nassau is aangekomen. Hij heeft een buitenhuis gehuurd in Cotswold.' Ik liep naar een ander schilderij. Huizen met rieten daken en een blauwgroene rivier. 'Die Tsjen-li van jou is er nog steeds bij. Ze zijn er rechtstreeks van het vliegveld heen gegaan en er sindsdien niet meer uit geweest. Geen bezoekers. Geen telefoontje» die ongebruikelijk zijn. Het zijn gewoon een stel landjonkers die een keurig, net buitenleven leiden. Natuurlijk zijn ze hier pas vierentwintig uur.'
  
  Ik sloeg een ander vel om en bestudeerde ditmaal een molen-met een stroom. 'Heb je ook nog andere vrienden van KAN gezien?'
  
  'Geen één, Nicky boy. Geen één.'
  
  'Last gehad van iemand?'
  
  Wie, ik? Lamong Cranston? Met de macht iemands geest te benevelen? Niemand ziet de schaduw, baby.'
  
  Dan heb ik nog één vraag, Roscoe ... Waarom laat je me naar deze prenten kijken?'
  
  Ik draaide me om. Roscoe haalde zijn schouders op. 'Ik vond gewoon dat je iets van kunst moest afweten.'
  
  Wat ik toen zei is niet geschikt om gedrukt te worden.
  
  
  
  
  
  We lunchten in een tent in West End die 'Jachthut' heette. Een met hout betimmerde tent met het soort menu van paling-in-gelei en hazenrug. Ik belde Tara en zei haar naar ons toe te komen. We logeerden in een 'flat' van een vriendin van Roscoe, een meid die nu de stad uit was. We waren meer op onszelf en hadden minder gedoe met die hele John Stewart-flauwekul ten aanzien van kruiers, kelners en kamermeisjes. Het was daarnaast ook nog de meest rustige manier om met de stad te maken te hebben. Ik zag hoe Roscoe naar Tara keek toen ze aankwam. Ze droeg een smaragdgroene, kasjmieren jurk met een nauwe hals en zo strak als de pest, die haar haar op haar best deed uitkomen en die haar stevige, ronde borsten ten goede kwam. Ze moest gewinkeld hebben en hem die ochtend hebben gekocht. Ik had hem tenminste nooit eerder gezien. Ik mag dan misschien wel eens een jurk vergeten, ik vergeet nooit een strakke jurk.
  
  Ik stelde haar voor aan Roscoe. Ze glimlachte haar eigen glimlach. Zoals ik al eerder zei mag Roscoe dan wel kijken zoals hij dat zelf wil, nu specialiseerde hij zich in het zonder-uitdrukking-kijken. Meneer Iedereen, de Doorsnee Man. Doorsnee lengte, bouw, gezicht en kleding. Ik schatte hem op een jaar of vijftig en nog wat, een getal waar ik aan kom door alle dingen die hij heeft gedaan bij elkaar op te tellen. Maar hij heeft een dikke bos haar van zichzelf, het is niet grijs en het mist dat agressieve zwart dat je krijgt als je het verft.
  
  Tara glimlachte dus. Toen ik Roscoe even later aankeek, was hij Gary Grant. Hij was lang en dun en ineens droeg hij een maatpak en ik zag dat hij ontzettend witte tanden had. Van die witheid die je verblindt, en Tara zag er verblind uit.
  
  Ik ging wat meer rechtop zitten en schraapte mijn keel en met een gebaar van beslist gezag wenkte ik de ober en bestelde de drankjes. 'Zeg eens,' zei ik tegen Roscoe, 'wie let er nu op je handel?'
  
  'De handel?'
  
  'Buiten. Je buitenhandel.'
  
  'Oh, die handel. Mace. Charlie Mace. Ooit gezien?'
  
  Ik had hem nooit gezien.
  
  'Nou, dat is een goeie. Goed ook met het pistool. Als er wat gebeurt - en ik denk niet dat er wat gebeurt - zal hij het me laten weten. Hij heeft een jongen, Pierson, bij zich. Dus wat dat aangaat, hoef je je geen zorgen te maken.'
  
  'Jongen?'
  
  Roscoe keek me recht in de ogen. 'Toen jij twintig was, was jij volgens mij ook behoorlijk gehaaid.'
  
  Ik dacht er even over na. 'Toch zou ik me heel wat beter voelen als jij daar nu zat.'
  
  Roscoe schudde zijn hoofd, 'ik ben een bloedhond, Nicky. Geen waakhond. Bovendien word ik te - 'Te oud' had hij willen zeggen, maar hij herstelde zich net op tijd - 'word ik de laatste tijd wat te lui om de hele week in het natte gras te liggen wachten.'
  
  'Hoe weetje zo zeker dat ze zo lang zullen blijven?'
  
  'De boodschappen, bijvoorbeeld. Ze hebben voor ongeveer een week aan boodschappen besteld. Hebben zelfs een huishoudster gehuurd. Iemand uit de buurt ook. Dat betekent dat ze van plan zijn een tijdje de brave jongen uit te hangen. Dat soort nieuws gaat snel door een dorp heen. En geloof mij maar - in dergelijke stadjes is het al nieuws als iemand twee keer niest.'
  
  'Dus wat doen we?' vroeg ik. 'Gewoon wachten?'
  
  'Wachten en blijven opletten/ Hij haalde twee elektronische gevalletjes voor de dag. Kleine, zwarte doosjes van zakformaat. 'Een voor jou; één voor mij.'
  
  'Afstands. hè?'
  
  'Ja. Gewoon naar de dichtstbijzijnde telefoon en draai negen-drie-zes-vier-nul-nul-nul. Buiten de stad moet je eerst nul-één draaien. Druk dan de codeknop in op dit schatje en je hoort de band van Mace's rapport. Je elk heel uur gebracht door de veroorzakers van internationale moeilijkheden.'
  
  Ik probeerde geestelijk met een flitsende come-back aan te komen, maar kwam niet verder dan: 'Is dat alles?'
  
  'Nee,' zei hij. 'Er is nog iets. Je kunt ook bellen en je eigen boodschap op band achterlaten. Mace en ik kunnen het allebei dan oppikken. Dolores houdt voortdurend een monitor in het oog, zodat we gewaarschuwd worden als de zaak begint te lopen. Zorg er alleen voor dat je haar zegt waar je je ophoudt.' Dolores was het schakelbord van AXE.
  
  'En dat huis - kun je er afluistertroep in aanbrengen?'
  
  Hij trok een zuur gezicht en schudde zijn hoofd. 'Onwaarschijnlijk. Of ze zouden een tijdje weg moeten gaan. maar daarvan hebben ze nog geen enkele blijk gegeven. We zouden kunnen proberen een werkman naar binnen te sturen met de een of andere reden. Maar als Wing Po in zo'n truc zou trappen, leefde hij al lang niet meer. We hebben een plug op de plaatselijke telefoondienst, zodat we alle uitgaande berichten kunnen onderscheppen.
  
  Het beviel me niet. Dat zitten afwachten. Maar ik kon het niet riskeren mezelf op het spel te zetten. Wing Po had mij in zijn geheugen zitten. Eén keer toevallig mijn gezicht laten zien en de hele operatie was naar onze lieve heer.
  
  Ik keek op mijn horloge. Het was twee minuten voor één. 'Als dat oproepsysteem van jou werkt, denk ik dat je nog net tijd genoeg hebt om het te halen.'
  
  Roscoe schonk me zijn verblindende glimlach. 'Waarom doe jij het nu niet. makker? Krijg je het een beetje in je vingers. Probeer het zelf eens.'
  
  'Ik vertrouw je onvoorwaardelijk, Roscoe,' zei ik. Hij grijnsde naar Tara. 'Ik bedoel met de telefoon. Ik weet dat je me een nauwkeurig verslag zult uitbrengen.'
  
  Hij had het kunnen betwisten, maar een N-3 wint het van een K-2, zoals een full house het wint van een paartje. Roscoe ging naar de telefoon.
  
  Tara glimlachte.
  
  Die lieve-maar-nietszeggende glimlach van een vrouw die weet dat de vloot net is uitgevaren. 'Ik heb honger,' zei ze, terwijl ze op het menu keek. 'Bovendien is hij mijn type niet,' voegde ze eraan toe zonder op te kijken.
  
  Ik trok een wenkbrauw op. 'Dat heb ik ook geen moment gedacht,' zei ik.
  
  
  
  
  
  Mace had ons geen nieuws te vertellen. Wat ons in feite een dag vrij gaf. Ik kocht een paar kaarten voor een musical. Een ding dat 'Zeg het je Moeder' heette, dat volgens de verkoper met zijn New York Times arrogantie 'best leuk was, als je van dat soort dingen hield.'
  
  Tara had zich voorbereid op wat te gaan winkelen en ik werd een beetje nerveus van dat nietsdoen. Ik moet nogal kriegel hebben geklonken, want plotseling was ze heel stil.
  
  'Ik weet wat je denkt,' zei ze ten slotte. 'Jij zit te denken dat dit zo'n godvergeten toeristenzaak wordt en wat je eigenlijk met die meid aanmoet. Om nog preciezer te zijn: wat doet ze hier eigenlijk? Het enige dat ze kan, is ontvoerd worden en wat winkelen.'
  
  Ik gaf geen antwoord. Haar gissing zat er dichtbij.
  
  'Nou, ik heb een reden om hier te zijn. Toevallig. En de reden is dat ik, als jij eenmaal hebt uitgevonden waar hun laboratorium is, weet wie van het zootje klonen zijn en voorts weet wat ik ermee aan moet.' Ze keek me net zo woest aan, met die lippen stijf op elkaar geperst, als die eerste dag dat we elkaar ontmoetten in het Waldorf. En de haren in mijn nek gingen net als toen rechtop staan. Ik wist dat haar reactie louter defensief was. Ze zat zich daar een blok aan mijn been te voelen en er was weinig dat ze eraan kon doen. En ik was onredelijk lichtgeraakt en er was al evenmin veel dat ik eraan kon doen.
  
  We stonden op de hoek van Piccadilly Circus elkaar in een hulpeloze woede aan te staren. 'Bovendien is er nog iets anders dat ik kan.' zei ze.
  
  'En dat is,' zei ik. 'Je bedoelt dat je ook nog Szoetoean spreekt.' Ja.' zei ze. 'En ook kan ik je nog erg gelukkig maken.'
  
  Met zo'n onverbloemde waarheid kun je moeilijk gaan argumenteren. We spraken af om vijf uur in de flat. Tot die tijd zouden we ieder onszelf bezighouden. Ik ging naar een kroegje op Charing Cross Road. Het werd wat mistig. Eigenlijk geen mist, maar eerder een soort van dikke kou. De helende jaap in mijn schouder deed pijn. Ik vroeg me af waarom mensen elkaar zo graag pijn doen, terwijl die pijn eigenlijk voor het oprapen ligt.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  Om kwart voor drie kwam ik in het kroegje. Op tijd om me eraan te doen herinneren dat het tegen drieën liep. De Engelsen drinken 's middags niet. Dat is de reden - volgens Roscoe tenminste - waarom de Engelsen niet te vertrouwen zijn. Ik bestelde een snel biertje en bladerde de krant door.
  
  Op pagina tien van de London Times was een klein stukkie met nieuws uit de Verenigde Staten. Het scheen dat de senatoren Bayle en Croft tijdens hun inspectie naar de gevolgen van de orkaan Carla, slachtoffer waren geworden van een ongeluk met een helikopter. Tenminste, dat dacht men. De helikopter en de piloot werden vermist en het onderzoek was vertraagd door de orkaan Dora.
  
  Dat waren er dus zes. Morton, Saybrook, Lindale, Cranston en nu nog Nayle en Croft. Ik kon me de acrobatische toeren van Washington wel voorstellen. Onderhands gepraat over complotten en samenzweringen. Geruststellende regeringsverklaringen. En ondertussen waren topgeheime onderhandelingen aan de gang in het kantoor van Hawk. Hoe kunnen we veiligheidsmaatregelen nemen zonder een algehele paniek te veroorzaken?
  
  Ik vroeg me af op welke manier - als hij dat zou doen - Hawk die zaak van de klonen zou aanpakken. Tot dusver was er nog geen overduidelijk bewijs voor de theorie. En mocht hij ook maar enigszins genegen zijn onze theorie te aanvaarden, zou ik hem toch pas over enige tijd in Schoonzicht ontmoeten. Zonder twijfel zaten de klonen al in het land. Maar op welke manier krijg je ze op een opsporingslijst als je niet weet hoeveel exemplaren er van diezelfde man rondlopen?
  
  Maar natuurlijk, dat was Hawk's probleem. Voorlopig had ik mijn eigen probleem. Mijn opdracht was de broedplaats van die klonen te vinden, waar die zich ook mocht bevinden. Dood het origineel en veeg de kopieën van deze wereld. Probeer tevens uit te vinden hoeveel er nog - als er nog een paar waren - vrij rondliepen met een moordopdracht. Als ik dat haalde en lang genoeg in leven bleef om het na te vertellen, dan zou Washington kunnen beginnen met zijn een algehele oprol-aktie. Als ik tenminste lang genoeg in leven bleef.
  
  Het bewoog zich allemaal in een cirkeltje en kwam dan weer bij me terug. Washington wachtte op mijn eerste zet. En ik wachtte op de eerste zet van Tsjen-li. En dan komt het gedeelte waar je eigenlijk helemaal niet aan moet denken: wat te doen als die Tsjen-li helemaal geen zetten pleegt? Wat, als die alleen maar wat lekker op het land zit te zitten, terwijl bij me thuis het aantal senatoren steeds geringer wordt?
  
  Een bel begon te rinkelen. Het meisje achter de bar zei me dat het sluitingstijd was. Ik betaalde en vertrok.
  
  Soms vraag je je af, tenminste ik doe dat, of we niet allemaal deel uitmaken van het een of andere gigantische schaakspel. De Grote Hand komt eraan en schept je op om je ergens neer te zetten waar je helemaal niet had willen zijn. Het lijkt op een willekeurige, toevallige zet. maar het blijkt ten slotte de sluitzet van het hele spel te zijn geweest.
  
  Ik ging een beetje wandelen. Doelloos, volgens mij. Terug over Shaftesbury. Naar Bond Street. Op een goed moment bevond ik me in Burlington Arcade, een nauwe, lange galerij van winkels. Ik rekte mijn nek uit als iedereen om naar het met vlaggen versierde plafond van de arcade te kijken. Ik keek naar de etalages met hemden en kamera's en naar de uitstalling van Chinese beeldjes.
  
  Ik maakte een omweg toen een man uit Virginia een foto maakte van zijn vrouw.
  
  Toen kwam ik oog in oog met het toeval.
  
  Mijn eerste reactie was me afwenden, om te voorkomen dat hij me zag; om naar zijn gezicht te kijken in de weerspiegeling van de winkelruit. Maar toen realiseerde ik me dat hij me toch niet zou kennen. Ik kende zijn gezicht nagenoeg even goed als dat van mezelf. Ik had hem twee keer eerder ontmoet. Ik had hem ook al een keer gedood. Maar niet in dit vel. Ik had vel. Tsjen-li was ergens op het platteland. Hung Lo zat in de hel en ik dacht niet dat Lao Tzen op dit moment aan het winkelen was. Dit gezicht was van iemand anders. Hetzelfde brede, harde gezicht. Dezelfde platte, onvriendelijke uitdrukking. Dezelfde perfekt in het midden zittende wrat.
  
  Een volgende kloon.
  
  Met een terloopse, kalme gang ging ik er achteraan. De ondergrondse in op Piccadilly. Er weer uit op Russell Square.
  
  Het was riskant om zo dicht op zijn hielen te zitten. Maar er zijn nu eenmaal een aantal risico's die je moet nemen. Bovendien liep hij als een man die geen moeilijkheden verwachtte. Hij keek niet naar achtervolgers en maakte geen omwegen. Conclusie: Multiple choice. Of één (a) hij wist niet dat hij achtervolgd werd; of (b) hij wist het wèl en zette een val.
  
  Ik volgde hem nog ettelijke blokken tot re kloon verdween in een roodstenen huis. De deur had het nummer 43 en een bronzen naamplaat voegde er de niet ter zake doende informatie aan toe: 'The Featherstone Society' met de irrelevante toevoeging: 'Opgericht in 1917.' Wat was die The Featherstone Society in jezusnaam? Het volgende dat ik moest doen, was zien daar achter te komen.
  
  Aan de overkant van de straat was een macrobiotisch restaurant. Plotseling had ik erg veel zin in gezond eten.
  
  Ik nam een tafeltje met uitzicht op de straat; een ober, die er helemaal niet zo gezond uitzag als je wel zou denken in zo'n omgeving, veegde wat kruimels weg en overhandigde me het menu. Ik had de keus uit een zonnebloem-sorbet (opgeklopte yoghurt met zonnebloemzaad) of een lijst steeds dodelijker wordende brouwsels. Spinaziesap, koolsoufflé. Ik hield het op een karaf organische limonade, terwijl ik me afvroeg uit welk orgaan ze dit hadden weten te bereiden.
  
  Een tweetal douairières met een tweetal wandelstokken maakte een pijnlijke uittocht uit The Featherstone Society.
  
  Een weelderige tiener in een T-shirt en spijkerbroek nam een tafel naast me en bestelde een 'zonnebloem'. Ze schonk me die 'zullen we het nu meteen maar doen'-blik die kleine meisjes tegenwoordig schenken.
  
  Een dame met een hoop pakjes kwam binnen. Ze had een al te rode suikertaart op haar hoofd en bezat een bijna pronkerige uitstalling van rimpels. Eerst dacht ik dat ze in zichzelf zat te praten. Maar ik had het mis. Ze praatte tegen haar boodschappentas. 'Braaf,' zei ze, 'en hou je alsjeblieft rustig.'
  
  Daar had ze volkomen gelijk in. Een boodschappentas met een veel te grote mond KAN behoorlijk vervelend zijn.
  
  Ze zette zich aan een tafeltje naast me en begon zich los te wikkelen uit een pluizige, bruine cape. Ze was op loopafstand van de tachtig, maar ze had zich nog steeds volgens haar jeugdige jaren aangekleed. Ze was een soort bakvis. Parelkettingen en naar muskus riekende parfum.
  
  'Af,' zei ze tegen de tas. Ze draaide zich om en schonk me een verontschuldigende glimlach. 'Ik begrijp niet waarom ze hem niet in restaurants binnenlaten. Dat heeft met keurigheid te maken, of zoiets, zeggen ze. Maar hij is erg keurig.' Ze keek in haar tas. 'Zo is het toch, liefje?'
  
  Liefje was een Yorkshire-terrier van een halve meter. Verder bekend onder de naam Roger. Toevallig hou ik helemaal niet van al die kleine kefhondjes en iets ervan moet op mijn gezicht af te lezen zijn geweest. 'Ik hoop dat u niet bang bent voor honden.'
  
  Ik zei haar dat ik niet bang was voor honden.
  
  Oh, gelukkig.' Ze glimlachte en klopte me op mijn arm. 'Want Roger doet nog geen vlieg kwaad.'
  
  Hardop vroeg ik me af - zijn formaat in ogenschouw genomen - of een vlieg hem geen kwaad zou kunnen doen. Ze lachte een hoog lachje en kwam wat flirterig een beetje dichterbij. Ik had er goed aan gedaan het tienermeisje met de grote ogen van me af te houden? Als deze heel oude dame hier niet degeen was die ik kon gebruiken, at ik een koolsoufflé.
  
  Ze heette Miss Maybel. Al langer dan vijftig jaar woonde ze in dit huizenblok in een, wat zij bescheiden noemde, een nogal sjiek huis. 'Een, zullen we zeggen ... geschenk van een, zullen we zeggen ... vriend.' Miss Maybel wilde me laten weten dat zij heus ook aan seks had gedaan. Ik liet Miss Maybel weten dat dat me niet verraste.
  
  Dat leverde me een paar punten op.
  
  Ik begon de conversatie een bepaalde richting op te sturen. Ik zei haar dat ik zat te wachten op een vriendin die op het ogenblik The Featherstone Society bezocht.
  
  'Mmm,' zei ze. 'En u wou niet mee. U gelooft niet in die dingen?' , .
  
  Ik zei haar dat ik er niet zo veel van afwist.
  
  'Niemand weet iets van geesten af, meneer Stewart. We moeten gewoon maar accepteren dat ze er zijn.'
  
  Dat was het dus. The Featherstone liet je met de doden praten.
  
  Ik vroeg me af of die kloon de senatoren aan het ondervragen was.
  
  Ik vroeg haar of ze ooit zelf binnen was geweest en ze snoof.
  
  'Ha. Nee, dat is niet erg waarschijnlijk. John Featherstone sprak in 1920 een vloek over me uit. Een vloek, stel je voor. Zei dat ik een schandaal was, om het maar netjes uit te drukken. Oh, dat was een fatsoensrakker, een echte fanaticus.' Ze tikte op haar hoofd met een wijsvinger die flonkerde van een verzameling diamanten ringen. Herinneringen aan het vervlogen schandaal.
  
  'Nou, als je het mij vraagt,' zei ze zacht in mijn oor, 'is er geen lijk in dat huis dat de moeite van het praten waard is. Dood of levend, je moet een engel zijn om dat huis binnen te komen. En engelen, schat, zijn uiterst saai.' Ze schonk me een wat je zou kunnen noemen, ondeugende knipoog.
  
  De ober kwam met haar vitaminerijke soda. Ze nam een slokje en trok een gezicht vol afschuw. 'Dit spul is erg goed voor je.
  
  Wat zei ik ook al weer? Oh ja, featherstone. Nou, toen hij stierf, nam zijn dochter het over. Nou, over raar gesproken ... die Alice Featherstone, nou, schat. Elke avond zit ze daar bij
  
  het raam aan de voorkant - daar op de bovenste verdieping te bulken. Nou, met bulken bedoel ik ook bulken. Een heleboel aparte flauwekul.' Miss Maybel vertrok haar lippen in afkeuring. 'Te veel de maagd spelen kan nooit goed zijn.'
  
  Ik negeerde Miss Maybel's psychoseksuele theorieën. 'Wat bedoelt u met - flauwekul?'
  
  Nou, flauwekul. 'Oh, Touwe' of 'Wauwe.' Zoiets. Ik weet het niet precies. Als je het mij vraagt, schat, komt dat door dat Chinese eten dat ze als kind at. Daar gooien ze de meest verschrikkelijke dingen doorheen, weet je. Volgens mij heeft dat haar hersens aangetast.'
  
  Nu heb ik door de jaren heen genoeg mensen uitgehoord om te weten dat je naar alles moet luisteren. Vanaf hun lievelingstheorie over vliegende schotels tot aan de stapsgewijze herhaling van hun beste golfpartij. Iedereen wil graag gehoord worden. En als je bereid bent te luisteren naar wat geen ander wil horen, is er alle kans op dat ze jou dingen vertellen die geen ander doet. Dus voor geen geld ter wereld zou ik haar in de rede gevallen zijn, als ik niet een oogje op de straat hield. Wat ik daar zag, zei me dat ik misschien de hoofdprijs had getrokken.
  
  Ik verontschuldigde mezelf en ging naar de telefoon. Ik vond die in het herentoilet en draaide het nummer. Mace had geen nieuws.
  
  Ik wel.
  
  De kloon was zojuist uit nummer 43 naar buiten gekomen. Liep naar de hoek om een brief te posten. Alleen was het niet de kloon die ik hierheen had gevolgd. Behalve als hij zich het afgelopen halve uur in andere kleren had gestoken en mank was gaan lopen. Natuurlijk was dat een mogelijkheid. Maar ik geloofde het niet. Mijn man had er veel te zelfverzekerd uitgezien om zich met vermommingen bezig te houden. En als dat iemand anders was, was ik tegen iets groots aangelopen. Weer een doorgangshuis. Een kloonstation.
  
  Het was tien voor vier. Ik liet een bericht achter voor Roscoe. Ik zei hem als de sodemieter hierheen te komen en de eerstvolgende kloon die zijn smoel liet zien te schaduwen. Ondertussen zou ik hier blijven zitten om de telling bij te houden. Kijken of er nog meer in en uit liepen.
  
  Miss Maybel had weer tegen Roger zitten praten. Ik vroeg me af of ik mijn volgende antwoord kon krijgen zonder een lezing over de chemische troep in het eten. Ik nam het risico. 'Hoe komt het dat Alice Featherstone met Chinees eten is opgegroeid?'
  
  Miss Maybel scheen het een stomme vraag te vinden. Wel, schat. Waar groeien de Chinezen anders mee op?'
  
  Wacht even. 'U bedoelt dat de Featherstones Chinees zijn?'
  
  'Nou,' ze gebaarde met een hand naar me. 'Niet precies. Maar aan de andere kant, niet precies niet.'
  
  Goed, om het dan maar kort samen te vatten: Ouwe John was een thee-exporteur geweest. Hij had vele jaren in China gewoond. Maar met de revolutie van 1912 werd het de Westerlingen duidelijk gemaakt dat zij niet langer welkom waren. Zijn zaak was geconfisqueerd. Zijn vrouw gedood. En John keerde terug naar Londen. Een illusie armer en een klein dochtertje rijker.
  
  En met een hang naar mystiek.
  
  Hij beweerde dat hij dagelijks gesprekken hield met zijn vrouw. En hij slaagde erin een heleboel overjarige aristocraten ervan te overtuigen dat hij hun 'contact met de doden kon zijn. Ze kwamen over de brug en stichtten de The Featherstone Society. Dat was zo'n beetje alles wat Miss Maybel ervan wist. Behalve dan nog dat John en zijn dochter Alice als kluizenaars hadden geleefd. Alleen om zo nu en dan naar buiten te komen om de minder reinen van hart met een vloek op te schepen.
  
  Juist op tijd was ze klaar met haar verhaal. Geen seconde later gluurde ze in haar tas. 'Roger!' beet ze. 'Stoute hond.'
  
  Ze verontschuldigde zichzelf en maakte dat ze wegkwam.
  
  
  
  Het was half vijf toen Roscoe verscheen. Hij nam een tafeltje aan de andere kant van de ruimte, terwijl hij onder het passeren een briefje in mijn schoot liet vallen, in de steeg is een achterdeur.'
  
  Het begon te regenen op het moment dat ik het restaurant ver liet. Ik stopte even in de beschutting van de ingang en keek naar boven, naar het raam aan de overkant van de straat. Een vrouw van een jaar of zestig in een zwarte, zijden jurk zat geknield op de vensterbank naar buiten te kijken.
  
  Door de regen heen kon ik haar stem horen. 'Oh, touwe.' zei het. 'Oh touwe. Wauwel.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  Het was een nauwe klinkersteeg die over de hele lengte van het woonblok liep. Zo hier en daar was hij wat breder waar de vroegere inritten waren geweest voor wat stallen of kleine keten. Het kwam uit op een ongeveer twaalf meter lange tunnel. En daarachter kwam de zijstraat.
  
  Nummer 43 was een vier verdiepingen hoog herenhuis. Er waren geen brandtrappen, maar wel was er een achterdeur.
  
  De deur ging open.
  
  En daar stond mijn eerste man. Hij zag me ook en ik vroeg me af of ik niet mijn geluk bij hem had verknald. Hij wierp me een korte onderzoekende blik toe. Een 'heb ik je niet eerder gezien' blik.
  
  Als je twijfelt, moetje gokken. Ik liep op hem af. Ik glimlachte. Neem me niet kwalijk, maar ik zoek het Marsden Huis.' Ik haalde het briefje van Roscoe uit mijn zak en deed of ik het bestudeerde. Hier staat dat het op nummer vierenveertig moet zijn, maar,' ik haalde mijn schouders op, 'er is helemaal geen vierenveertig.'
  
  Hij loensde me aan. 'Ik zou het niet weten. Maar in ieder geval zult u het niet in de steeg vinden.' Het was de eerste keer dat ik tegen een kloon sprak. Ik had de anderen horen praten, maar niet tegen mij. Nu trof het me. Ze spraken allemaal vlekkeloos Engels zonder enig accent. Amerikaans-Engels. Ze waren zorgvuldig opgeleid. Ik zette nu alles op alles. 'Luister,' zei ik, 'zou ik misschien van uw telefoon gebruik mogen maken. Ik heb hier het nummer van Marsden ...' weer speelde ik met het briefje van Roscoe.
  
  Hij schudde zijn hoofd. 'Die is stuk.'
  
  'Oh,' zei ik. 'Nou, welbedankt.'
  
  Er stond me weinig anders te doen dan de steeg uit te lopen. De regen viel nu harder. Het plink-plinkte tegen de keien en weerkaatste luid in de nauwe doorgang. De plek was sinister. Steegdonker. Regendonker. Glad door de plotselinge regen. Ik trok mijn kraag op.
  
  Het was niet iets dat ik zag of hoorde. Het was gewoon instinkt.
  
  Mijn voelspriet stond uit. Ik stopte om een sigaret aan te steken. Hij stopte precies één voetstap later dan ik.
  
  Ik draaide me niet om. Ik liet de stiletto in mijn handpalm schieten en vervolgde mijn weg. Ik kon Tara's woorden weer horen: 'De kloon van een Moordenaar Eerste Klas,' had ze gezegd, 'moet een Eerste Klas Moordenaar zijn.'
  
  Goed. Ik werd dus gevolgd. Tussen de echo van mijn eigen voetstappen en het geroffel van de regen, kon ik nog een ander geluid opmaken.
  
  De tunnel was voor me. Ik liep de tunnel in. Het was daar donkerder. Ik drukte me in de schaduwen van de muur en keek achter me de steeg in.
  
  Niets.
  
  En toch ... ik had het me niet verbeeld. De haren in mijn nek prikken niet voor niets.
  
  Het enige geluid dat klonk, was het geluid van de regen. De gedempte kogel kwam uit het niets aanzetten. Het plopte tegen de keistenen muur. Ik dook ineen en verwisselde mijn mes voor Wilhelmina. Voor het geval dat. Ik hoopte niet dat ik die vogel zou moeten doden. Ik wilde er een paar antwoorden uit meppen. In dit vergevorderde stadium zou een volgende dode kloon een volgend dood spoor tot gevolg hebben.
  
  Ik kroop weg in de schaduwen en deed mijn jas uit. Ik hing het over een steen in de muur. De kogel floot langs me heen en schampte langs de mouw. Hij was erin gestonken. Op mijn buik begon ik uit de tunnel naar buiten te kruipen, in de richting vanwaar de kogels waren gekomen.
  
  Het punt was dat hij niet gewend was te missen. Hij had staan wachten op een 'oef of een 'argh van zijn slachtoffer. De stilte werkte op zijn zenuwen, als hij die dan had. Hij kwam uit zijn schuilplaats op het moment dat ik de ingang van de tunnel bereikte. Ik vuurde laag en raakte hem in zijn pistoolhand. Niet de hand zelf, maar het pistool. Het viel kletterend neer op de klinkers. Hij draaide zich om om het op te rapen. Ik drukte me overeind en viel aan. Op het moment dat hij zijn wapen wilde pakken, schopte ik het buiten zijn bereik. Het was hard tegen hard. Hij was goed. Hij kende elke truc die ik kende. Hij had een mes. Zomaar was het daar en richtte zich recht op mijn hart. Ik kreeg zijn pols te pakken en kon de beweging tegenhouden. Maar niet voor lang. Hij bracht een knie naar boven en raakte me bijna waar het heel vervelend is. Ik draaide en leunde iets voorover, zodat hij me in mijn maag raakte. Trouwens, ook niet mijn idee van gelukzaligheid.
  
  Door de klap sloeg ik dubbel en het mes had me bijna te pakken. Ik stootte op. De bovenkant van mijn hoofd raakte hem tegen de kin in een luide, tandenklapperende knal. Het verknalde zijn bedoeling. Met een karateslag op zijn mesarm kwam het wapen met de punt naar beneden rechtop tussen de keien. Ik bleef zijn pols vasthouden en draaide die om op zijn rug. Hij probeerde zich er nog met een judofoef vanaf te krijgen, maar ik had mezelf al schrap gezet, klaar voor zijn zet. Hij gleed uit en viel op de natte stenen. Ik hoorde het droge gekraak van botten. Het moet zijn rug zijn geweest die ik daar hoorde. Hij lag verbaasd naar boven te staren. Verloren. Zijn benen lagen onder hem gevouwen als levenloze stopverf. Hij was nog steeds bij bewustzijn en leed geen pijn. Een shock had gewoon al die zintuigen uitgeschakeld. Misschien waren zijn benen wel eeuwig uitgeschakeld. 'Goed,' zei ik. 'Ik weet wie je bent. Ik wil een paar bijzonderheden van je horen. Met z'n hoevelen zijn jullie daar?'
  
  Hij sloot zijn ogen en glimlachte arrogant. 'Met velen.' zei hij. 'Te veel om tegen te houden.'
  
  Waar is je basis?'
  
  Weer die glimlach. 'Ver weg. Op een plaats waar je ons nooit zal vinden.'
  
  Ik richtte mijn pistool op hem. 'Goed. We beginnen van voren af aan. En ik wil geen antwoorden als 'veel' en 'ver'. Ik wil antwoorden als hoeveel en waar. Dus begin maar.'
  
  Zijn gezicht was kalm. 'Schiet je me anders dood?' Hij schudde zijn hoofd. 'Er is geen enkel verschil tussen dood en leven. Jullie Westerlingen begrijpen het niet. Ik heb gefaald. Ik ben dus al dood.'
  
  Je hebt weinig dreigementen meer over als het allerlaatste dreigement zo'n antwoord krijgt. Het was een patstelling. Ik had ook gefaald. Maar als ik dan niet kon krijgen wat ik wilde hebben, kon ik altijd nog proberen de bevestiging te krijgen van wat ik dacht te weten.'Maar jij denkt dat de anderen wel zullen slagen. Dat jullie in staat zijn alle honderd senatoren te vermoorden?'
  
  Het is helemaal niet nodig dat we ze allemaal te pakken krijgen. Net genoeg om ze allemaal de doodschrik te bezorgen. Om een scheuring in jullie regering te bewerkstelligen. Jullie ... congres, zoals jullie het noemen. Dan krijgen we jullie president te pakken en dan gebeuren de dingen zoals wij dat willen.'
  
  Nu was het mijn beurt enige minachting te laten horen. 'Je schijnt iets te vergeten. Die president heeft lijfwachten en een behoorlijk strak veiligheidssysteem.'
  
  Hij schudde zijn hoofd. 'Jij schijnt iets te vergeten. Zo'n veiligheidssysteem is al eerder omzeild. En bovendien ligt het niet in onze bedoeling om hem te doden. We hebben alleen maar de bedoeling zijn hersens te beheersen.'
  
  Ergo. Het meesterplan. Het congres lamleggen en van de president hun marionet maken. Met het congres in een chaos zou de actieve dienst onbeperkte macht krijgen. En KAN zou volledige beheersing over die actieve dienst hebben. Het was niet zo onmogelijk als het leek. Lijfwachten beschermen alleen maar tegen kogels. En niet tegen een omelet vol geestveranderende middelen. Of tegen een aspirine die geen aspirine is. Dat was alles wat ze nodig hadden. Men zegt dat Raspoetin de Tsaar in zijn macht had. Maar tegenwoordig hoef je daarvoor niet eens meer een Raspoetin te zijn. Je hoeft alleen maar een mannetje met wat drugs te zijn. Koningen uit de middeleeuwen hadden hun voorproevers. Mensen die het eten en drinken proefden om te zien of het vergiftigd was. Het was een kolerebaan. Men stond nou niet bepaald te springen bij die bond ondergebracht te worden. Daarom zijn de huidige heersers onbeschermd. Het plan van KAN was krankzinnig. Maar het was niet zo gek.
  
  De kloon was van zijn stokje gegaan. Of daar leek het op. Er stond me weinig meer te doen. Ik kreeg toch geen informatie meer. Maar één ding was zeker: hij moest sterven. Of die hele kliek van KAN zou achter ons aankomen.
  
  Ik keek neer op het bewegingloze lichaam. Een minuut lang dacht ik na. Ik dacht aan de beste manier voor hem om te sterven. Ik liep weg. Ik ging terug naar de tunnel en raapte mijn jas op en de stiletto die ik had laten vallen. Van daaraf liep ik verder naar de straat.
  
  Ik hoorde alleen maar een flauw geluid. Natuurlijk was hij niet buiten bewustzijn geweest. Hij had zichzelf omgedraaid en zijn pistool opgeraapt.
  
  En zichzelf tussen de ogen geschoten.
  
  Een eerste klas moord.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  De productie van het Lyric Theatre 'Zeg Het je Moeder' was, zoals beloofd, 'best leuk, als je van dat soort dingen houdt.' Het vervelende was dat ik dat waarschijnlijk niet doe. Het enige interessante was het meisje dat uit haar kleren stapte. Venus Tree. Ik kende haar nog uit de tijd dat ze Janice Wood heette.
  
  Janice Venus was een blonde godin en, hoe ze ook mocht heten, een lekker stuk. Ze was een lekkere reisgenote geweest op een uitstapje naar de Rivièra, misschien zo'n vijf jaar geleden. Als vrienden zijn we uit elkaar gegaan. Mijn zaak en haar toekomst werden beide gered door een minzame en vermogende Graaf huppelepup. Hij had mij bedeeld met wat informatie over diamantsmokkelaars, en Janice bedeeld met een lading diamanten. Toen ik ze voor het laatst zag, in Nice, stonden ze op het punt te gaan trouwen.
  
  Zoals het er nu uitzag, zal het iets anders gelopen zijn. Tijdens de pauze deed ik mijn telefoontje en kreeg het op band gezette bericht van Mace. Van wat hij aan informatie door de telescoop had weten binnen te halen, bleek het geheim van de goede pap in de havervlokken te liggen.
  
  Dat was alles wat ze op dit moment in de provincie op het vuur hadden staan.
  
  Roscoe liet weten dat hij drie klonen had geteld. Eén zat te eten in het Addison Hotel; één was nog steeds bij Featherstone's en de derde zat op het ogenblik in The Old Vic naar Sir Laurens Olivier te kijken hoe die Hamlet vereeuwigde. Ik liet het bericht achter dat 'Zeg het je moeder,' best leuk was als je van dat soort dingen houdt.
  
  Ik was precies op tijd terug om de tweede akte te halen. De lichten waren al uit en Tara moest me naar mijn stoel wuiven. Het orkest zette voor de tweede keer in.
  
  'Nieuws?' vroeg ze fluisterend.
  
  'Ja. Er zijn er drie.'
  
  'Drie bij elkaar? Of drie erbij?'
  
  'Ja.' Ik knikte. 'Tot nu toe.'
  
  Ze was een ogenblik stil. 'Dat zijn er dus zeven.'
  
  'Ja.' Ik knikte. 'Tot nu toe.'
  
  Het orkest speelde het nummer dat Janice had gezongen. 'Dat meisje,' zei Tara, 'kende je die al, of waren dat de symptomen van liefde op het eerste gezicht?'
  
  Ik wist niet dat ik de symptomen had gehad. 'Ik kende haar al,' zei ik. 'Een paar jaar geleden. Aardig meisje. Niets anders.'
  
  Tara trok een wenkbrauw op. 'Nou, zo meisjesachtig ziet ze er nu ook weer niet uit.'
  
  Daar had ze waarschijnlijk gelijk in. Schoon aan de haak mat Janice 90-60-90.
  
  'We waren alleen maar vrienden,' zei ik. 'Op m'n erewoord.'
  
  Tara keek me aan. 'Zeg het je moeder.
  
  Na de show gingen we achter het toneel kijken. Janice was. warm. Tara was koel. Janice stelde ons voor aan haar nieuwe vlam, Mickey. Tara ontdooide. We gingen met z'n vieren ergens een biertje drinken.
  
  In de taxi naar huis zei Tara: Je hebt gelijk. Het is een aardig meisje.' En ze voegde er, nogal spits, aan toe: 'Niets anders.'
  
  
  
  Er zijn een aantal manieren om te weten of iemand je deur heeft opengemaakt tijdens je afwezigheid.
  
  Ongelukkig genoeg kent iedereen die manieren.
  
  In het bijzonder die mensen die proberen je deur open te maken tijdens je afwezigheid.
  
  Dank zij Ian Fleming is die enkele-haar-om-de-klink-gewonden algemeen bekend. En iedere bekwame deuren versierder weet er weg mee. En de andere schrijvers van spionageverhalen hebben de andere goede trucs om zeep geholpen. De truc van het geheim-agent-zijn is dat zijn tactieken geheim blijven. Tegenwoordig is elk kind al voor de prijs van een pocketboek zijn een doe-het-zelf Carter.
  
  Nou, Carter is gladder.
  
  En als je soms denkt dat ik iets goeds zal verknallen door het weg te geven voor die paar gulden, denk dan nog maar eens goed na. Het punt was dat iemand in mijn aas had gehapt. Toen we terugkeerden bij de flat wist ik dat daar iemand was geweest. Of nog steeds was. Ik gebaarde Tara weer naar buiten te gaan om daar op mijn teken te wachten. Ik greep mijn pistool en liet mijn eigen slot openspringen met mijn slotenpikker. Een zachte klik, in plaats van die kakofonie van geluiden van een rammelende sleutelbos. Binnen was het donker. En het was stil. Zo'n heel luide stilte die wordt veroorzaakt door iemand die probeert er niet te zijn. Ik greep Wilhelmina stevig in mijn hand en begon me voorzichtig door mijn flat te bewegen. Kamer voor kamer. Door de rommelige huiskamer, de eetkamer en ten slotte de zitkamer, terwijl ik wenste dat die vriendin van Roscoe haar godvergeten kat had meegenomen voor ze vertrok, omdat die godvergeten kat aan mijn hielen bleef kleven.
  
  Goed. Onze gast zat dus te wachten in de slaapkamer of hield zich verborgen in de douche. Of was allang weer weg.
  
  Ik hield stil bij de slaapkamer. Daar binnen was iemand. Ik kon hem horen ademen. Mijn volgende stap was een meesterwerk van coördinatie. In één beweging schopte ik de deur open, knipte ik het licht aan en richtte ik mijn pistool.
  
  Hij sprong overeind van het bed als brood uit een broodrooster. Jezus, Nick. Is dat jouw manier om goeiemorgen te zeggen?'
  
  Ik liet het pistool zakken en schudde mijn hoofd. 'Nee, Roscoe. Maar het is een verdomd goeie manier om goedendag met je handje te zeggen, ontzettende trut. Weet je wel dat ik je had kunnen doden?'
  
  Hij veegde zijn haar naar achteren en geeuwde. Toen krabde hij over zijn kin, tsjt-tsjt-te tegen me. 'Jullie Amerikanen,' zei hij. Luister. Dit is de flat van mijn meid. niet? Dus ik wil nietje praten. Dus ik heb de sleutel. Dus ik kwam binnen. Dus hoe kon ik weten dat jij zou binnenkomen als de een of andere tweederangs platvoet?'
  
  Roscoe ...' ik ging op de rand van het bed zitten, '... wat die werkmethodes van jou betreft . .
  
  Hij bracht een hand omhoog. 'Geen preek. Nick. Alsjeblieft.' Hij stak een sigaret op en ik zag dat het vlammetje heel licht trilde. 'Waar is Tara?'
  
  Ik liep naar het raam en gaf haar een teken.
  
  Geen preek, Roscoe. Eén woord.'
  
  Hij zuchtte. 'Eén woord?'
  
  Eén.'
  
  Brand maar los.'
  
  Dat is het woord.'
  
  Ik klopte met een sigaret op de kolf van mijn pistool. 'Dat is mijn werk, Roscoe - ik brand los. Jij schaduwt. Ik schiet. En dat houdt in dat er een heleboel mensjes rondlopen die van plan zijn mij neer te knallen. En als ik dan niet op mijn hoede blijf, slagen ze erin. Bang bang, en ik ben dood. Gesnopen?' Hij knikte en glimlachte. 'Fout,' zei ik. 'Het is niet grappig. Het is doodernstig. Volgens mij ben jij een genie, Roscoe, maar volgens mij word jij een beetje al te zelfverzekerd. Vertaald heet dat, dat je onverschillig wordt. En dat is een heel goeie manier om dood te gaan. Gesnopen?' Hij knikte. En glimlachte niet.
  
  En nog iets,' zei ik. 'Als ik wat zorgeloos word en in de hoek word gedreven, is er goede kans op dat ik me er nog uit schiet. Maar als jij in een hoek zit - nou, het duidelijke gerucht doet de ronde dat jij je nog niet eens schietend uit een papieren zak kunt redden. Dus hou je rustig, makker. We raken je niet zo graag.
  
  Ik had moeten stoppen toen ik nog voorstond. Maar zoals alle prekers bleef ik te lang achter mijn preekgestoelte staan en gat hem net die ene morele klap die te veel was, zodat hij zich weer kon herstellen.
  
  Roscoe haalde zijn schouders op. 'Goed, zei hij. Goed, ik heb het eerder allemaal al gehoord. Maar van vanavond maak ... jij wel een storm in een glas thee.' .
  
  Tara stond in de deuropening. 'Dus jullie gaan theedrinken.
  
  Aardig van jullie mij ook uit te nodigen. Ze glimlachte. Een of twee schepjes?'
  
  Roscoe glimlachte terug. 'Ik heb al een hele scheepslading over me heen gekregen. Die vriend van jou is zijn roeping misgelopen.'
  
  'Welke?'
  
  'Legeropleidingsfilms maken.'
  
  Tara zette thee.
  
  De reden van Roscoe's bezoek was The Featherstone Society.. Hij wilde weten wat hij ermee aan moest. Morgen weer posten, of wat? Ja,' zei ik. 'Blijf posten. We moeten weten wanneer die klonen tot aktie overgaan. Er gebeurt te weinig; dat staat me niet aan. Ondertussen zal ik eens wat dichterbij rondneuzen. Kijken of we te weten kunnen komen wat er binnen gaande is. 'Hmm. Dat weet ik nog zo net niet, Nick. Ik betwijfel of we nog een mannetje over hebben.'
  
  'Dus?'
  
  'Dus, wat moet je dan?'
  
  'Naar The Featherstone Society om mijn lieve, overleden tante Myrtle een bezoekje te brengen.'
  
  'Bedoel je dat je gewoon binnenwandelt? Zo maar.'
  
  'Nou ... ik zou kunnen vliegen, maar ik denk dat dat wel een beetje al te opzichtig wordt, niet?'
  
  Roscoe ging staan. 'En jij bent diegene die tegen mij zegt geen grappen uit te halen. Ben jij helemaal doorgeschoten? Als dat een kamp van KAN is, ben je dood. Jij hebt een tamelijk bekend smoel, makker. Jij bent zo ongeveer even anoniem als Nixon op een vergadering van de democraten.
  
  'Ik rekende erop dat jullie afdeling voor speciale effecten mij wel aan geschikte vermomming zou kunnen helpen.'
  
  Roscoe zuchtte. 'Onze afdeling speciale effecten,' zei hij, 'is overleden.'
  
  'Overleden?'
  
  'Nou, zie je ... dit is echt een beetje pijnlijk ... Het was een oud dametje dat ooit voor Ealing heeft gewerkt. Je weet wel, die filmstudio. En ... nou ... ze is overleden. Ik weet het!' Hij onderbrak me al voor ik een woord had kunnen uitbrengen. Het is belachelijk, het is slonzig, het is kinderwerk en het is onmogelijk. Maar dat is, ben ik bang, Londen-AXE.
  
  Ik deed hem het genoegen niets te zeggen.
  
  'Dus, ik ga.' zei hij.
  
  'Sorry, Roscoe. Ik heb je buiten meer nodig. Als één van die klonen op weg gaat naar de Verenigde Staten, betekent het dat een volgende senator op weg is naar het lijkenhuis. We moeten erachter zien te komen wat die jongens aan het uitvreten zijn '
  
  Hij wierp zijn handen in de lucht. 'Goed, dan. We zijn weer terug bij ons uitgangspunt. Jij gaat. Dus ik kan het je net zo goed nu vragen. Als je dood bent, mag ik dan die das hebben '' Roscoe . .
  
  Ik weet het. Wees serieus. Maar nu ernstig, mensen, wat stel jij dan voor?'
  
  Mijn,voorstel is, Tara keek ons aan, 'dat ik ernaartoe ga.'
  
  Nee,' zei ik. 'Absoluut niet.'
  
  'Maar, Nick . ;.'
  
  Nee.' zei ik.
  
  'Maar ...'
  
  Luistert hier dan niemand naar me. Nee. Daarmee afgelopen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Tara ging dus toch.
  
  Nou niet precies Tara. Niet Tara de welgevormde roodharige. Welgevormde roodharigen zijn te eenvoudig te herkennen in een straat vol mensen En veel te gemakkelijk te volgen. De vrouw die de volgende dag haar afspraak nakwam op nummer 41 was een vrijster met een muizensnoetje. Met grijsbruin haar een haviksneus en een hobbezak als jurk. Het kostuum, de pruik en de make-up hadden we dank zij Janice en het "Zeg het je moeder' gezelschap. Als Tara niet uiterlijk om zeven uur zou terug zijn bij het theater, kon de voorstelling niet doorgaan. Het kostuum de pruik en de neus waren van moeder.
  
  De elektronische recorder en de polshorlogecamera waren van AXE
  
  De recorder was het allerlaatste model - een kleine op batterijen werkende Sony. ter grootte van een sigarettenkoker en zo vermomd dat het er ook als een sigarettenkoker uitzag. Hij werd gestuurd door geluid, wat inhield dat hij niet voor niets zou lopen. Bij een snelheid van 4,75 kon hij ongeveer twee uur puur geluid opnemen. Met zijn volumeknop volledig opengedraaid, kon hij opnemen vanuit een dameshandtasje, een handtasje zoals Tara had. Een grote, open boodschappentas van canvas. Een polshorloge verklaart zichzelf.
  
  Als je je ooit hebt afgevraagd wat voor soort gekken met doden gaan praten, dan is rijke gekken het antwoord.
  
  Bibi Hodgson bijvoorbeeld. Tara kwam haar op weg naar binnen tegen (Klik). Goed. Ik weet dus ook wie zij is. Maar Tara zegt dat volgens Vogue die dame een 'kraker' is, een titel die je pas krijgt toebedeeld als je zo'n ton aan schoenen en riemen hebt uitgegeven. Het soort vrouw voor wie kleine uitgaven nog altijd een jurk van Dior betekent. Mrs. Hodgson krijgt haar geld van Mr Hodgson. Mr. William A. Hodgson van Hodgson s Makelaarskantoren. En ik weet wie hij is. Hodgson s Makelaarskantoren bezitten half Florida en een aanzienlijk deel van het eiland dat ze Manhattan noemen. , .
  
  Dan had je daar nog Mrs. Wentworth Frogg, geen 'kraker' volgens het boekje, misschien alleen in het handboek van brandkastkrakers. Maar met zoiets als vijfenveertigmiljoen dollar kun je je aardig wat brandkasten veroorloven. Tara ontmoette haar beneden in de ontvangstkamer. (Klik). Van de ontvangstkamer zelf nam ze ook een foto. (Klik). Een Victoriaanse kamer met rode, pluchen banken en een overvloed aan gepotte palmen. Tara moest een formulier invullen. Een paar vragen over haar privé leven en dat van de overledene. Volgens het formulier wilde Ms. Louisa Rigg uit St. Louis, Missouri, haar tante Myrtle Rigg bezoeken. Onder 'Redenen voor het Bezoek' schreef Tara: 'Advies vragen over de belegging van de erfenis.' Ze wist niet waarom ze dat had opgeschreven. Ze zei dat het haar gewoon te binnen was geschoten.
  
  'Was het veel geld, liefje?' vroeg de receptioniste. En Tara antwoordde: 'Zo veel dat het me doodsbenauwd maakt.'
  
  De receptioniste glimlachte,
  
  (Klik).
  
  Een magere, Oosterse jongen bracht haar naar boven naar een paarse, met palmen vol gezette wachtkamer. (Klik). (Klik). En zei haar dat Song Pin de ontmoeting zou verzorgen. Met een half uur zou Song Pin bij haar komen. Ondertussen zou ze misschien een beetje kunnen gaan lezen in één van de tijdschriften. Misschien zin in een kopje thee? Hij verdween en kwam even later terug met een dampende kop. Tara nam het aan en de jongen verdween weer.
  
  Ze wachtte nauwelijks een minuut of twee en opende toen de zeur. Op de gang was niemand te zien. Aan de overkant, achter een dichte deur, klonk een dronken gelach van een vrouw. Uit een tweede deur klonk een flauw geneurie. Een medium dat zich :n trans zat te kreunen. De derde en laatste deur had het opschrift 'Privé'. Van daar klonk geen enkel geluid. Tara probeerde hem. Hij was op slot.
  
  U it haar enorme handtas haalde ze een tandenstoker en een strookje plastic te voorschijn. Ze was het niet gewend en ze werkte onhandig. Maar op de trap klonken geen voetstappen en dit de twee andere kamers kwam niemand. Ten slotte had ze de deur open.
  
  Ze sloot hem achter zich en keek rond. Het was een klein, wit vertrek. Er waren een aantal gootstenen, een kleine koelkast, een dubbele kookplaat met een ketel. Tegen de muren stonden glazen vitrines. Eén ervan bevatte allerlei soorten thee. Green tea. Camomile. Lapsang Souchong. Keurig gerangschikt op de plank erboven stond een verzameling roze en wit gebloemde theekopjes. Precies als die theekop die de jongen haar had gebracht. In een andere vitrine, aan de andere kant van het vertrek, was een hele verzameling bruine flessen. Elke bevatte een soort korrelig poeder. Op de etiketten stond eenvoudigweg 'A', 'B', of 'H'. Een volgende reeks flessen bevatte vloeistof en op de onderste plank lagen injectienaalden.
  
  De vitrinekast zat op slot.
  
  In de gootsteen lag een gebruikte naald. Tara raapte die op. Een paar druppels vloeistof zaten er nog in. Ze spoot die keurig in een lege ampul die ernaast lag. Ze snoof aan de ampul. De wetenschapscomputer in haar achterhoofd roetsjte door een paar duizend ponskaarten en kwam in minder dan een seconde met het antwoord. Ze liet de ampul in haar tas glijden en liep naar de deur.
  
  Op de gang klonken stemmen.
  
  Ze bevroor.
  
  'Nu, juffrouw Alice. Maakt u zich geen zorgen. Er gebeurt geen kwaad ' Het was de stem van een man. Met een hoog, nasaal Aziatisch accent. Hij sprak alsof hij het tegen een kind had. Elke lettergreep afzonderlijk benadrukkend. 'Bovendien bestaat er geen kwaad, weet u nog?'
  
  Alice antwoordde vaag. 'Ja. Ik weet het. Kwaad bestaat met... maar soms vraag ik me af ...'
  
  'U moet zich niets afvragen, juffrouw Alice. Vertrouw me maar. Uw vader vertrouwde me ook. Nog steeds. Weet u nog wat hij gisteren tegen u zei?'
  
  Alice zuchtte. Ja, Yang. Ik vertrouw je.'
  
  'Goed,' zei hij. 'U weet dus nog wat u moet doen?'
  
  'Niets,' antwoordde ze met een zacht stemmetje.
  
  'Niets. Precies.' Toen was er een korte pauze. 'Nou, waarom gaat u dan niet naar boven om dat te doen?'
  
  Wellicht knikte ze ten teken van antwoord. Een enkel paar voetstappen ging de trap op. Het andere paar deed slechts een paar stappen. Een hand klopte tegen een deur. De deur ging open. Op de achtergrond bleef de dronken lijkende dame maar zeggen. 'Oh lieve, lieve Robert.' In een soort van droef gezang.
  
  'Nou?' zei de man.
  
  Een kortaf klinkende vrouw gaf hem antwoord. 'Zoals je ziet. Uiterlijk morgen.'
  
  'Probeer het vandaag nog te krijgen. Morgen hebben we het misschien al nodig.'
  
  'Goed. Laat me dan verder met rust.'
  
  De deur werd gesloten en de voetstappen van de man klonken langs de trap naar beneden.
  
  Tara wachtte tot de gang weer stil was. Ze haastte zich terug naar de wachtkamer en haar stoel. Ze keek naar de koude thee, die ze onaangeroerd had gelaten. Ze snoof eraan. Het was thee.
  
  Ze pakte een tijdschrift. De deur ging open.
  
  De vrouw (Klik) droeg een zwarte kimono. Het bedekte een aanzienlijke omvang met aanzienlijke welvingen. Ze had een kort, manlijk kapsel en een hard gezicht. Ze sprak met een afgemeten, hese stem.
  
  Ik heet Song Pin. Er is een vergissing gemaakt. Ik kan u vandaag niet ontvangen. Kunt u morgen terugkomen.' Het klonk meer als een bevel. Morgen om twee uur.' Ze maakte een korte buiging met haar hoofd, zonder haar ogen er deel aan te laten hebben. Ze gleden langs Tara als zwarte zoeklichten.
  
  Tara stond op. 'Maar ...'
  
  Twee uur.' Toen Tara de trap af liep, riep ze haar na. 'Uw tante zal er dan zijn.'
  
  
  
  Tara zette de band stil en wendde zich naar mij. 'Zal Louisa Rigg haar tante Myrtle zien? Zal Song Pin liefde en geluk ontmoeten? Morgen zelfde golflengte en u hoort het allemaal.'
  
  Ze was heel erg met zichzelf ingenomen. Ze borrelde van opwinding. Ze was Hansje Brinker die het gat in de dijk had gevonden en er nu zijn vinger in had gestoken om het land voor de gigantische catastrofe te behoeden. Ze was zo verdomde blij dat ik het haatte haar te moeten zeggen dat ze helemaal niets had gevonden. Alleen de foto's zouden misschien nog enige waarde nebben. Roscoe nam de film mee voor identificatie. De volgende ochtend zouden we het antwoord krijgen.
  
  'Ik wou dat je een foto had gehad van hoe heet die ook alweer - diegene die tegen Alice sprak.'
  
  'Yang?'
  
  Ja. Hij klinkt als de KAN-huisagent daarzo.'
  
  Tara's ogen verwijdden zich. 'Jij bedoelt te zeggen dat de rest van die mensen onschuldig is? En die drugkamer dan? Dat is dus niet precies wat ik kinderlijk onschuldige feestvreugde kan noemen.'
  
  Niet precies.' Ik glimlachte. 'Tussen haakjes. Wat zat er in die spuit? Pentotnal?'
  
  Ze liet haar mond open vallen. 'H-hoe wist jij dat? Dat bewaarde ik voor het laatst.'
  
  Ik glimlachte. 'Luister, schat. Van de twaalf trucs die ze hebben om rijke wijven op te lichten, hebben ze er daar elf. Sodium pentothal is waarheidsserum, niet? Dus ze geven die dames een lekker shot na ze eerst wat gevleugelde thee gegeven te hebben en de dames vertellen hun alles wat ze willen weten. Alle soorten bijzonderheden over de geliefde overledenen. Woord voor woord herhalen de mediums dat dan naderhand. Het zorgt voor een zeer overtuigende voorstelling. Die dames herinneren zich er niets meer van dat ze dat shot hebben gehad. Die dames zijn met stomheid geslagen. En dankbaar - en genereus.'
  
  Tara's mond vormde een geluidloos 'Oh.'
  
  'Er zitten nog een aantal andere voordelen aam vast. Is die waarheid compromitterend, dan is er altijd nog gelegenheid voor chantage. En als er voldoende geld bij betrokken is, vertelt de geest het doelwit wat die ermee moet doen. Wat dat ook mag zijn - liefdadigheid, aandelen, een Zwitserse bankrekening - je kunt er donder op zeggen dat het medium het geld binnenhaalt. Tara keek verward. 'Maar wat heeft dat met KAN te maken?'
  
  'Niets. Dat is het 'm juist. Volgens mij is het helemaal weer Nassau. The Featherstones waren aan het zwendelen, KAN kwam erachter en chanteerde zichzelf binnen. Waarschijnlijk op precies dezelfde manier als met Bangel.' Plotseling trof het me dat Bangel en The Featherstones ook nog iets anders gemeenschappelijk hadden: allebei handelden ze in verdovende middelen. Ik zei het haar.
  
  'Dus KAN kan precies dezelfde weg hebben bewandeld om binnen te komen. Onder de bedreiging hun toevoer af te snijden, als ze niet een deel van de opbrengst kregen plus een paar gunsten. Gunsten zoals misschien onderdak geven aan de klonen.'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Fascinerend.'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'Fascinerend. Zeker. Maar hou wel je hoofd erbij. Op deze manier komen we geen stuk dichter in de buurt van het hoofdkwartier van die klonen. Bovendien zijn we hier niet om society-mysteriën op te lossen. Onze opdracht is: liquidatie.'
  
  Ze huiverde een beetje. 'Dat is een vriendelijker woord dan moord, niet?'
  
  Ik keek haar aan. Ze zat met haar benen onder zich getrokken op een zijden stoel in de slaapkamer. Ze droeg een bleekroze gevalletje en ze zag er helemaal roze en wit en zijdezacht uit. Als zo'n meisje dat haar ogen dicht doet bij een film van Sam Peckinpah. Als zo'n meisje dat zou gaan huilen bij Fove Story. Ik schudde mijn hoofd. 'Op het gevaar af banaal te klinken ... maar wat doet een meisje als jij eigenlijk in dit soort werk?'
  
  De vraag verstoorde haar. Ze bestudeerde haar teennagels. Een hele tijd. Alsof ze ze nog nooit eerder had gezien. 'Oh, nou,' zei ze ten slotte, 'dat ... is een lang verhaal. Een tijd geleden ... eh, ontmoette ik ... een man. Lang geleden. Het laatste jaar voor mijn kandidaats. Als beste kwam ik door mijn kandidaats heen en toen, door ... die man ... werd ik door AXE benaderd. Wij - nou, ach het geeft niet. Het was in de tijd van Johnson en dat Vietnam weer meer op de spits werd gedreven. Nou, ik ... tekende.' Ze wierp haar hoofd naar achteren en schonk me een grappige glimlach. 'Bovendien dacht ik nog dat het wel heel spannend en romantisch zou zijn om elke dag samen te werken met mensen als James Bond.'
  
  'Vergeet je niet Nick Carter te noemen?'
  
  Ah,' zei ze. 'Dat durfde ik niet te dromen.'
  
  Ik liep de kamer door en ging naast haar zitten. Ik nam haar kin in mijn handen.
  
  Luister,' zei ik. 'We zullen nog een paar van je dromen werkelijkheid laten worden.'
  
  Hmmrn.' Ze keek me ondeugend aan. 'Hoe kun jij weten wat ik droom?'
  
  Goed,' zei ik. 'Laat me raden.' Ik sloot mijn ogen. 'Je wil vrij in de lucht zweven en daar vrijen.'
  
  Mmmm ...' Ze dacht erover na. 'Interessant. Maar misschien een beetje te winderig.'
  
  Goed dan. Wat dacht je ... wat dacht je van het museum. Daar hebben ze een zestiende-eeuws bed - uit een oude herberg. We zouden achter de fluwelen koorden kunnen glippen en onze namen op het hoofdeinde inkrassen als we klaar zijn.'
  
  Dat bevalt me,' zei ze. 'Maar het museum gaat pas om tien uur 's ochtends open.' Ze keek me aan. 'Ga ie akkoord met mijn idee?'
  
  Ik ging akkoord.
  
  In een schuimbad.'
  
  In een schuimbad?'
  
  'ln een schuimbad.'
  
  Luister, ik kan het aanbevelen. Gezien de bubbels en alles wat daarbij komt, is het keurige, schone seks. Je moet het alleen nooit proberen in zo'n smal Amerikaans geval. Niet tenminste als je mijn lengte hebt.
  
  Ze droogde me af. Met een grote, zachte warme handdoek.
  
  'Ik wil je iets vragen,' zei ik.
  
  Wat?'
  
  Ze deed een paar interessante dingen met die handdoek.
  
  'Laat maar,' zei ik.
  
  Met de juiste griet is het op bed ook niet zo slecht. Ook heb je geen aangeklede toeren nodig om de wekker op de juiste tijd te laten aflopen. Niet met twee mensen die elkaar wel zien zitten en seks wel zien zitten. De moeilijkheid is dat het nooit lang genoeg duurt. De moeilijkheden keren terug.
  
  Ik liet me opzij vallen en stak een sigaret op. 'Ik wilde je vragen ...' Ik blies een rookkringetje uit. 'Is er in het Chinees een woord dat lijkt op "oh touwe, wauwe"?'
  
  Ze liet een vinger door het haar op mijn borst glijden. Wou je van onderwerp veranderen, schat? Of wou je proberen die badkuipscène in het Chinees te spelen?' >
  
  Ik legde haar het zingen van Alice Featherstone uit. Tara fronste. 'Oh touwe, wauwe?' Ze haalde haar schouders op en dacht een minuutje na. 'Ha. Wacht even. Je zei dat het een gezang is.' Ik knikte.
  
  'Hmmm.' Ze kwam overeind van het bed. 'Ga niet weg.' Ze greep haar kleed en ging naar de huiskamer. Ik hoorde de bandrecorder weer lopen.
  
  Glimlachend kwam ze terug. Ze had het. 'Ik heb het,' zei ze trots. 'Tao.'
  
  'Tao? Zoals die Tao van die oude Chinese godsdienst?'
  
  Ze knikte. 'Hun avondgebed is een voortdurend zingen van -'Oh Tao! Oh Tao!' Er is alle kans van dat dat lijkt op 'Oh, tauwe, wauwe.' Als je niet wist waarnaar je aan het luisteren was.'
  
  Ze liet zich weer op het bed ploffen en rolde zich op, haar handen rond haar knieën. Ze was behoorlijk zeker van zichzelf. Natuurlijk was de beste verklaring waarmee ik tot dusver voor de dag had weten te komen de tamelijk dubieuze theorie dat Alice was bevangen door een constant verlangen naar touwen en wauwelen.
  
  Tara straalde. 'Oh, Nick. Het is perfekt. Alles klopt. Die Featherstones die als kluizenaars leven - Taoisten zijn asceten. En wat dat praten met de overledenen betreft. Taoisten zijn mystici. En die vloeken die ze uitroepen over bijvoorbeeld Miss Maybel, Taoisten zijn fanatici. En . . Ze pauzeerde even als een Boltini die de Vliegende Wallendas aankondigt. En Alice die onophoudelijk herhaalt dat er geen kwaad is. Oh.' Ze sloeg op het bed. 'Oh, die kloon die jou zegt dat dood en leven hetzelfde zijn. Dat zijn allebei Taoïstische ideeën. Zoals zij het zien, is alles één. Goed en slecht, dood en leven. Ze worden allemaal weer één in de grote Eenheid van Tao.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Dat houdt dan ongeveer zoveel in dat er Een Grote Elektrische Vergruizelaar in de hemel troont.'
  
  Ze zuchtte en trok een grimas. 'Typische platvoetgedachte. Maar geen slechte.'
  
  Ik boog mijn voet. 'Verder?'
  
  'Nou ... omdat zij denken dat zoiets als kwaad niet bestaat, doen ze niets om het tegen te houden. Doe niets en alles zal gebeuren. Dat is hun grote lijfspreuk.'
  
  'Uh. dat kan dan misschien opgaan voor Alice. maar niet voor de klonen, KAN is nu niet bepaald een doe niets groep.'
  
  Mmmm. Ik weet het niet. Mensen interpreteren religieuze doctrines op vreemde manieren. Kijk maar eens naar de Inquisitie. Of die eindeloze oorlogen om de Heilige Graal. Ik zou een mogelijke samenhang niet willen uitsluiten.'
  
  Ik dacht over de samenhang na en verwierp de mogelijkheid. Politiek is de enige religie in die kontreien. En als iemand een avondgebed zingt, is het eerder 'O Mao' dan 'Oh Tao.'
  
  Het punt is,' vervolgde ze, 'ik ben misschien in staat om Alice aan het praten te krijgen. Als zij werkelijk een Taoïste is, zal zij er niet omheen draaien. Misschien kan ze me een heleboel vertellen wat er in dat huis gaande is. Feitelijk zou het zo kunnen zijn dat ze al onze antwoorden kan geven.'
  
  Vermoeid ging ik met mijn handen langs mijn ogen. 'Ik hoop dat we hier niet al te veel woorden over vuil hoeven te maken -maar jij gaat niet terug dat huis in.'
  
  Ik kreeg die groenogige blik van haar.
  
  We zouden er een heleboel woorden aan vuil maken.
  
  En waarom dan wel niet?'
  
  Om die ene reden dat zij. als ze jou eenmaal in de gaten hebben, volspuiten met pentothal en jij hun Hawks tweede naam uitlegt. Gebruik toch je verstand, Tara. Daar is het ontzettend gevaarlijk. We weten zelfs nog niet hoe gevaarlijk, tot we die foto's geïdentificeerd hebben gekregen. Je blijft er dus weg. Jij hebt jouw gedeelte gedaan. Roscoe en ik zullen ons verder wel met Alice bemoeien.'
  
  En hoe denk je dat te doen als ze nooit buiten komt?'
  
  Nou ... op de één of andere manier moeten we dan zien binnen te komen.'
  
  Ze stond op van het bed en begon kwaad door de kamer te ijsberen. Maar dat is zo stom. En je verliest er zoveel tijd door. Bovendien is dat nog gevaarlijker voor jou. Voorts heb ik al een pas om binnen te komen. Morgen. Om twee uur.'
  
  Daar had ze gelijk in. Ik maakte een fout die ik nooit eerder had gemaakt. Ik nam een emotioneel besluit. Meer dan iets anders wilde ik haar beschermen. En dat was verkeerd. Emoties mogen in mijn soort werk niet meedoen. Je laat ze bij de deur achter als je eenmaal begint.
  
  Ik stemde erin toe dat zij zou gaan. Onder twee voorwaarden.
  
  In de eerste plaats: dat we eerst de foto's terug zouden hebben. Zou die plek een heet bolwerk van KAN-agenten zijn, zou ze niet gaan. Daarmee stemde ze in. Het enige hete bolwerk waar ze binnen wilde stappen was mijn bed, zei ze.
  
  In de tweede plaats: Roscoe en ik zouden op haar wachten in het macrobiotische restaurant aan de overkant van de straat, en contact houden met haar via een microfoon. Zouden we zoiets als een wachtwoord horen, dan zouden we haar kunnen komen halen.
  
  Ze stemde erin toe. Met enige verrassing trouwens. 'Nou Nick, ik kan nauwelijks dromen dat het anders zou gaan. Het is niet dat ik bang ben,' zei ze, 'het is alleen maar dat ik ...' ze dacht enige tijd na, 'bang ben.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 15
  
  
  
  
  Het was een klote dag. Ik snee me onder het scheren. Tara liet een spiegel vallen. De koffie was te slap. En het regende. Dat was nog het goede gedeelte.
  
  Vóór elf uur verliet Tara het huis. Ze wilde op tijd geschminkt en verkleed zijn, zodat ze vroeg naar The Featherstone kon gaan. Ze hoopte vanuit de gunstig gelegen wachtkamer op de tweede verdieping in de gelegenheid te zijn naar boven te glippen om Alice Featherstone te ontmoeten.
  
  Mijn telefoontje naar Mace om elf uur leverde een zoveelste windei op. 'Sorry jongens,' zei de band, 'nog steeds geen aktie.'
  
  Ik belde het Lightfoote Tea Emporium en kreeg te horen dat mijn bestelling pas om twaalf uur klaar zou zijn. Ze hadden geen bezorgers. 'Kan ik het niet ophalen?' vroeg ik. Zij zeiden ja. Het was een ingewikkelde bestelling.
  
  Dat hield in dat de foto's die Tara bij The Featherstone's had gemaakt niet zo gemakkelijk te identificeren waren. Ze hadden ze moeten overseinen naar Washington. Waarschijnlijk. In ieder geval zou ik om twaalf uur het antwoord krijgen. Tijd genoeg nog om Tara bij het theater te bereiken als het nodig mocht zijn. Ik verliet de flat en liep wat door de straten. Om één uur zou ik Roscoe in het macrobiotische restaurant ontmoeten. Ik besloot eerst iets te gaan eten.
  
  Om tien voor twaalf was ik bij het Lightfoote Tea Emporium. Een klein, morsig iets op de benedenverdieping van een gammel gebouw ergens in Soho. De muren waren van de grond tot aan zet plafond voorzien van schappen met enorme blikken thee. De ramen die uitzicht gaven op de straat waren ook geblokkeerd met theestapels.
  
  Een morsig mens in een versleten bruin voorschoot stond achter de toonbank. Ze bekeek mijn identiteitspapieren en knikte. Ze zaaide een blik van de plank en plaatste het op de toonbank. Ze begon het in te pakken in bruin pakpapier.
  
  'Ik, eh ... zou het graag hier willen gebruiken,' zei ik.
  
  Ze schudde haar hoofd. 'De winkel is daar toch nauwelijks een geschikte plek voor, niet?'
  
  'Kan het boven dan niet?'
  
  Ze keek me wantrouwig aan. 'Weet ik niet,' zei ze. 'Dat zal ik moeten nagaan.' Ze liep naar haar kasregister en drukte N-3 in. Even daarna ging de telefoon twee keer over en hield toen op. 'Goed,' zei ze. Ze drukte op een knopje onder de toonbank en een klein gedeelte van de achtermuur draaide weg.
  
  De opening verschafte me toegang tot een smalle trap naar boven, naar het plaatselijke hoofdkwartier van AXE. De trap kwam uit op een kleine, viezige ontvangstkamer. Twee oranje, plastic stoelen, een rommelige tafel vol met exemplaren van Tea News en een groot, gehavend bureau. Achter het bureau zat een donkerharige, kauwgumkauwende schoonheid. Ze wierp me een geïnteresseerde blik toe, hield op met kauwen en kruiste haar benen de andere kant op. Rechts van haar was een volgende deur. Het heilige der heiligen. Ik keek op mijn horloge. Het was twaalf uur. Ik plaatste beide handen op het bureau en leunde wat voorover. 'Ik wil met Dolores spreken,' zei ik.
  
  Ze schonk me een volslagen uitdrukkingloos gezicht. Ik liet mijn identiteitskaart tevoorschijn flitsen. Haar ogen kregen eindelijk enig begrip en ze knikte. 'In die theehandel weet je niets zeker,' zei ze. 'Wilt u Dolores, of wilt u uw bericht?'
  
  'Het bericht," zei ik. Ze drukte een aantal knoppen in op haar telefoontoestel, terwijl ik het theeblik begon uit te pakken. Ze gaf me de hoorn. Er klonk een op band gezet bericht van Roscoe. 'Zie je om één uur.' En daarna weer Mace. 'Sorry jongens. Nog steeds geen actie.'
  
  Ik kreeg het blik open en ging aan de tafel zitten. Elke toto zat keurig vastgekramd aan een computerkaart. De dure dames Mrs. Hodgson en Frogg waren als zodanig herkend. De receptioniste van Featherstone was Agnes Crown, een voormalig secretaresse van Scotland Yard, ontslagen omdat een aantal documenten die ze in haar bezit had, waren gestolen. Nooit was er enig bewijs gevonden van haar eventuele bemoeienis. 'Zorgeloosheid' was de reden van haar ontslag. Ze stond echter onder verdenking. De jongen die Tara thee had gebracht en haar naar de wachtkamer had geleid, was Pam Kon, een jonge terrorist, specialist in psychologische oorlogsvoering. In het bijzonder in de psycho-actieve drugs. Hij was een topondervrager van kan. Ergens in Azië was men hem uit het oog verloren. Dank zij de foto van Tara kon AXE zijn archief over hem weer bijwerken. Ten slotte, en zeker niet als minste, was daar Song Pin. M-2. Moordenaar Tweede Klas. Tweede klas betekende niet dat ze niet goed was. Het betekende niets anders dan dat zij een zij was. En al die feministen die nu kwaad zitten te zijn, stuur jullie klachten maar naar Mao Tse Toeng. Song Pin was een gemene tante. Zij was, volgens de computerkaart, een specialiste in de fijne kneepjes van de fysieke marteling.
  
  Ik sprong naar de telefoon en belde het theater.
  
  Tara was al weggegaan.
  
  Ik sloeg de hoorn zo hard op de haak dat het bureau trilde, ik zei dat ik Dolores wilde hebben. 'Dolores in eigen persoon. En snel!' De receptioniste versnelde haar kauwen tot een snelle vierkwartsmaat en drukte een paar knoppen in. De deur rechts van haar schoot open. 'Dolores kunt u niet mislopen,' zei ze. Het is het enige meisje aan het paneel.'
  
  Het meisje aan het schakelpaneel was een lange, flodderige man met peper-en-zout haar, in een al lang overleden overhemd en met een versleten smoel. 'Dolores?' zei ik. Hij zuchtte.
  
  'Zie maar,' zei hij. Hij maakte een oor los van een koptelefoon.
  
  'Ik ben Carter,' zei ik.
  
  'Oh.' Hij schoot iets rechter overeind.
  
  Ik zei hem Roscoe een bericht over te brengen. Nu. De plannen waren veranderd. We moesten zien Tara te pakken te krijgen vóór ze dat leeuwenhol binnenstapte. Ik zou teruggaan naar de flat voor het geval ze daarheen zou komen. Hij was nu op weg naar het macrobiotische restaurant. Als ik haar niet te pakken zou krijgen, zou ik hem om half twee daar zo treffen.
  
  Ik kreeg een taxi te pakken en was in een recordtempo terug in de flat. Tara was er niet geweest. Het enige dat ik kon doen was wachten. Als ze niet bij het theater was en niet hier, kon ze overal zijn. En Londen is een grote stad. Er was geen werkelijke eden voor paniek. Voordat ik Roscoe zou zien, had ik nog alle gelegenheid haar tijdig te waarschuwen. Al was het dan op het nippertje. Toch voelde ik me een beetje onwennig. Ik bleef ijsberen door het lege appartement. De regen roffelde zenuwachtig tegen de ruiten. Vanuit de volgende straat klonk het flauwe gedreun van jazz. Van de straat zelf klonk het gekreun van auto's. Ergens hoog boven me vloog een vliegtuig voorbij. De poes blies. De klok tikte.
  
  Alles wilde ik neerknallen. Zeker de klok. Misschien om de tijd stil te zetten. Of misschien omdat het niet het geluid maakte dat ik wilde horen. Het geluid van Tara die de deur binnenkwam. Een hele, afschuwelijke tijd gebeurt er niets, dan dreigt alles tegelijk en verkeerd te gebeuren.
  
  Om één uur draaide ik het nummer. Ik kreeg het antwoord van Roscoe op mijn bericht. Toen drie piepen en de band van Mace: Sony, jongens. Nog steeds geen actie.'
  
  Ik hing op. Ik wreef in mijn ogen en wreef langs mijn nek. Weer prikte het daar. Ik hield op met het wrijven. Waartegen waarschuwde mijn radar me? Ik keek naar de muur. Toen naar de telefoon. Ik nam hem op en draaide weer het nummer.
  
  Roscoe: Hou je maar koest. Nicky. We krijgen haar wel te pakken.'
  
  Piep, piep, piep. Mace: Sorry Jongens. Nog steeds geen actie.'
  
  Ik hield de hoorn een eindje van mijn oor af.
  
  Dat waren precies dezelfde woorden die Mace twee keer eerder al had gebruikt!
  
  Hij zou elk uur een ander bericht geven. Natuurlijk, het kon best zijn dat hij niets meer had weten te verzinnen, maar herhaling lag toch niet in zijn manier van doen. De afgelopen paar dagen was hij elk uur met een vreemd soort bericht op de proppen gekomen, of met een nieuwsbericht over wat zij in de provincie aan het eten waren. En als hij dan helemaal niets meer wist te verzinnen, kwam hij nog wel met een obsceniteit.
  
  Ik bracht de hoorn weer naar mijn oor. De band was weer rondgedraaid naar de piepen. Ik luisterde zorgvuldig. 'Sorry, jongens. Nog steeds geen actie.' Ja! Dat was het! Er klonk een flauw gebrom over zijn laatste woorden heen. Een vliegtuig dat overvloog. Ervoor was dat geluid er ook al geweest. Er zat iets scheef daar buiten.
  
  Ik draaide Dolores. Hij bevestigde me dat hetzelfde bericht er al drie uur stond. Nee, zei hij, hij had het niet verdacht gevonden. Hij had alleen maar gedacht dat Mace grappig had willen zijn door steeds hetzelfde bericht te gebruiken.
  
  Ik zei het hem over het vliegtuig. Even was hij stil. 'Godallemachtig.' zei hij. 'Je hebt gelijk.'
  
  Ik had het niet meer. Ik zat zo ergens tussen woede en paniek. Woede omdat ik mezelf zó had opgefokt met Tara's veiligheid, dat ik de werkelijke bedoeling uit het oog had verloren en dat ik me Mace's bericht niet eerder bewust was geworden. Onze hele hoop deze zaak' tot een goed einde brengen, was gebaseerd op het spoor van Tsjen-Li Brown, een spoor dat zou moeten leiden naar het laboratorium van klonen en naar Lao Tzen. Als die inmiddels al een zet had gedaan, was alle hoop verloren. Dan zouden we nooit dat klonennest vinden. We zouden dan nooit in staat zijn ze tegen te houden. God zal me krijgen voor dat wijf dat me onder mijn vel is gekropen.
  
  'Goed,' zei ik tegen Dolores. 'De bedoeling is als volgt. Ik wil een helikopter die me de provincie in kan brengen. Geef Roscoe wat extra hulp en ...'
  
  'Neem je me in de maling,' interrumpeerde hij mij. 'Het Londense kantoor is niet zo uitgebreid. We hebben gewoon geen extra hulp - in ieder geval niet van de soort die jij op het oog hebt.'
  
  'De helikopter?'
  
  'Dat gaat nog.'
  
  'Goed. Zeg dan tegen Roscoe dat hij het in zijn eentje verder af moet. En in jezusnaam, zeg tegen hem dat hij voorzichtig is!'
  
  'Luister. Ik zou me over Roscoe geen zorgen maken als ik jou was. Soms is hij misschien wel wat pedant, maar niet als zijn leven op het spel staat. Hij houdt te veel van het leven.'
  
  Ik zuchtte. 'Laten we dat hopen.'
  
  De helikopter zou me om half twee in het Hyde Park oppikken. Iedereen zou zich te pletter verbazen, maar dat was mijn zaak niet. In ieder geval zouden ze er nog dagen over na blijven praten. Ik maakte Wilhelmina schoon en laadde haar weer. Ik liet de stiletto in zijn schede terugglijden en plaatste een nieuwe gasbom. Lucky Pierre, zo precies in het midden.
  
  Ik trok een regenjas aan en ging naar buiten, de regen in.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 16
  
  
  
  
  Roscoe keek op zijn horloge. Het was vijf voor half twee. Tara had gezegd dat ze om half twee naar The Featherstone zou gaan.
  
  Hij wilde zich niet al te opzichtig tentoonstellen door als een gek het restaurant uit te rennen. Dus hij betaalde, nam een krant en ging in de ingang staan lezen. Het regende nu harder. Dus een man die in een ingang stond te lezen zou niet opvallen. Waarschijnlijk dacht die over zijn vergeten paraplu na.
  
  Hij moet Tara gezien hebben toen ze, aan de overkant, om de hoek verscheen. Zij zag hem niet. Ze had een paraplu en dat zorgde voor de benodigde oogkleppen die haar uitzicht beperkte.
  
  Roscoe liep op haar af, aan zijn kant van de straat. Kwam voorbij de kruidenier. Voorbij de schoenlapper. Voorbij een steegje. Waarschijnlijk hield hij zijn blik op Tara, zodat hij de man niet opmerkte. Misschien waren het twee mannen. Ze kwamen op hem af. Hij voelde zich waarschijnlijk niet gewaarschuwd door het feit dat die man zo'n mooie, zwarte paraplu niet tegen de regen gebruikte. En hem nog steeds opgevouwen in zijn hand hield.
  
  Dat was tenminste de gang van zaken zoals wij ons die later voorstelden.
  
  Laat die middag vonden ze het lichaam van Roscoe. Hij lag in de steeg. Zijn handen omklemden nog steeds de grote, zwarte paraplu, waarvan de vlijmscherpe punt zich in zijn hart had begraven.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 17
  
  
  
  
  De helikopter landde op een drassig veld, op ongeveer een kilometer afstand van het huis. Een grote Fiat 130 stond op me te wachten. De chauffeur gaf me de sleutels, wees me de goede richting op en ging naast me zitten. Naast mijn bestuurdersplaats. Toen gingen we allemaal een andere kant op.
  
  De regen had opgehouden en het landschap glom van een onwerkelijk geelgroen. Van die kleuren uit de schilderijen van Constable. Het was zo'n landschap uit een sprookje, met huisjes en herbergen die teruggingen naar de tijd van Richard Leeuwenhart. Ik voelde mijn bloed wild tekeergaan met die universele uitdaging. De jacht. De kruistocht. Ik zat in mijn grote Fiat om de draken te verslaan. Mijn pistool en stiletto waren de nieuwe Excalibur. Ik maakte deel uit van de geschiedenis en maakte geschiedenis. Ik kon de klaroenen mijn aankomst al horen verwelkomen. Ik, de alles overwinnende held.
  
  Ai my. Maar: eindelijk aktie:
  
  Ik parkeerde de auto achter een groepje bomen en liep verder door een klein bosje naar de achterkant van het landgoed. Dat was me een schuilplaats die ze voor zichzelf hadden gehuurd. Een huis met een rieten dak dat een vreemde sfeer uitstraalde. Het was erg rustig.
  
  Te rustig.
  
  Ik keek om me heen. Er waren twee kleine huisjes, al even vreemd, naast het hoofdgebouw. Het dichtstbijzijnde was op ongeveer twintig meter van het hoofdgebouw. Allebei waren ze dichtgetimmerd. Ik vroeg me af welke Mace had gebruikt. Ik was er tamelijk zeker van dat hij het momenteel niet meer gebruikte.
  
  Ik dook van de ene boom naar de andere en kwam bij het tweede huisje. Ook kreeg ik uitzicht op de oprit. Mijn geluk was te goed om waar te zijn. Daar stond een wagen geparkeerd.
  
  Het was een stationcar. Amerikaans. Oud. Van die oude pseudo houten zijkanten van een Chevrolet 1952. Het imperiaal was volgestouwd met bagage. En daarbij nog met visgerei.
  
  Waar ze ook heen gingen, vissen gingen ze niet. Maar ze waren wel van plan ergens heen te gaan en ik was hier precies op tijd aangekomen.
  
  Ik bereikte het andere huisje. De andere deur was vergrendeld. Ik gluurde door een van de glas-in-lood ramen naar binnen. Ik trok aan het raam. Het gleed open. Misschien al te gemakkelijk. Ik haalde Wilhelmina tevoorschijn en ging naar binnen.
  
  Had iemand anders dan Mace zich hierin verschanst, dan zat ik in de narigheid. Die oude vloerplanken verrieden me bij de geringste scheet. Ze kraakten onder mijn binnenkomst. Maar als er iemand was, dan hield hij zich stil.
  
  Ik ging verder. Op de benedenverdieping waren maar twee kamers en die leken leeg - erg leeg. De open haard was volgehangen met koperen potten en met een schone, maar geblakerde grill.
  
  Ik liep de trap op naar boven. Kraak kraak kraak.
  
  De slaapkamer.
  
  Dit was de plek. Mace's bandrecorder lag nog steeds op het bed. De krachtige verrekijker stak nog steeds uit het raam. Het bed was één wirwar van lakens. Om beurten hadden Mace en Pierson hier geslapen. De hoek was één uitstalling van etensblikken. De flauwe geur van vis hing nog steeds in de lucht.
  
  Er waren geen tekenen van een worsteling.
  
  Wat goed nieuws kon betekenen. Iets had ze van hun post doen weggaan. Maar het betekende niet zonder meer dat ze dood waren.
  
  Ik keek door de verrekijker. Ik zag Tsjen-li in het huis. Hij praatte tegen twee man. Ik kon hun voeten zien, maar hun gezichten waren uit het beeld. Ik gebruikte de recorder om een bericht aan Dolores door te geven. Dat ding stond draadloos in contact met die schoonheid in de theezaak. Daarna liep ik weer naar beneden en klom het raam uit.
  
  Het motregende weer. Ik voelde me onbehaaglijk. Ik dacht dat het door het weer kwam. Maar aan de andere kant dacht ik dat het een waarschuwing kon inhouden.
  
  Ik liep op het tweede huisje af. Dat wat het dichtst bij het hoofdgebouw stond. De planken die voor de deur getimmerd zaten, waren losgewurmd. Ik betastte Wilhelmina en opende de deur.
  
  Wat ik daar binnen zag, deed mijn maag omkeren.
  
  Overal zat bloed. De oude, houten vloer was ermee doordrenkt en was gekleurd tot de obscene kleur van de dood. Gestold zat het tussen de naden in de vloerplanken. De witte katoenen meubelstukken waren ermee besmeurd. Een AXE-polshorloge lag verpletterd. Een .38 van AXE lag nutteloos, overdekt met bloed op een bebloemde stoel. En een bijl lag, roodgekleurd, naast de open haard.
  
  De open haard.
  
  Die brandde nog. Gaf nog steeds warmte. Op het rooster lag een hoopje warme as. In de hoek, naast de brandstapel, lag een ... hand. Ik hoorde een heel vreemd geluid en besefte toen dat ik mijn braaksel aan de troep toevoegde.
  
  Ik liep naar de keuken en liet de kraan lopen. Ik liet koud water tegen mijn gezicht spatten en hield mijn pols onder de kraan. Mijn oren prikten. Ik draaide de kraan dicht. Ik dacht dat ik iets had gehoord. Een gekraak op de houten vloer.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 18
  
  
  
  
  Tara vertelde het me later, maar ik kan het net zo goed nu vertellen. In de juiste volgorde.
  
  Roscoe had ze niet gezien. Maar ze keek ook niet om zich heen. Ze wist dat hij daar was. Samen met mij. In het restaurant. Ze ging The Featherstone Society binnen, precies volgens plan om half twee. Om haar nek had ze een parelsnoer, in staat om elk gesprek binnen vijf meter van haar vandaan over te seinen naar de ontvanger aan de overzijde van de straat. In haar tas had zij dezelfde recorder die zij een dag eerder had gebruikt.
  
  Tara voelde zich goed.
  
  De receptioniste merkte een klein beetje geïrriteerd op dat Tara te vroeg was. Pam Kon leidde haar naar dezelfde wachtkamer op de tweede verdieping als de dag eerder, en bood haar weer een kopje thee aan. Hij liet haar achter om dezelfde tijdschriften te bestuderen.
  
  Dit keer nam Tara het kopje thee op. Het verspreidde een plezierige, kaneelachtige geur. Ze doopte een vinger in de vloeistof en likte die af. Mijn grote meid had niet voor niets een tien voor scheikunde. De thee, fluisterde ze tegen de parels en de Sony, zit barstensvol methaqualon. Ongeveer vijfhonderd milligram schatte ze. Dat middel geeft je, wat ze zeggen 'goed de hoogte'. Aan de ene kant een gevoel van slaperigheid, aan de andere kant een gevoel van verrukking. Wat de kick zelf aangaat, het kan je op twee manieren om zeep helpen. Het middel zelf, of het niet hebben van dat middel. Onthoudingsverschijnselen komen overeen met de verschijnselen van epilepsie - een paar dagen toevallen die in een volledige ineenstorting kunnen eindigen: dood. Die luitjes hier wisten wat ze deden. Die vijfhonderd milligram waren voldoende om je kop van je romp te blazen. In ieder geval voldoende om je te laten denken dat je tante Myrtle uit de doden was opgestaan.
  
  Tara goot het kopje leeg in een van die gepotte palmen. Zat die palm niet goed met zijn wortels in de aarde vast, dan kwam-ie nu zeker goed los.
  
  Weer ging ze op haar tenen de gang op en weer was er niemand om haar tegen te houden. Ze liep de trap op naar de bovenste verdieping. Er waren twee deuren die toegang gaven tot kamers aan de voorzijde van het gebouw. Een van die kamers was die van Alice. Ze sloot haar ogen en probeerde zich het raam voor de geest te halen waarop ik haar had gewezen. Voor het huis staande was het rechts van haar. Het moest dus de deur links zijn.
  
  Ze klopte op de deur.
  
  Alice's stem klonk zwakjes: 'Binnen.'
  
  Alice Featherstone lag in een blauwe, zijden pyjama op het bed, weggemoffeld tussen zo'n stuk of vijf bedrukte zijden kussens. Alice Featherstone zag er niet al te gezond uit. Kleine zweetdruppels parelden op haar voorhoofd en ze wuifde zichzelf koelte toe met een Oosterse waaier. Haar grijs doorschoten haar lag vochtig in haar nek en de pupillen van haar ogen waren vernauwd tot speldenprikken. Ze deed Tara denken aan de morsige koningin uit Alice in Wonderland.
  
  Alice Featherstone zat hartstikke vol met verdovende middelen. En dat maakte Tara's taak heel wat eenvoudiger. Ze behoefde zich helemaal geen zorgen te maken over een logisch klinkend excuus. Alice was momenteel verre van logisch. Ze zat zo ergens in dat grensgebied waar de enige zin onzin is en waar logica verwarring schept.
  
  Ze begon met een zachte stem te praten. Om de een of andere reden scheen ze te denken dat ze zes jaar oud was en dat Tara haar moeder was. Er zijn inderdaad drugs die je dat kunnen doen denken. Nu is jenever al tot heel wat in staat, die dingen die je slikt, snuift of spuit, maken de zaak echter pas goed af. Maar misschien was het alleen maar dat die vermomming van 'Zeg Het Je Moeder' een belletje had doen rinkelen. In ieder geval, Tara hield zich goed en speelde voor moeder.
  
  Moeder wilde alles over Yang weten. Moeder vertrouwde Yang niet op dezelfde manier als vader. Alice zei dat ze het zelf ook niet zo deed.
  
  Yang was een vurig Taoïst geweest. Maar Yang was veranderd. Alice wist niet waarom. Ze voelde het alleen maar zo. Alice hield ervan om dingen te voelen. Ze had ook een lekker aanvoelende teddybeer. Wilde moe die niet zien?
  
  Later, zei moe. Maar verder over die Yang?
  
  Nou, ongeveer vijf jaar geleden, op postuum advies van paps, had Yang de boel overgenomen. Alles ging goed tot ongeveer twee jaar geleden. Toen had hij die hele oude staf ontslagen en zijn eigen, nieuwe staf aangesteld. Dat waren ook Taoïsten, had hij gezegd. Maar toch ... Alice vond ze niet zo leuk. Zeker die nieuwe niet. Pam Kon. Song Pin. En daarna nog die vierlingen.
  
  Vierlingen?
  
  Die vier jongens die allemaal op elkaar lijken. Alleen was één van hen gaan jagen, zeiden ze. Nee, dat kon niet. Niet jagen. Plagen? Alice begon te huilen. Misschien zou hij haar gaan plagen.
  
  Tara zei tegen haar dat moeder haar wel zou beschermen. Alice hield op met huilen. Ze begon te zingen. Tara sloeg haar ogen ten hemel en keek op haar horloge. Het was vijf voor twee. Ze moest snel weer terug voor ze in de wachtkamer gemist werd. Maar verder over die vierling? Wist Alice nog meer te vertellen? Alice knikte. Ze giechelde. Ze hebben drie broers en die broers zijn een drieling. En ze lijken op die vierling. Dus dat maakt een zevenling van ze ... of niet? Alice bleef maar giechelen. Zeef-drieling. Zeefvierling. Alice bleef maar giechelen. Daar had je ook nog Tsjen-li en Hung Lo die ergens in Ierland zaten. Of in IJsland. Of ergens anders. En daar had je nog Peng Li die vlieger was. Alice klapwiekte met haar armen. Hij was in Amerika. En dan had je nog, dan had je nog - Alice telde op haar vingers - Dopey, Sheezy en Doe. Ze giechelde. Maar die gingen over een paar weken weg. Die gingen met Pam Kon naar Amerika. Om de tovenaar te ontmoeten. Nee, om die Presbyteriënt te ontmoeten. Om de pers te woord te staan. Om naar de tandarts te gaan. Dat was het. Nee, niet. Nou, ze wist het niet meer.
  
  Tara dacht na. Ze gingen dus over een paar weken weg. Om ... de president! Dat moest het zijn. Die gingen ze ontmoeten.
  
  Het was twee minuten over twee. Tara drukte Alice's hand. 'Zijn dat alle broers die je kent?' vroeg ze.
  
  'Oh. nee,' zei Alice. 'Er zijn er nog een heleboel meer. Het is een hele grote familie. Maar de anderen zitten ergens ver weg.' Alice hield op met neuriën.
  
  'Weet je dat zeker,' vroeg Tara streng. 'Als je jokt, kom je niet in de hemel hoor.'
  
  Alice leek nuchter. 'Dat zegt Yang tenminste. Hij zegt dat de anderen nog een tijdje thuis blijven en dat we ervoor moeten zorgen dat ze daar wegkomen. Dus als Pam Kon en de anderen weggaan, komen de nieuwen hiernaartoe. Oh, eerlijk waar, moeder. Dat zei hij.' Alice deed heel erg eerlijk haar best.
  
  Tara stond op. 'Nou dan, lief,' zei ze. 'Nu moet ik gaan, maar je bent een beste meid en,' ze probeerde iets moederlijks te bedenken, 'eet nu braaf je pap op en binnenkort ben ik weer bij je.' Tara sloot de deur achter zich en slaakte een diepe zucht. 'Hoorde je dat, schat,' zei ze tegen haar halssnoer. 'Op dit moment is er maar één in Amerika. En die is vlieger. De piloot van de helikopter, denk ik. En misschien is die gedood met die senatoren die hij om zeep heeft geholpen.' Ze hield even stil en kon toen niet laten eraan toe te voegen: 'En jij wilde niet dat ik hierheen ging. Ha.'
  
  Ze schonk zichzelf een glimlach en ging de trap af naar beneden. Onderaan de trap, op weg naar boven, stonden Pam Kon en Song Pin. Ze zagen er boos uit. Erg boos.
  
  Pam Kon had een injectienaald in zijn hand.
  
  Het enige dat Tara nog kon zeggen was: Oh. Nick.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 19
  
  
  
  
  Als je je een leven lang probeert te wapenen tegen een dag vol stommiteiten, wint die ene dag vol stommiteiten het.
  
  Ik had mijn pistool naast de gootsteen gelegd en bij het gekraak van de vloer nam ik er een duik naar. Ik was te laat. Een mes kwam door de ruimte gesnord en speldde mijn hand tegen het gootsteenkastje als een nieuwe vlinder in de verzameling.
  
  "Goed, Carter. Draai je langzaam om.'
  
  Ze waren met hun drieën. Het waren niet 'zij' die ik verwachtte. Ze leken op drie plaatselijke schurken. Super-dandy's. Hun kledij en hun kapsel was zo ongeveer een jaar of tien te jong voor ze, en hun opbollende spierpartijen waren in strijd met hun moderne kleding. Met getrokken pistolen kwamen ze op me af. De grootste sprak. 'Leg je handen achter je hoofd,' zei hij.
  
  Ik nam hem van boven tot onder op. Het enige knappe aan hem was zijn pak. 'Ik zou je graag van dienst willen zijn,' zei ik, 'maar ik zit met een technisch probleem.' Ik wees naar het mes dat mijn hand nog steeds vastgepind hield.
  
  Hij wendde zich tot een van zijn makkers. 'Giles,' zei hij. Help meneer effe.' Giles kwam op me af en trok het mes eruit. Mijn bloed borrelde naar buiten. Giles fouilleerde me. Hij vond de stiletto, maar hij kwam niet in de buurt van de gasbom. Ik was waarschijnlijk zijn type niet.
  
  Giles glimlachte. Zeer zelfverzekerd. 'Goed, baas. Hij is schoon.'
  
  'Brengen jij en Robbie hem dan maar naar het huis.'
  
  Giles en Robbie namen ieder een arm, en met een stel pistolen tegen mijn ruggengraat gedrukt, werd ik naar het huis geleid.
  
  Daar is geen twijfel over mogelijk. Ze maken tegenwoordig een beter soort moordenaars. Bangel, Lin Tsjing en nu deze knakkers gingen zichzelf toch echt wel te buiten aan beleefdheid. Wing Po was iets anders. Toen ik bij hem in de kamer kwam, schonk hij me een als-blikken-kunnen-doden blik, terwijl hij tegen het gespuis blafte: 'Zet hem neer.' Ze schoven mij in de richting van een stoel. Elk nam een schouder en drukte erop: ik zat. Wing knikte. De opperschurk ging ook zitten. Ik was in een andere met hout betimmerde bibliotheek. Alleen was deze niet zo groot als die in Nassau. En van deze stonden de ramen open. Bovendien was Tsjen-li hier evenmin.
  
  Wing beende door de kamer; een bewegende berg, friemelend aan een sigaret met zijn drievingerige hand. Ik dacht terug aan gelukkiger tijden. 'Je bent ons aardig aan het vervelen, Carter,' zei hij ten slotte. Zijn stem klonk hoog en ijzig. 'Bovendien ben je stom geweest.'
  
  Ik was gans niet van plan daarop eerlijk te reageren. Het enige dat ik deed was een wenkbrauw optrekken. Bovendien kon nog geen olifant hem ervan weerhouden mij te vertellen dat ik stom was geweest.
  
  'Jij dacht dat wij degenen waren die in de gaten werden gehouden door je vrindjes in dat huisje, zodat jij ons ten slotte te pakken zou kunnen krijgen.' Hij glimlachte. In ieder geval vertrok hij zijn lippen. 'In feite ... is het precies andersom geweest. Wij hadden jouw vrindjes in de gaten en wij wisten dat wij daardoor jou te pakken zouden krijgen. In ieder geval op het moment dat wij ervoor klaar waren dat jij ons een bezoekje zou komen brengen.'
  
  Hij had gelijk. Ik was stom geweest. Ik was met open ogen hun val binnengewandeld. Maar aan de andere kant, AXE wist waar ik was. En Wing Po kon beter maar weten dat zij dat wisten ... Hij stond op bij het bureau. Hij trok een la open. 'Voor het geval dat je mocht denken dat je vrienden je zullen helpen ...' hij bracht een klein geluidsbandje tevoorschijn. 'We hebben jouw man Mace zo ver gekregen een laatste opname te maken. Om eerlijk te zijn, hij maakte er drie. We wilden niet zo'n herhaalde boodschap dat het de anderen hierheen zou lokken -zoals het jou had gelokt.' Hij legde de band op een kleine draagbare recorder. 'Tegen de tijd dat het derde bericht zich begint te herhalen, zijn we al lang verdwenen.' Hij keerde zich weer tot mij. 'Ik had zo gedacht dat jij misschien graag de officiële berichtgeving zou willen horen van wat hier vandaag gebeurde.'
  
  Hij drukte een knop in en Mace begon zijn posthuum rapport.
  
  'Sorry, ben gaan vissen. Eten niet te vreten. Bedorven pap nog lekkerder. Snel geproefd, snel bedroefd. Over.'
  
  Even dacht ik nog dat Mace de mist in was gegaan, maar ik maakte een snel schietgebedje dat hij het me, waar hij ook momenteel in de mist mocht verblijven, zou vergeven.
  
  Mace was de mist niet ingegaan. Nou ja.
  
  De gebruikelijke afsluiting is 'einde bericht.'
  
  'Over' betekent dat het bericht in code is. Een eenvoudige code voor een snelle berichtenoverdracht. Samen met het eerste woord moetje steeds het volgende vierde woord nemen. Ik telde af. Mace's boodschap aan ons was geweest: 'Sorry. Eten bedorven. Snel!'
  
  Op het moment dat die band afgedraaid zou worden, zouden versterkingen aanrukken. Kleuteroperatie of niet. Binnen het uur kon ik op hulp rekenen.
  
  Wing keerde zich tot de hoofdschurk. 'Cornelius,' zei hij. 'Zet nu dit bandje op.'
  
  Cornelius nam het bandje en verliet het vertrek.
  
  'En nu, Carter ... nu je ons zo hebt geholpen, zal ik je een wederdienst bewijzen ... Haal Tsjen-li,' zei hij tegen Giles.
  
  Giles vertrok. 'Goed. Wat wilde je eigenlijk van ons weten?'
  
  Hij ging zijn hele arsenaal lipkrullen en gegrinnik door vóór hij met het antwoord over de brug kwam. 'Jij wilde van ons weten waar het hoofdkwartier was, niet? En dat nu,' zei hij op het moment dat Giles en Tsjen-li de kamer binnentraden, 'is precies waar we je heen zullen brengen.'
  
  Ik keek naar Tsjen-li.
  
  Wat ik nog het minst aantrekkelijk aan hem vond, was die injectienaald in zijn hand.
  
  Er was geen enkele tijd om ook maar iets te proberen, ik deed nog een slechte poging hem bij de strot te krijgen, maar Robbie en Giles waren me allang voor. Ik werd weer teruggestompt in mijn stoel. Met een stoot op mijn kaak die aanvoelde of die al mijn vullingen uit mijn kiezen joeg. Wing kwam erbij en nagelde me vast. Het gebeurde allemaal erg snel. Giles en Robbie hielden mijn benen vast. Tsjen-li rolde mijn mouw op. Er was nou godverdomme niks dat ik kon doen. Met een snelle beweging verdween de naald in mijn arm.
  
  Een paar minuten bleven ze mij zo vasthouden. Seconden misschien. Of uren. Ik weet het niet meer. Cornelius kwam terug en zei dat hij de band had gebroken. Hij zei dat het hem speet. Wing Po vloekte en zocht naar plakmateriaal om hem te herstellen. Hij wendde zich tot Cornelius en zei: 'Hondenjong. Klootzak.' En toen werd zijn gezicht rood. Rozerood. De bloemblaadjes vouwden zich open en vielen één voor één op de vloer. Hij houdt van me, hij houdt niet van me ...
  
  'Capulet,' zei Giles. Hij lachte. Een dikke waterkever kroop uit zijn mond naar buiten. Ik probeerde hem terug te duwen met mijn hand. Om zo zinnig mogelijk te blijven.
  
  Het was een verloren wedstrijd.
  
  Mijn mond voelde droog. Ik probeerde overeind te komen. Maar ik scheen niet meer te weten hoe je dat moest doen. Ik keek naar mijn schoenen. Door het verkeerde einde van de verrekijker. Ze waren kilometers ver weg. Maar de gespen. Die waren prachtig. Die waren van goud. Ze glommen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 20
  
  
  
  
  De volgende periode was een voortdurende nachtmerrie. Ik weet niet meer hoeveel uren of dagen die voortduurde. Er was geen verschil meer tussen dag en nacht, tussen dromen en waken. In dromen word je soms achterna gezeten door monsters. Hele menigten lachen je uit. Trottoirs splijten open en kotsen schuim uit. Maar dan open je je ogen, schud je hoofd en je ziet weer je vertrouwde voeteneinde van het bed, de dichtgehaalde gordijnen, het hemd dat je gisteravond op de grond hebt neergegooid. Je meetje gezonde verstand af aan je voeteneinde met het geruststellende kontrast van de werkelijkheid.
  
  Alleen was er voor mij geen werkelijkheid.
  
  Als ik mijn ogen opendeed, zag ik andere monsters. Lachspiegel gezichten. Kaleidoskopische vergezichten. Een veranderend, wijds, langzaam bewegend universum van versmeltende vormen en veranderende kleuren. Mythische wezens en onmogelijke gebeurtenissen. In mijn dromen kwam Tara steeds weer terug. Haar haar groen. Haar ogen wild. Een keer kneep ze in mijn arm, zodat er bloed uit kwam. Een keer hield ik haar in mijn armen en snikte ze voor een eeuwigheid.
  
  Langzaam trokken de dromen voorbij. Werden minder beangstigend. Mijn hoofd werd één wit, leeg scherm. Zonder beelden. Zonder gedachten. Een keer deed ik mijn ogen open en dacht 'vliegtuig'. Ik zat in een vliegtuig. De inspanning het woord aan mijn waarneming vast te haken deed me weer in een diepe, onrustige slaap wegzakken.
  
  
  
  Ik zat in een auto. Ik zat door een autoruit naar buiten te kijken. Ik sloot mijn ogen weer.
  
  Toen ik weer keek, was het uitzicht hetzelfde. De lucht was nog even blauw. Het gras was nog even groen. De bus buiten was niet van vorm veranderd en had geen andere kleur aangenomen. Achterop stonden een paar letters. Maar ik kon niet zien wat er stond. Het was onzin, het waren hiëroglyfen. Ik huiverde. Wat ze ook met me hadden uitgehaald, welke drug ze me ook hadden toegediend, ik kon niet meer lezen!
  
  Ik keek een andere kant op en voorzichtig, mijn ogen half open, keek ik om me heen in de auto. Ik zat met handboeien vast aan iemand rechts van me. Dat voelde ik. Maar ik was nog niet van plan zijn richting op te kijken. Ik wilde ze nog niet laten weten dat ik al wakker was.
  
  De auto was een limousine. De voorbank werd aan het oog onttrokken door een zwaar, grijs gordijn. Er klonk geen enkel geluid, behalve het geluid van de motor en de geluiden van de weg. Wie er ook naast me mochten zitten, het was geen spraakzaam zootje. Langzaam bracht ik mijn hoofd naar rechts en ik keek naar mijn gezelschap met een geloken blik. Ik hoefde helemaal niet zo voorzichtig te zijn. Hij was in slaap. Een magere, pezige man. Een Vietnamees, volgens mij. Een dokter, of een assistent, gezien zijn witte ziekenhuisjas. Nee. Hoogstwaarschijnlijk een zoveelste KAN-fluim, omgekleed om voor dokter te spelen.
  
  Ik probeerde het portier. Dicht. Natuurlijk.
  
  Weer keek ik uit het raam. De bus reed nog steeds voor ons. Ik kon nog steeds lezen, maar wat op die bus stond, was niet te lezen. Het was in Oosterse letters geschreven.
  
  We denderden over een brug. De andere voertuigen op de weg waren karren en fietsen. Er was nog maar één andere auto. Eén andere limousine. Die reed achter ons.
  
  Weer keek ik naar buiten. Ik weet niet hoe lang. Het volgende dat ik zag was een straat van een stad. Luidruchtige trams, mensen op fietsen. Ossenwagens met vuil en overal mannen in groene uniformen met strohoeden. Ik keek langs mijn slapende wacht door het raampje rechts van hem. Ik zag poorten. Een hotel achter die poort. Hoe kon ik dat weten? Iets kwam terug. Weer keek ik door mijn eigen raampje. Tegenover het hotel, bovenop een gebouw, zag ik iets waarnaar ik op zoek was geweest. Het enorme, veertig vierkante meter kleurenportret van Ho Tsji Min.
  
  Het gebouw zelf was van de Vietnamese staatsbank. De stad was Hanoi. Wing Po had me naar Hanoi gebracht.
  
  Met verdubbelde interesse keek ik rond. Hanoi had ik in geen acht jaar gezien. Een paar gebouwen vertelden van de oorlog, maar de schade viel iets mee.
  
  Hanoi is een prachtige stad.
  
  Een stad van lange, door bomen overschaduwde straten met zo hier en daar oude, Franse koloniale herenhuizen. Boeddhistische monumenten, Chinese tempels. De rode rivier is helder en schoon en de jonken aan zijn oevers rollen lui op het blauwe water. Verrassend genoeg zijn er geen anti-Amerikaanse slogans op aanplakborden. Geen teken van haat. Die mensen haten niet.
  
  Dat is het verkeerde van oorlog. Jij haat en denkt dan meteen dat anderen jou haten. Een ding om over na te denken. Maar in de eerste plaats kon ik nog niet zo best denken. In de tweede plaats ben ik AXE-agent. Niet dat die niet denken. Maar die zijn nu eenmaal voor oorlog opgeleid.
  
  Bij een zijweg kwam de andere limousine wat dichterbij. Ik ving een glimp van binnen op. De achterruit had gordijntjes. Maar voorin zat Tsjen-li naast de chauffeur. Tsjen-li zag mij en zag dat ik wakker was. Hij stootte de chauffeur aan die op de claxon drukte.
  
  Mijn dokter werd wakker. Ik schonk hem een benevelde, opgeschrikte blik op de manier waarop ik de laatste dagen was verondersteld te zijn. 'Rugby,' zei ik. 'Aardige bal ...'
  
  Hij lachte. 'Geen enkele zin. Carter. Je hebt dat middel al in geen vierentwintig uur meer gehad. Het effect is voorbij. Je hebt alles allang uitgeslapen. En met dat H-2 zijn er absoluut geen neveneffecten.'
  
  Waarderend keek hij me aan. 'Goed geprobeerd.'
  
  Hij was, god-mag-weten-waarom, een Amerikaan. In ieder geval praatte hij als zo één. Maar vriend? Of vijand?
  
  'Hoe ... hoe lang ben ik onder zeil geweest?'
  
  'Ah,' zei hij. 'Dat is geheime informatie. Laten we het maar zo stellen ... Lang genoeg om je hier te krijgen. En vraag me niet waar dat 'hier' is.'
  
  Vijand.
  
  'Hanoi,' zei ik.
  
  Zijn vriendelijke uitdrukking verdween. Zijn ogen vernauwden zich. Hij drukte op een knop en het raampje achter de voorste stoel schoof naar beneden. 'Meneer Wing,' zei hij. 'Je gevangene is wakker.'
  
  De gordijntjes schoven opzij. Het vlakke gezicht van Wing Po verscheen, bij de nek afgesneden door de omlijsting van het raampje. Hij zag eruit als een monsterlijke poppenkastpop. Hij keek naar me en gromde.
  
  'Die schijnt te denken dat we in Hanoi zijn.'
  
  'Oh,' zei Wing. Toen knikte hij. 'Ja, Hanoi. Zie je dat daar?' Hij wees naar een groepje grijze gebouwen. 'Ly Nam De.'
  
  De oude Franse gevangenis. Ook bekend onder de naam van Hanoi Hilton. De plek waar ze onze krijgsgevangenen vast hadden gehouden.
  
  'Ongetwijfeld heb je verhalen over die plek gehoord,' zei hij. 'Maar je zult merken dat de gevangenis waarheen wij je brengen heel - heel anders is. Hoewel ik geen enkele reden zie waarom jij zou moeten weten waar die zich bevindt.' Hij drukte op een knop en de gordijntjes schoven weer dicht, mijn uitzicht blokkerend.
  
  'Dokter Quoi?' Het was dus een echte dokter. 'Voor een dwaas is onze meneer Carter nog zo dwaas niet. Zelfs zonder een goed uitzicht is hij nog in staat zijn richting en tijd te berekenen. Niet dat hij terug zal reizen, maar ik zou zo denken ... nog een shot misschien.'
  
  Bij die woorden begonnen mijn handen te trillen. Ik kon het trillen op geen enkele manier tegen gaan. Evenmin het gevoel van misselijkheid in mijn ingewanden. Ik kon me niet herinneren dat het middel zelf dergelijke gevoelens tot gevolg had. Maar misschien deed mijn lichaam dat zelf. Quoi keek me aan en glimlachte weer. Zijn gevoel van meerderwaardigheid was weer hersteld. 'Maak je maar niet ongerust, meneer Carter. Dit shot is alleen maar om je in slaap te brengen. Geen slechte dromen meer. Geen misvormingen. We willen je zo fris als een hoentje als we daar eenmaal aangekomen zijn.'
  
  Ik had weinig keus. Godallejezus.
  
  Weer zo'n prik.
  
  Weer leegte.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 21
  
  
  
  
  Toen ik wakker werd, was het donker. Ik lag op iets zachts. Een geur van jasmijn vervulde de lucht. Er was een flauwe, sussende zoemtoon. In een reflex keek ik op mijn horloge. Natuurlijk had ik dat kreng niet meer. Heel lang terug hadden ze me die afgenomen. Toen die verdoving begon.
  
  Ik begon me te oriënteren. Ik lag op de vloer op een zachte matras, bedekt door een katoenen laken. De kamer werd verlicht door een late schemering en vroege sterren die naar binnen schenen door ventilatiegaten. Er was een bries. Het droeg een gegons met zich mee.
  
  Het was geen gegons. Het was een gezang. Een lage, zuivere mengeling van honderd mannenstemmen die zich samenvoegden in één enkele zin: 'Oh Tao; oh Tao.'
  
  De kamer was groot. Karig gemeubileerd, maar geriefelijk. Een lampetstel. Er waren geen stoelen, maar stapels kussens die over de vloer lagen verspreid; een vloer die was bedekt met gevlochten matten. Aan de overkant van de ruimte was een andere matras met een andere stapel kussens.
  
  Maar nee. Het waren geen kussens. Het was volgestapeld met -'Tara.'
  
  Ze bewoog zich niet. Ze sliep nog. Of ze was nog steeds onder invloed.
  
  Ik stond op en liep naar de overzijde van het vertrek. Nog steeds trilde ik. Ik raakte haar schouder aan. Ze was echt. 'Tara?'
  
  Ze kreunde, draaide zich om en begroef haar gezicht in het matras.
  
  'Tara,' zei ik weer. Wild schudde ze met haar hoofd. 'Nee, nee, alsjeblieft,' zei ze.
  
  Ik schudde haar schouder heen en weer. 'Tara.' Ze opende haar ogen. Ineens. Wijd open. Ze staarde me alleen maar aan. Geen opluchting, geen reactie, geen herkenning.
  
  Eindelijk kréég haar blik iets verstoords. Eindelijk bewogen haar lippen zich. 'N-Nick?' zei ze zacht.
  
  Wat ze de laatste dagen ook met haar gedaan mochten hebben, het had haar niet veranderd. Alles was nog precies zoals ik het de laatste keer had gezien. De groene ogen die me afzochten waren wijd en helder. Er waren geen zwarte lijnen van de bezoeking die ze had gehad. Zelfs de sproeten lagen nog over haar gezicht verdeeld.
  
  Ze bracht haar gezicht omhoog en legde een hand op mijn arm; liet die langzaam over mijn schouder, langs mijn nek en over mijn wangen glijden. Alsof ze zich wilde overtuigen via haar vingers. Alsof ze haar ogen nog niet helemaal vertrouwde.
  
  'Oh, lief,' zei ik. 'Oh, Nick,' zei zij. En we versmolten in elkaar tot de kleuren verdwenen. We kusten elkaar en de honderd stemmen beëindigden hun gezang.
  
  Ik werkte me los en liet mijn hand vragend over haar gezicht gaan. 'Eigenlijk zou ik het jammer moeten vinden je hier te zien en niet blij moeten zijn. Hoe ...' ik schudde mijn hoofd, '... hoe ben je hier gekomen? Toen ik eindelijk weer kon denken, dacht ik dat jij veilig en wel in Londen zat.'
  
  Ze liet zich terugvallen op het matras en bedekte haar gezicht met haar handen door de herinnering hoe ze hier was gekomen. Plotseling keek ze me aan.
  
  'Maar was jij dan niet - was jij niet... Was je dan niet daar.
  
  Ik probeerde haar te begrijpen. 'Bij Featherstone's? Nee, dat was Roscoe.'
  
  'Roscoe? Nee, die heb ik niet gezien. Maar ik dacht ... ik bedoel, uh, het laatste dat ik deed was jou bellen en ... en toen je niet kwam dacht ik, dacht ik dat ze jou ook te pakken hadden gekregen. Ze zeiden ook dat het zo was. Nick, ik herinner me ... of, oh. ik denk dat ik het nu weer weet, het was allemaal ook zo'n schok, maar ... ze hebben me toen gezegd ... dat je me niet meer kon helpen. Dat jij hun gevangene was.'
  
  Ze moeten een soort van verbinding hebben gehad tussen dat landhuis en het huis van Featherstone. Misschien radio. 'Nou, daar hadden ze dan gelijk in.' zei ik. 'Ik was hun gevangene. Maar niet in Londen. Ik ben naar hun landhuis gegaan.'
  
  'Land? Naar Tsjen-li?'
  
  'Wacht,' zei ik. Ik ging de kamer na op microfoons of andere verborgen afluisterapparatuur. Er was niets. Ik vertelde haar wat me de laatste dag in Londen was overkomen. We wisten geen van tweeën wat er met Roscoe was gebeurd. We wisten alleen maar dat dat niet al te best kon zijn.
  
  'En jij?' vroeg ik. 'Wat hebben ze met jou gedaan?' Ik liet mijn hand door het rode engelenhaar glijden.
  
  'Weet je nog,' zei ze. Weer raakte ze mijn gezicht aan. 'Weet je nog dat je me waarschuwde niet daarheen te gaan. Je zei: Ze pompen je hartstikke vol met pentathol en dan vertel jij ze Hawks tweede naam. Op één ding na had je daar gelijk in. Ik kende Hawk's tweede naam niet. Oh, Nick, ik schaam me zo.' Ze begon te huilen. Niet die grote bolle tranen vol zelfmedelijden, maar van die kleine oprispingen van zielenpijn.
  
  'Hé, kom nou,' zei ik vriendelijk. 'Geef je zelf nu niet alle schuld. Het is nu een kwestie van wil of sterkte. Daar hebben die drugs namelijk mee te maken. Die nemen je wil weg. Er bestaan in het geheel geen helden in een oorlog van injectienaalden. Dat zou jij wel moeten weten.'
  
  Ze knikte en nog meer tranen kwamen naar buiten. 'Ik weet het ook wel,' zei ze. 'Maar dat helpt niet zoveel. Zeker niet toen ik eraan dacht jou in gevaar gebracht te hebben.'
  
  Nou je kunt dat schuldgevoel wel doortrekken, want de enige die mij in gevaar bracht was ikzelf. Ik liep recht Wing Po's val binnen en ik deed het helemaal zonder hulp van jou. En volgens mij, als we er dan toch technisch over worden, denk ik dat ik er verantwoordelijk voor was dat jij werd gegrepen. Ik had naar mijn verstand moeten luisteren en je nog tot op geen kilometer van die plek moeten laten komen.'
  
  Ze glimlachte. Het was de eerste glimlach sinds lange tijd en haar lippen hadden het er nog wat moeilijk mee. 'Ik denk,' zei ze, dat je dat noodlot moet noemen. Ik had naar jouw oordeel moeten luisteren, maar ik ben zo verrekt opstandig. Iedereen die me als een klein meisje behandelt - of tenminste als een klein meisjesachtig meisje - wil ik bewijzen dat ik in de praktijk wel heel bruikbaar ben.'
  
  Ik raakte haar wang aan. 'Een beetje al te bruikbaar,' zei ik.
  
  Ze liet het laken dat haar bedekte een beetje zakken. 'Wil je eens proberen of ik nu ook bruikbaar ben?' vroeg ze.
  
  Ik wilde dat best zien.
  
  Er werd op de deur geklopt.
  
  Ik opende die en twee mannen stapten binnen. Eén verrukkelijk moment vergat ik dat wij gevangenen waren. De mannen gingen gekleed in eenvoudige, stoffen gewaden. Hun hoofden waren geschoren. Hun gezichten stonden - ik haat dat woord te gebruiken als het om Oosterlingen gaat - maar hun gezichten stonden ondoorgrondelijk. Eén van hen torste een grote kan met water. Ze maakten een buiging.
  
  Ze spraken geen woord.
  
  De man met de kan water liep door de kamer en deed het water in de lampetkan, of tenminste dat ding dat daar iets van weg had. De ander knipte een flauw plafondlicht aan, een matte peer in een matglazen bol. Het was inderdaad niet schel, maar toch deed het ons met de ogen knipperen.
  
  Hij opende de kast. Onze eigen kleren lagen daarin - nou ja, mijn kleren en die geleende troep van moeder voor Tara - maar hij haalde er twee andere kostuums uit. Een stel grijze, zijden pyjama's. Niet het soort waarin je je te rusten legt, maar het soort dat je naar officiële gelegenheden aantrekt. Voor Tara had hij een prachtige, geborduurde zijden ao dai, de traditionele dracht voor vrouwen.
  
  Zonder te spreken gingen ze door. We moesten ons wassen en aankleden en klaar zijn over een half uur, gebaarden ze ons. Klaar voor wat, wisten we niet. En hun pantomime lichtte ons daarover niet in.
  
  Dat waren monniken,' zei ik toen ze weer vertrokken waren. 'Of niet?' .
  
  'Ik - ik weet het niet.' Ze stond haar gezicht af te spoelen bij de lampetkan.
  
  Ik knikte. 'Het waren monniken. Even eerder heb ik hun gezang mogen aanhoren. "Oh Tao: oh Tao'Y Ik ging naar het venster en opende de jaloezieën. Erachter zaten tralies. Van wat ik kon zien, maakte het gebouw waarin we ons bevonden deel uit van een 'reusachtig, oud stenen fort. Het landschap had iets weg van de Hof van Eden. Het was weelderig en stil, op het getjilp van wat krekels na. Een kleine optocht van kaalgeschoren mannen liep mannetje achter mannetje met gebogen hoofden door het hoge gras.
  
  'Ja.' Ik keek naar de stomme film en werd plotseling kwaad door de situatie. 'Het zijn monniken. Taoïstische monniken. En dit is een klooster. Jij had gelijk. Tao en KAN zijn op de een of andere manier met elkaar verbonden. Hoewel god zal weten hoe dat zit. En op welke manier het mogelijk is dat kloosters in deze uithoek van de wereld nog kunnen bestaan.' Ik trok de blinden weer dicht. 'Hoofdprijs voor mevrouw,' zei ik. 'Kiet of dubbel bij de volgende ronde.' Ik liep weg van het venster. 'Lieveling,' zei ze, terwijl ze achter me kwam met een spons en zeep. 'Het voornaamste is ...' ze begon mijn rug met de zachte spons te bewerken, '... dat waar we ook zijn, jij ons hieruit gaat halen.'
  
  Haar takt was al even doorzichtig als mijn geprikkeldheid. Maar het werkte. In ieder geval bracht het me aan het lachen. Ik greep de spons en kuste haar. 'Als je dan toch van plan bent me in te zepen, doe het dan een beetje hoger en iets naar rechts.' Ze liet een klein, keelachtig geluid horen. 'Hmmm?' en gooide haar hoofd achterover. 'Mijn god,' zei ze 'al die dagen ... of uren, of jaren ... die verschrikkelijke drug die ze me gaven. Oh, Nick. Het maakte de wereld zo verschrikkelijk. Alles was zo'n nachtmerrie. Behalve dan die ene keer toen ik droomde dat jij me vasthield. Toen moest ik huilen en alles dat nog van mij was zei "Hou vol, daar is Nick.'' En ik denk dat ik het daarom ook volhield. En ... nu zitten we hier onze eigen kleine ruzietjes uit te vechten alsof dit alles niet is gebeurd.' Ze keek naar me op. 'Ik hou echt van je, weetje dat?'
  
  Plotseling kreeg ik een flashback. Tara, groenogig en snikkend in mijn armen. Ik had dezelfde droom,' zei ik. 'Waarschijnlijk ook dezelfde drug. Ik begin me nu wel af te vragen waarom ze ons hierheen hebben gebracht. Wat ze van ons willen. Want ik begin nu te denken dat zij ons samen willen hebben. Niet alleen maar mij of jou. Maar ons samen.'
  
  Ze schudde haar hoofd en fronste. 'Ik begrijp het niet.'
  
  Ik glimlachte. 'Godzijdank. Want ik begrijp het al evenmin. Maar toch. Toch heb ik het gevoel dat we dat snel aan de weet komen. Ondertussen, voor we ons zorgen beginnen te maken, moeten we ons eerst maar zorgen maken over die klonen. Van die volwassen klonen weten we al het een en ander af, maar die klonen in de maak, het broedsel waarover jij het had, dat moeten we zien te vernietigen.'
  
  Ze wikkelde zich in de ao dai. Het was bleekgroen met gele bloemen en viel halfweg haar verrukkelijke dijen over een satijnen broek. 'Oh,' zei ze. 'Wat die volwassen klonen aangaat, heb ik iets van Alice gehoord.'
  
  Ze vertelde me het verhaal van Alice onder het borstelen van haar haar. De kansen lagen er iets beter voor dan ik had gehoopt. Op dit ogenblik zat er maar één kloon in Amerika en met een beetje geluk was die al naar het rijk der fabelen vertrokken. Dood dus.
  
  Er zaten er drie in Londen, maar niet voor lang meer als het aan mij lag. Met een beetje geluk en een paar weken leven zou ik die tegen kunnen houden. Er was zelfs al kans op dat AXE in Londen zich daarmee belast had. Zelfs zo'n verroeste AXE presteert nog wel eens wat. Dus nu kwam het neer op Tara en mij. Als we dat nest konden uitroeien, waren alle bokkensprongen voorbij.
  
  Ik stond te worstelen met de hals van de zijden pyjama. Het moest bij de schouder worden vastgeknoopt.
  
  'Hoe ziet zo'n broedsel van klonen eruit?'
  
  Ze zuchtte. 'Zoals wat ze zijn - als menselijke embryo's. Ze bevinden zich waarschijnlijk in een gecontroleerde omgeving - een broedmachine misschien - of ergens in een laboratorium.'
  
  'Zoiets als reageerbuiskinderen?'
  
  Ze knikte grimmig. 'Ik dacht niet dat ik de meest eenvoudige klus heb van deze opdracht. Ik moet mezelf er voortdurend toe dwingen eraan te denken dat die bijna-kinderen aanstaande duivelse moordenaars zijn.'
  
  Ik gooide de godallemachtig niet dicht te knopen pyjama tegen de grond en reikte naar mijn eigen kleren. Ik bekeek mijn blauwe overhemd. Daarin had ik al zo lang gewoond, dat het bijna zonder hulp over mijn rug viel. Godallejezus, ik was toch niet op weg naar een gekostumeerd bal. En het spel was bovendien al een beetje te ver gevorderd om nu ineens met de Oosterse etiquette moeilijkheden te maken. 'Hoe maak je je ervan af?' vroeg ik. 'Ik had een kleine laser in mijn tas. Nou, wacht. Misschien heb ik die nog steeds.' Ze liep naar de kast en rommelde in haar tas. 'Nee, niet meer,' zei ze. 'Ik denk dat we iets moeten improviseren. Iets met chemicaliën misschien. Alles wat we in dat laboratorium kunnen vinden.'
  
  Ze stak ten slotte een laatste kam in haar haar. Mijn roodharige geisha. Ik trok mijn sokken aan. 'Nou, wat jij doet is jouw zaak. Ik denk dat ik me maar bij mijn eigen zaken houd.'
  
  Ze fronste. 'Ik dacht net ... ze hebben je toch je wapens afgenomen, nietwaar? Dus - op welke manier denk je ...'
  
  Ze beet op haar lip.
  
  Ik trok mijn broek aan. Over mijn onderbroek, die ze me niet hadden uitgetrokken. Over goeie ouwe Pierre nog lekker weggemoffeld in het midden.
  
  'Oh nou,' zei ze ferm en geheel strijdig met haar aard, 'hoe jij het doet is jouw zaak. Ik denk dat ik me maar bij mijn eigen zaken houd.'
  
  Ik trok één wenkbrauw op, maar gaf geen antwoord.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 22
  
  
  
  
  Nou, meneer Carter, eindelijk ontmoeten we elkaar dus.' Het was Lao Tzen, de achter-overgrootvader van het hele zootje. Met de achter-overgrootvaderachtige wrat midden op zijn voorhoofd. Hij zat in een rolstoel. Wat veel scheen te verklaren. Waarom hij zelf van het strijdtoneel was verdwenen. De drang om zichzelf tot opperkloon te verheffen. Om tientallen keren per dag te kijken naar wat hij ooit zelf was geweest, terug in actie, terug in het bedrijf. Hij dronk een whisky en bood ons er ook een aan. Tara zei nee. Ik nam het aan.
  
  Hij bracht zijn glas omhoog. 'Op Nick Carter,' zei hij, 'en alle kleine toekomstige Cartertjes.'
  
  Ik greep in mijn zak voor een sigaret. Ze waren weg. Lao Tzen presenteerde mij er één uit een grote, gelakte doos. De sigaretten hadden een gouden mondstuk. Kennelijk had hij de mijne geconfisqueerd.
  
  We waren in zijn kantoor. Of in zijn werkkamer. Het was een grote ruimte. Het had luchtig kunnen zijn, maar de ramen waren gesloten en de atmosfeer was een beetje muf. Ook hier was de meubilering wat spaarzaam. Een lang, teakhouten bureau, een ronde, witte sofa. Eén enkele stoel. De enige versiering bestond uit een enorm rijk geschakeerd kleed en de wapenverzameling tegen de muur achter hem. Daar moesten wel zo'n honderd wapens hangen. Niet bijzonder zeldzaam of bijzonder oud. maar ze hingen daar aan de muur en die muur zelf was bedekt door een enorme plaat onbreekbaar glas. Behalve pistolen waren er ook nog andere wapens: wat messen en handgranaten en nog wat ongeregeld goed van een ontegenzeglijke dodelijkheid. Elk afzonderlijk stuk werd beschenen door een kleine spot en had een klein plaatje eronder.
  
  Ik zie dat je mijn verzameling bewondert,' zei hij. 'Kom het eens van dichtbij bekijken.' Ik stond op van de sofa en hij draaide zijn rolstoel om achter me aan te komen. Onder een opgehangen Amerikaans legerpistool was een schildje met 'Bristol, Kenneth, Taejon, 1952.' Ernaast hing een stiletto met een parelmoeren handvat. 'Hample, Stuart, Parijs 1954.' Ik keek naar die vervloekte stiletto en liet mijn adem fluitend ontsnappen. Het was alsof je een zwaard zag met eronder Bonaparte, Napoleon, of een strijdwagen met eronder Har, Ben. Stu Hanrple was één van die gosers wier namen al mythen veroorzaken. Hij was de beste die AXE ooit had gehad, een N-l. Sinds hem was dat nummer onbezet gebleven. Sinds Parijs 1954. Toen iemand hem die stiletto met het parelmoeren heft had afgenomen. Samen met zijn leven.
  
  'Jij?' Ik draaide me om naar Lao Tzen.
  
  'Ik wist wel dat je onder de indruk zou zijn,' zei hij. 'Ja. Ik heb persoonlijk al die wapens aan de muur buitgemaakt.
  
  Hij wees rechts van mij. 'Maar er is iets bij dat je wellicht meer zal interesseren, denk ik.' Ik liep de aangewezen richting op. Ik hoefde het bordje niet te lezen om te zien dat hij Wilhelmina eraan had toegevoegd. En mijn stiletto. Zonder parelmoeren heft, maar desalniettemin mijn Hugo.
  
  'Voor het geval je misschien mocht denken het terug te pakken,' zei hij. 'Dat glas in onbreekbaar, staat onder stroom en is op slot.' Hij grijnsde. 'Maar ga toch weer zitten en drink je borrel op. Het eten zal direct worden opgediend en we hebben nog een heleboel af te praten.'
  
  Hij was enorm in zijn zelfvertrouwen. Hij zat dan wel in een rolstoel, maar hij zat dan ook achter het stuur. En dat was goed. Er is iets met dat situatie-onder-kontrole-hebben die mensen de controle over hun woorden doet kwijtraken. Het klopt niet, maar het is toch waar. Je kunt een kerel een pistool op zijn harses richten en hem naar zijn verhaal vragen, maar alles wat je dan krijgt, zijn een paar verzegelde lippen. Maar een kerel die een pistool op jouw harses richt, zal onveranderlijk zijn lef spuien. Als je daar iets van begrijpt, laat het me dan weten.
  
  Ik leunde achterover op de bank. 'Brand eens los ...' zei ik. 'Figuurlijk gesproken.'
  
  Hij concentreerde zijn blik op Tara. 'Jij bent een wetenschapper,' zei hij. 'Jij bent gespecialiseerd in microbiologie. Ongetwijfeld weetje al alles over onze klonen.'
  
  Tara keek mij aan. Ik gebaarde haar door te gaan.
  
  'Ja,' zei ze. 'Ik ben verbijsterd door jullie vergevorderde technologie.'
  
  Dat scheen hem goed te doen. 'Het is nogal ... fantastisch, niet?'
  
  'Hoe lang geleden zijn jullie ermee begonnen?'
  
  Hij glimlachte. 'Tweeëntwintig jaar geleden. Nou, daarvoor eigenlijk al. Maar op dat moment zijn we met mijn familie begonnen. Dr. Quoi ...' hij wendde zich tot mij, 'ik geloof dat je die al hebt ontmoet ... nou, zijn vader is hiermee begonnen. Hij was erg geïnteresseerd in genetica en wist de regering zover te brengen hem een klein laboratorium te geven. Vooropgesteld natuurlijk dat hij te zijner tijd een paar van de beste geesten van de communistische wereld zou verdubbelen. Hij begon te werken op Nguyen Segun ...'
  
  'Die natuurkundige?' Tara keek verbaasd.
  
  Lao Tzen knikte. 'Ja. Maar Segun had een paar genetische afwijkingen. Tara scheen dat al te weten. 'Dat wou ik juist zeggen. Het syndroom van Brackdon, niet? De symptomen ervan doen zich pas voor na het dertigste jaar.'
  
  Precies. Maar zoals je dan ook wel zal begrijpen, kunnen de embryo's de koortsrillingen tijdens het uitbroeden in reageerbuizen niet overleven. Verscheidene groepen van Segun's klonen stierven al voor de derde maand. Eerst dacht Quoi dat zijn methode fout was. De regering dacht hetzelfde. Ze trokken hun steun in. Toen begon Segun zelf, een paar jaar later, de afwijkingen te vertonen.'
  
  Voor de eerste keer was ik hem voor. 'En KAN besloot toen Quoi te steunen voor een nieuwe poging?'
  
  Hij wendde zich tot mij. 'Ja. Maar alleen voorzag KAN hem ditmaal van een lichamelijk en genetisch perfectie donor.'
  
  'Jij dus.'
  
  Ik dus. Naast mijn ...' hij aarzelde een fractie van een seconde, 'mijn lichamelijke perfectie had ik nog een aantal, laten we zeggen "talenten" die KAN vurig wilde bestendigen.'
  
  'Een talent voor een koelbloedig moorden,' zei ik.
  
  Hij bloosde bescheiden. 'Ja. Maar jij, meneer Carter, bent ook een getalenteerde moordenaar.' Hij pauzeerde even. 'Ofschoon, als je dat prettig vind om te horen, jouw bloed nog een paar graden warmer is. Wie ben ik om je ego aan te tasten.' Nu glimlachte hij naar me met dezelfde katachtige glimlach die ik van Tsjen-li had gezien op die foto die een dag na de moord op senator Saybrook was genomen. De lach ook van Hung Lo toen hij de Theslewaites kwam vermoorden. Het was niet het geschikte moment om hem het verschil uit te leggen tussen een psychopatische moordenaar en een man die alleen maar doodt uit zelfverdediging. Lang geleden had ik mezelf al eens uitgebreid onder de loep genomen. Lang geleden al had ik wakker gelegen, mezelf afvragend of ik misschien niet even slecht was als die mensen die ik vernietigde. Of ik het niet allemaal moest opgeven en mezelf terugtrekken in een buitenhuisje. Nee. Er lag een wereld van verschil tussen mij en Lao Tzen. Ik bracht het onderwerp weer terug waar ik het wilde hebben.
  
  'En die klonen van jou sloegen wel aan?'
  
  Ja. Bij de tweede poging. De hele groep overleefde het. Dr. Quoi werkte aan de derde groep toen zijn hart het begaf. Je begrijpt dat er niemand was die hem kon vervangen. Zijn hele operatie was geheim. Hij werd alleen maar bijgestaan door zijn zoon. Die zoon probeerde toen de derde groep te kweken, maar hij had niet voldoende kennis. We wilden niet dat de regering wist waarmee we bezig waren, dus we smokkelden hem naar de Verenigde Staten. Hij kreeg daar een uitstekende opleiding in de genetica. Onze Dr. Quoi is een man van Harvard. Dat feit scheen hem plezier te doen.
  
  Tara zei: 'En hij was daarna in staat in zijn vaders voetsporen te treden.'
  
  Lao Tzen scheen gelukkig dat hij 'ja' kon antwoorden. Zelf was hij er ontzettend op gebrand geweest nog meer zonen te hebben, in het bijzonder na zijn ongeval. En nu was zijn droom waarheid geworden. Op dit moment was dokter Quoi vijfendertig nieuwe klonen aan het uitbroeden. Vijfendertig nieuwe Lao Tzen's. Allemaal in een uitstekende gezondheid. Dank u.
  
  Ik vroeg me even af hoeveel er in de originele groep hadden gezeten.
  
  Mijn gedachtegang werd onderbroken door een korte bel.
  
  'Ah, het is tijd om te gaan eten,' zei hij. De dubbele deuren werden opengedaan door een paar monniken die als twee druppels water op elkaar leken - klonen? Nee, zinloos - en we werden via een stenen gang naar een eetzaal geleid.
  
  
  
  Het was een feestmaaltijd waarmee we werden geconfronteerd. Nou ja, een feestmaaltijd als je tenminste gek bent op apenhersens, geitenstaart en rauwe inktvis. Tara besefte niet al te snel waarmee ze werd geconfronteerd en viel aan met een eetlust van drie dagen onthouding in een heleboel 'ah's' en 'mmmm's'. Eigenlijk zijn apenhersens heerlijk. Dat zei ik tegen mezelf en voorts dat ik moest eten om op krachten te blijven. Maar in stilte bleef ik hopen dat er een broodjeszaak om de hoek was geweest, en ik vroeg me af of ik iemands gevoel zou kwetsen als ik er eventjes tussenuit kneep voor een hamburger. Ik zeg maar zo: wat de boer niet kent, dat vreet ie niet.
  
  Het eten werd opgediend door stille monniken. Na het hoofdgerecht gaf Lao Tzen ze een opdracht in een niet te ontcijferen tongval. Grote finale. Honderd-jaar-oude-eieren.
  
  Het gesprek aan tafel was uiterst gezellig. Wat hij werkelijk wilde vertellen kwam erna. Ondertussen was hij joviaal en open. Eén keer liet hij zijn rol van onverstoorbare, minzame gastheer varen. Eén van de monniken had de deur naar de keuken even opengelaten en Lao Tzen ontplofte, terwijl hij zijn jak dichter om zich heen trok ter bescherming tegen de een of andere dodelijke tocht. De monnik rende alsof zijn benen niet van hem waren en sloot de deur en Lao Tzen herwon zijn kalmte. Met zijn hervonden humeur deed ik mijn voordeel. Ik vroeg hem naar de relatie tussen KAN en Tao en op welke manier dit klooster de communistische zuivering had overleefd.
  
  Hij klapte in zijn handen en de stille obers begonnen onze borden weg te halen. 'Het kan geen kwaad het je te vertellen,' zei hij. 'Er is niets wat je met die informatie kunt doen. De enige relatie die er bestaat is er een van wederzijds voordeel.' Toen verscheen een monnik met een pot thee. Hij schonk een kop in voor Tara en één voor mij. Hij kwam bij Lao Tzen, maar die wuifde hem weg, terwijl hij voortging met praten. 'Het klooster voorziet ons van twee belangrijke dingen. In de eerste plaats een laboratorium voor onze experimenten. Niet alleen genetische experimenten, maar ook experimenten met - wat jullie noemen geestveranderende drugs.' Hij leunde achterover en wreef over de leuningen van zijn rolstoel.
  
  'Ik geloof dat jullie in de heerlijke omstandigheid zijn geweest er een paar van te mogen proeven?' zei hij. 'Laat me je verzekeren, Carter, dat we daarmee aardig ver zijn. H-20 is het enige hallucinogeen zonder bijwerkingen.' Quoi had hetzelfde al gezegd, maar het kon weinig kwaad het goede nieuws voor een tweede maal te horen.
  
  'En in de tweede plaats?'
  
  In de tweede plaats - nou kijk zelf maar. Ga maar eens naar het raam.'
  
  Ik liep naar het raam.
  
  Ik zag een veld met bloemen. Het strekte zich aan alle kanten tot aan de horizon uit. Het was een veld papavers. Opium papavers. Even probeerde ik er de marktwaarde van vast te stellen, maar ik weet nu eenmaal niet wat er na het triljoen komt. Ik bleef uit het raam kijken.
  
  'Aardig uitzicht, niet?' Ik hoefde zijn gezicht niet te zien om te weten dat zich daar een dunne grijns had gevormd. Mijn privé gloeilampje begon te gloeien. 'Jij bent dus de bevoorrader,' zei ik, 'voor die Nassau kliek en voor The Featherstone Society.'
  
  Hij lachte onderdrukt. 'Onder andere. Onder vele, vele andere. Wij menen dat opium onze beste troef is om een wereldwijde organisatie te vestigen. En ook was opium ons belangrijkste wapen in de vorige oorlog. Of noemen jullie het nog steeds politionele acties?'
  
  Daar stapte ik overheen. 'En die monniken,' vroeg ik, 'zijn die het eens met jullie politiek?'
  
  'Die monniken,' zei hij, 'die weten niets van politiek. Ook niet wat wij met die drugs doen. Evenmin wat er in het laboratorium gebeurt. Ze weten alleen dat KAN, toen de staat andere tempels en kloosters verwoestte, dit voor ze intact hield. Ze zijn heel dankbaar. Ze stellen geen vragen. Als ze de waarheid wisten, zouden ze ook heel erg van streek zijn. Maar het is niet zo waarschijnlijk dat ze die te horen krijgen.
  
  Ik keek naar de twee monniken bij de deur. Ze sloegen hun ogen neer.
  
  'Ze spreken geen Engels,' zei Lao Tzen. Dus als je erover denkt ze te willen vertellen wat wij werkelijk aan het doen zijn, vrees ik dat je een heel moeilijke tijd tegemoet gaat. Tenzij je,' hij hinnikte, 'toevallig het nogal moeilijke en duistere Szoetoean-dialect beheerst.'
  
  Ik deed mijn best niet naar Tara te kijken.
  
  'Maar,' zei hij. 'Ga zitten. Je thee wordt koud. En we hebben nog een heleboel om over te babbelen.'
  
  Ik liep terug naar de tafel. Ik keek naar Tara. Ze zag er zwakker uit dan ik had gedacht. Deze paar uur eisten nu hun tol van haar. Ze zag eruit alsof ze zware oogleden had. Slaperig. Ik reikte naar de theekop. Haar ogen flonkerden plotseling naar me. Groene lichtjes. Maar het betekende: Stop! Weer keek ik naar haar. De thee was behandeld en zij had het te laat ontdekt. Ik bracht het kopje naar boven en deed alsof ik een slok nam. 'Waar wilde je verder over praten?' vroeg ik aan Lao Tzen.
  
  'Jouw kinderen,' zei hij. 'Die van jou en die van Miss Bennet. 'Onze wat?' zei ik.
  
  'Kinderen,' herhaalde hij. 'Maar misschien is het beter als dokter Quoi dit allemaal uitlegt.' Hij duwde zich weg van de tafel en rolde naar een kleine intercom. Hij drukte op een knop en wachtte. Terwijl hij zo met zijn rug naar me toegekeerd bezig was, goot ik de thee terug in de theepot. 'Nu,' zei hij alleen maar in het spreektoestel. Toen was hij weer bij de tafel. Ik keek naar Tara. Ze was enigszins beneveld, maar hield zich nog overeind. Quoi kwam binnen en legde het uit.
  
  Het was echt heel eenvoudig.
  
  KAN ging ons enten. Eerst gescheiden. Voor zichzelf zouden ze een klein legertje N-3's uitbroeden. Maar ditmaal zouden die N-3's opgevoed worden om voor KAN te werken. Van Tara zouden ze een hele serie briljante specialisten in de genetica krijgen. Een regiment Tara's die het werk op het enten van mensen zou voortzetten. De eerste wetenschappelijke aanleg lag al in de genen verankerd en KAN hoefde alleen maar voor de noodzakelijk praktische opleiding te zorgen.
  
  Maar ze wilden nog een stapje verder gaan.
  
  'Wat zou er gebeuren, vroegen zij zich af, als Tara en ik een kind zouden krijgen. Of meer kinderen. De statistische kansen waren vier tegen één dat we een agent zouden opleveren die een einde zou maken aan alle andere agenten. Een wetenschappelijk briljante Killmaster. De beste van twee werelden. En die dan gebruikend als het origineel, zouden ze door enting de benodigde hoeveelheid duplikaten krijgen. Wat een mogelijkheden voor KAN. Dokter Quoi was verrukt. Met vijftig of honderd van die superklonen kon KAN de wereldmacht grijpen.
  
  Tara begon glazig voorover te vallen. Ze zag er een beetje wankel uit. Ze steunde met haar kin op haar arm en scheen moeite te hebben die op zijn plaats te houden. Ik werd verondersteld eveneens thee te hebben gedronken, dus ik begon haar symptomen na te bootsen.
  
  Lao Tzen wendde zich tot Quoi. 'Ik denk dat ze nu wel heel snel zullen slapen,' fluisterde hij. 'Wanneer denk je de eerste operatie uit te voeren?'
  
  'Tegen zonsopkomst,' zei hij. 'Als ze nog slapen. Tot dan heb ik tijd nodig om de dingen voor te bereiden in het laboratorium. De operatie is maar gering. Iedere cel van het lichaam draagt al de genen die nodig zijn om een exacte kopie te verkrijgen. Ik neem alleen maar een dun streepje huid van hun onderarmen. Als ze terug zijn in hun cel zal ik ze onderzoeken.'
  
  Tara sliep al, met haar hoofd op tafel. Ik mompelde wat en liet eveneens mijn hoofd vallen.
  
  Lao Tzen klapte in zijn handen.
  
  Een paar monniken verschenen. Ik was te zwaar om door één monnik gedragen te worden. Hij kreeg assistentie. Ze droegen ons terug naar onze naar jasmijn geurende gevangeniscel.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 23
  
  
  -
  
  Er klonk gerammel van sleutels aan een ketting en toen werd onze deur geopend. We werden op twee verschillende matten neergelegd en de monniken konden vertrekken. Vanuit mijn hoek keek ik met geloken ogen hoe Quoi zich over Tara heen boog. Het kleine lichtje aan de sleutelketting aan zijn middel glom. Hij nam haar bloeddruk op en klopte toen met een onpersoonlijke vinger op haar borst. Daarna nam hij een stethoscoop uit zijn zak. Die moest wel bijzonder gevoelig zijn geweest. De oorstukken waren langer dan gewoonlijk en staken dieper in zijn oren. Hij scheen tevreden. Toen kwam hij op mij af.
  
  Nu stond hij over me heen en vloekte zachtjes. De monniken hadden mijn jasje niet uitgetrokken en hij had een blote arm nodig om mijn bloeddruk te meten. We gingen door de hele charade heen. Ik deed alsof ik dood gewicht was. Hij had er moeite mee mijn jasje uit te doen. Hij kreeg de band rond mijn arm en begon te pompen. Ik vroeg me af of mijn bloeddruk hem zou vertellen of ik werkelijk in slaap was, of ik alleen maar deed alsof.
  
  Ik nam aan dat dat niet zo was.
  
  Hij deed het kloppen op mijn borst en haalde toen de stethoscoop weer tevoorschijn. Ik wachtte tot het koude, metalen luisterstuk tegen mijn borst werd gedrukt. Toen greep ik zijn hoofd beet en trok hard.
  
  De pijn moet weer eens wat anders zijn geweest. Hij gooide zijn hoofd achterover en tranen sprongen in zijn ogen. Hij liet een geblaat van pijn horen. Ik greep zijn das en trok weer, hem half smorend. We rolden om tot ik bovenop lag en ik liet hem een rechtse tegen zijn kaak voelen, gevolgd door een lel in zijn nek die hem net zo lang buiten bewustzijn zou houden als zijn schattige drugs mij hadden laten slapen.
  
  Even dacht ik erover hem te doden. Ik kon hem gewoon smoren of wurgen. Maar dat kwam me voor als een domme zet. De ronde zou ik dan wel winnen, maar de wedstrijd zou ik verliezen. Zijn dood zou onze terdoodveroordeling inhouden. Met de verdwenen hoop ooit nog klonen van ons te maken, zou Lao Tzen ogenblikkelijk het vuurpeloton laten aanrukken. Of ze schoten ons gewoon neer, of ze maakten ons af met hun rust-zacht-spuit. In ieder geval zouden ze ons afmaken. Ondertussen zou de familie klonen blijven voortbestaan, samen met die nog vijfendertig uit te broeden broeders. Nee, beter was de droom van Lao Tzen nog even te laten voortleven. Voor een tijdje, tenminste.
  
  Ik ging aan de slag met het bewusteloze lichaam van Quoi. Ik haalde de sleutelketting van zijn middel. Het was een hele verzameling sleutels. Het moeten er minstens twintig zijn geweest. Eén ervan zou de sleutel van zijn laboratorium moeten zijn. En naar dat lab hoopte ik te komen.
  
  Daarna ontfermde ik me over zijn witte jas. Van enige afstand zou het me wat camouflage moeten geven. Van achteren ook. In ieder geval hielden die monniken hun ogen toch voortdurend neergeslagen.
  
  We verwisselden van rol. Ditmaal was hij het dode gewicht en had ik moeite hem van zijn kleren te ontdoen. Ik deed de sleutelketting om mijn middel en trok zijn witte jas aan. Ik was zo ongeveer twintig centimeter langer dan dokter Quoi, maar daar kon ik me niet druk over maken. Ik bukte me en draaide zijn stille lichaam naar de muur en bedekte hem met een katoenen deken. Zouden ze een controle houden, dan zouden ze de slapers in orde bevinden. Als ze tenminste niet al te nauwkeurig zouden controleren.
  
  Ik realiseerde me dat ik wel heel erg op mijn geluk vertrouwde en op bijziendheid van anderen.
  
  Ik wierp een laatste blik op de vredig slapende Tara en ging de gang op.
  
  Waarheen?
  
  Het was niet zo waarschijnlijk dat het laboratorium zich in dit gebouw bevond. Wellicht bevond het zich in een van de bijgebouwen op een min of meer afgelegen plek. Eerst moest ik dus zien een uitgang te vinden.
  
  De ruime, stenen gang was kil en donker. Slechts verlicht door kaarsen die op regelmatige afstanden van elkaar tegen de muur waren geplaatst. Verder waren er nog van hangslot voorziene deuren. Cellen van monniken die momenteel niet bezet waren? Of bezette gevangeniscellen?
  
  Ik ging naar links en volgde de gang tot het einde. Hij kwam uit op een buitendeur. De deur was niet gesloten. Hoewel ik met die sleutelketting van Quoi rond mijn middel het gevoel had dat ik Je sleutels tot een heel koninkrijk bezat.
  
  De nacht was helder en kalm. Sterren waren al te zien, hoewel de lucht nog niet geheel donker was. Het was pas half tien, of
  
  tien uur, maar de Taoïstische broeders gingen al naar binnen, in één enkele, stille rij naar een groot gebouw dat wellicht hun slaapzalen bevatte.
  
  Dat betekende dat dat niet het laboratorium kon zijn.
  
  In totaal waren er vijf gebouwen.
  
  Alle gebouwen van het complex waren opgetrokken uit zware, dertig centimeter dikke, grijze stenen. Ik wedde dat ze met de hand waren gemaakt. Precies zo als de Chinese muur. Maar dan door de achter-achterkleinkinderen van die bouwers. Deze gebouwen waren misschien maar zeshonderd jaar oud. Maar. Oorspronkelijk was het een fort geweest. Of misschien was het eigenlijk wel altijd een klooster geweest.
  
  Lao Tzen's kwartieren, evenals onze 'logeercellen', bleken zich in het kleinste van de vijf gebouwen te bevinden. Erachter, zich naar alle kanten uitstrekkend, lagen de papa ver velden. Iets naar links waren de slaapvertrekken van de monniken in een reusachtige rechthoek van twee verdiepingen. Daartegenover stond een schuurachtig bouwsel, dat een tempel bleek te zijn. Er bleven dus nog twee gebouwen over.
  
  Ik koos het verst verwijderde bijgebouw als mogelijk laboratorium. Misschien waren het de dubbele tralies voor de ramen en de rook die uit de schoorsteen opkringelde die dat voor mij waarschijnlijk maakten. Wat ik ermee probeer te zeggen is, dat het nog niet eens zo'n stomme keus was.
  
  Ik bereikte het heel eenvoudig. Eveneens kwam ik heel eenvoudig langs de twee boekensteunmonniken die de deur stonden te bewaken. De brede gang was gelijk aan die ik had verlaten. Vochtig. Leeg. Zelfde kaarsen. Op de gok koos ik er één uit en bleef er even voor talmen om me ervan te vergewissen dat van binnen geen geluid te horen was.
  
  Ik probeerde de klink. De deur ging open.
  
  Het was een kloostercel. Het bed was niets anders dan een hoekje van het vertrek dat was bedekt door een mat.
  
  Er was een wastafel, een kussen, een paar boeken en een klein peertje om bij te lezen. Ik knipte de lamp aan en bekeek de boeken. Het waren de twee delen van de Marxistische bijbel: Het Communistisch Manifest en Das Kapital, plus nog een aantal pamfletten. Ik bladerde ze door. Eén ervan heette: 'Op welke manier neem ik een onderontwikkeld land over?' een volgende 'Hoe ondermijn ik een overontwikkeld land?' En dat 'land' omvatte alles, behalve IJsland.
  
  Hier leefde zeker een monnik. Maar geen Taoïstische monnik. Een communistische monnik. Eén van die harde, toegewijde, communistische asceten. Ik vroeg me af hoeveel van die vertrekken op die manier waren bezet. Maar ik was mijn tijd aan het verspillen. Ik verliet de cel en ging verder langs de andere, identiek ogende houten deuren. Ik wist niet hoe ik zou weten hoe de juiste deur eruit zou zien. Ik dacht nou ook niet dat er een neon lichtbak met de letters LAB boven zou knipperen. Maar op de een of andere manier verwachtte ik dat de deur anders zou zijn en misschien iets moderner.
  
  Ergens achter me ging een deur dicht. Zachte voetstappen kwamen mijn richting op. Het was één man. Met gebogen hoofd bleef ik verder lopen, terwijl ik met een hand mijn kin bedekte: Dr. Quoi, peinzend over een stekelig, genetisch probleem.
  
  De man liep me voorbij zonder me aan te kijken en verdween achter een bocht verderop in de gang.
  
  Nu moest ik een snelle beslissing nemen. Ik kon blijven waar ik nu was en op die manier verdenking op me vestigen. Ik kon me misschien terugtrekken, wat misschien wel veiliger was, maar weinig winstgevend. Of ik blufte me gewoon mijn weg verder, met de dubbele keus dat hij me gewoon verder zou blijven negeren en dat ik vond waarnaar ik zocht.
  
  Er was ook een dubbele kans dat hij me niet zou negeren en ik niet vond wat ik zocht. Maar als ik me aan dat soort gedachten overgaf, zou ik boekhouder in New Yersey zijn en niet een geheim agent in Hanoi.
  
  Ik liep verder en kwam om de bocht. En vijftigduizend beëdigde boekhouders uit New Yersey trokken een grijns toen de loden pijp met een stevige zwaai neerdaalde, net mijn hoofd miste en kletterend tegen de muur achter me terechtkwam.
  
  Tegen de muur gedrukt had hij mij op staan wachten, het eindje pijp klaar in zijn hand. Op het moment dat de pijp de muur raakte, greep ik zijn pols en draaide, maar die pijp was niet het enige dat van lood was gemaakt. Zijn greep was onverzettelijk. Nog steeds hield hij de pijp vast en daarmee deed hij een andere uitval naar me, ditmaal langs mijn slaap schampend. Maar nu kreeg ik zijn pols goed te pakken en ik gaf hem een knietje dat een 'aaahr' teweegbracht en hem dubbelgevouwen tegen de grond deed slaan.
  
  Het was een kloon. Ik onderschatte hem niet. Eén gelukkige mep zou nog niet eens voldoende zijn om het stijfsel uit zijn boord los te slaan.
  
  Daar had ik volkomen gelijk in. Bij mijn tweede knal voor zijn harses dook hij naar mijn benen en ik viel achterover tegen de grond. Schrijlings zette hij zich op mij neer en begon mij te stompen. Ik rolde me om. maar hij liet zijn gestomp varen en begon zich met mijn keel te bemoeien. Ik deed mijn best zijn handen van me weg te krijgen, maar het had er alles van dat ik niet genoeg mijn best deed.
  
  Die minuut voor je gaat sterven, is een heel heldere. Vaak ben ik maar een minuut van de dood verwijderd geweest en het is alleen met die helderheid van de laatste minuut geweest die de klok heeft stilgezet.
  
  De pijp lag op de vloer, net buiten mijn bereik. Ik concentreerde me intens op één gerichte beweging. Mijn benen waren achter zijn rug. Ik kreeg mijn voeten plat op de grond en bokte als een paard dat zijn berijder af wil gooien. Het wierp hem niet uit het zadel, maar hij raakte enigszins uit zijn evenwicht en toen we weer de grond raakten, was het ongeveer vijftien centimeter naar rechts. Mijn hand raakte de pijp en de pijp raakte zijn hoofd.
  
  Oef.
  
  Hij rolde van me af en lag stil op de stenen vloer, terwijl het bloed uit een pulpachtige, oranje snee aan de zijkant van zijn hoofd sijpelde. Hij zou niet al te lang meer bloeden. Hij was dood.
  
  Ik kon hem niet hier laten liggen en ik kon het al evenmin riskeren zijn lichaam een eind mee te slepen. We waren een meter of wat van een volgende houten deur af - een andere cel. Ik kreeg de deur open en sleepte hem naar binnen.
  
  Ik stond voorovergebogen over het lichaam toen ik de stem uit de deuropening hoorde.
  
  'Moeilijkheden, dokter?'
  
  Ik draaide me niet om. Ik stond voorovergebogen, dus nu konden mijn lengte en mijn gezicht me niet verraden. Ik probeerde mijn stem zo hoog te krijgen als die van Quoi. 'Hij wordt wel weer beter.'
  
  'Kan ik iets voor u doen?'
  
  'Zorg er alleen maar voor dat hij niet wordt gestoord als ik weer weg ben.'
  
  'Maar dit is mijn kamer.'
  
  'Neem dan zijn kamer, verdomme. Deze man heeft rust nodig.' Mijn hoge stem werd iets lager, maar hij scheen het niet op te merken.
  
  'Ja, dokter,' zei hij kort. En vertrok. Terwijl hij de deur iets te hard achter zich dichttrok, om me te laten weten dat hij er niet van hield om orders op te volgen en dat het hem niets kon schelen dat ik dat zou weten.
  
  Ik gebruikte een minuut in het intieme duister om na te gaan hoe groot de rotzooi was die ik van mijn verkenningstocht had gemaakt. Tot dusver had ik nog niets gevonden. Behalve moeilijkheden dan. Het was heel waarschijnlijk dat ik in het verkeerde gebouw zat en als ik niet heel snel een beetje meer geluk kreeg, had ik er alle kans van in de verkeerde zaken beland te zijn. Vanaf het moment dat ik Nassau had verlaten, waren de dingen verkeerd gaan lopen. Maar aan de andere kant gingen die op de goede manier verkeerd. Tara en ik waren terechtgekomen waar we wilden zijn. Samen, in leven, op het hoofdkwartier van de klonen. Nu kwam het er alleen maar op aan ermee door te gaan. Ik opende de deur op een kier en gluurde de gang in. Het was heel goed dat ik dat deed. Want op dat moment ging er aan het einde van de gang een deur open en er klonk gemompel van stemmen. Eerst waren er drie. Drie klonen die in de deuropening stonden en elkaar welterusten toewensten. Allemaal spraken ze Engels. Ik nam aan dat dat onderdeel van hun opleiding was. Toen ging de deur verder open en het was net alsof ik aan het einde stond van een lopende band. Twee ... vier ... tien ... achttien ... éénentwintig identieke exemplaren. In serie gemaakte klonen.
  
  De vergadering, of wat het ook mocht zijn, was voorbij. Ze waren op weg naar hun kamers. Ik had het klonenhotel uitgepikt in plaats van het laboratorium.
  
  Als je zit te wachten op die enorme scène waarin Carter eenentwintig moordenaars tegelijkertijd met een loden pijp tot moes slaat, dan zit je te dromen. Stil deed ik de deur weer dicht en smeerde 'm via het raam.
  
  Als je echter zit te wachten tot mijn moeilijkheden voorbij zijn, dan moet je nóg wat langer wachten. Het terrein leek volledig verlaten. Ik liep verder onder dekking van laag, keurig gesnoeid struikgewas, naar het laatste gebouw. Dat moest het laboratorium zijn.
  
  Bijna was ik bij de deur, weer bewaakt door een stel van die alom tegenwoordige monniken. Te midden van die klonen dié door geboorte aan elkaar gelijk waren en de monniken die door hun identieke mantels en geschoren koppen aan elkaar gelijk leken, kreeg ik het gevoel in een levensgroot marionettenspel verzeild geraakt te zijn. Alleen was iemand zijn fantasie kwijtgeraakt op het moment dat hij de verschillende karakters moest creëren.
  
  Ik liep net voorbij een schuurtje, ongeveer zo'n vijf meter van de deur af, toen hij uit het niets opdook.
  
  'Nog steeds aan het werk ... dokter?'
  
  De nadruk op het laatste woord betekende dat hij dat 'dokter' in geen honderd jaar zou slikken. Ik voelde een vermoeide heimwee naar die goeie ouwe afdeling Speciale Effecten, het vermommingdepartement in Washington. Ik klemde mijn hand om de loden pijp in mijn zak en draaide me om.
  
  De kloon stond me op te wachten met een pistool in zijn hand. 'De briljante N-3,' zei hij. Zijn lippen krulden zich tot een verachtelijke glimlach. 'Goh. wat ben je gegroeid, dokter Quoi.'
  
  Hij had geen stap in mijn richting gedaan en was nog steeds buiten mijn bereik. 'Goed.' zei hij. 'Ik heb gehoord dat jij een soort van heilige koe bent. Dus ik kan je niet doden. Maar ik weet zeker dat ze je terug willen hebben. Op weg dus.'
  
  Hij wist wat hij wilde. Hij kon me niet doden, maar hij zou me zo zeker als wat volpompen met lood als hij daar toevallig zin in kreeg. Verworven kenmerken, zoals kogelwonden. geef je toch niet aan je kinderen door. Ik moest zien hem te pakken te krijgen. maar ik moest hem bij verrassing zien te pakken. Vóór hij kon schieten. Zelfs als hij miste, zou het geluid van die .45 een heel peloton doen uitrukken.
  
  Ik bleef staan als een stuk rots. 'Schiet op,' zei hij.
  
  Ik bleef hem alleen maar aankijken met één groot, stenen smoel. 'Waarom?' zei ik. 'Waarom zou ik? Je kunt me niet doodschieten als ik niets doe. Je kunt me zelfs niet verwonden,' loog ik er achter aan. 'Het bloedverlies zou die kleine operatie die ze voor mij in petto hebben, vertragen. Als jij dus wilt dat ik me in beweging zet, zal je me eerst eens goed moeten overtuigen.'
  
  Hij aarzelde. Hij wist niet zeker of mijn geringe bijdrage aan de wetenschap waar was of niet. Hoe dan ook, ik had hem aan het lijntje. Als hij me liet ontsnappen, kreeg hij moeilijkheden. Als hij me volpompte met kogels, kreeg hij misschien nog meer moeilijkheden. Dat betekende dus dat hij was uitgedaagd tot een duel op de vuist.
  
  Hij nam de uitdaging aan. Alleen was zijn eerste keuze van wapens niet de vuist, maar de zijkant van zijn hand - karate. Ik heb een zwarte band. Maar ik had ook een zwarte loden pijp. Het was allemaal heel behoorlijk voor mekaar. Voor de tweede keer binnen een half uur had ik een lijk waarvan ik me moest ontdoen.
  
  Nou. daar had je dat schuurtje. Het was dicht. Maar dokter Quoi had daar wellicht een sleutel van. Het koste me zes vloekende pogingen maar tenslotte ging de deur dan toch open. Ik sleepte het lijk van de kloon naar binnen en deed de deur van de schuur weer op slot.
  
  De monniken stonden daar nog steeds, met neergeslagen ogen, de ingang naar het laboratorium te bewaken. Het was niet te geloven. Hoogstwaarschijnlijk waren de klonen hun broeders, maar toch hadden ze alles gezien en niets gedaan. Ik begon Tara's uitleg van de Taoïstische moraal een beetje te begrijpen. Er is geen dood en er is geen kwaad, dus als je met een van beiden wordt geconfronteerd. doe je gewoon niets. Ik stapte de deur van het laboratorium binnen.
  
  Het inwendige van dit gebouw was anders dan dat van de andere gebouwen. Er was een klein kloosterwachtkamer en grote, witte, dubbele deuren. De tiende sleutel verschafte me toegang en de deuren zwaaiden open.
  
  Ik denk dat dat wel de slechtste plaats is waar ik ooit ben geweest. Laat dat 'ik denk' maar weg. Het was de slechtste plaats waar ik ooit ben geweest.
  
  Langs de muur stond een rij grote, glazen reageerbuizen met erin groeiende foetussen. Ik zal jullie een plezier doen en de beschrijving ervan achterwege laten.
  
  Er waren ook nog andere reageerbuizen. Kleinere - met klompjes substantie, drijvend in een vloeistof. Ik telde er vijftig. Welke ervan menselijk waren en welke niet, kon ik niet zeggen. In het midden van de ruimte stond een werkbank. Erop waren kooien met kikkers en ratten en een paar guinese biggetjes, die zich vertoonden op het moment dat ik aan het koord van het licht trok.
  
  Aan de overkant van de ruimte was een kantoor. Van Quoi waarschijnlijk. Een groot glazen raam scheidde het van het laboratorium, maar het stelde hem in staat alles te blijven overzien. Tegen de muur die een hoek maakte met het raam, stond de droom van elke krankzinnige geleerde. Ongeveer zes meter werktafel volgestapeld met borrelende vaten, gevoed door elektrische verwarmingsspiralen, watercondensors en kleine gasvlammen. De hele toestand was overdekt door een soort van metalen baldakijn, zoiets als een wasemkap boven een fornuis, en van daaraf liep een onbreekbaar glazen scherm dat de hele borrelende santenkraam omsloot.
  
  Maar dat was nog niet alles.
  
  Er was nog een stel dubbele deuren aan de achterzijde van het laboratorium, net naast de deur van Quoi's kantoor. Ik morrelde wat met de sleutels en kreeg ze open. Weer was ik in een smalle gang. Er waren zes gesloten, houten deuren.
  
  Ik vond de sleutel voor de eerste.
  
  Een jonge Thailander, misschien net twintig, zat op de grond in de hoek heen en weer te schommelen. Toen hij me zag. begon hij te janken en kroop verder in zijn hoek.
  
  In een ander vertrek sprong een oude vrouw met een woeste, wezenloze blik op me af en begon met wilde, doelloze slagen tegen mijn borst te stompen. Ik greep haar bij haar arm en duwde haar beslist maar zacht terug. In plaats van mij, begon ze nu tegen de gecapitonneerde muur te beuken. Ik sloot de deur weer en dacht even na.
  
  Quoi had gezegd dat hij in het laboratorium ook experimenten met drugs deed. Vergevorderde geestveranderende drugs had hij gezegd. Nou deze twee geesten waren duidelijk veranderd. De wetenschap schrijdt voort. Ik besloot dat ik voor dat moment genoeg had gezien.
  
  Ik ging terug naar het laboratorium en bracht een bezoekje aan het kantoor van Quoi.
  
  De muren waren volgepakt met boeken en dossiers. Waarschijnlijk zijn persoonlijke archief. Ik zocht zijn bureau na. Ik wist niet wat ik verwachtte te vinden. Maar wat ik vond, was uitstekend. Een set van acht sleutels. Ik vergeleek ze met de sleutels om mijn middel die me toegang hadden verschaft tot het lab en de cellen. Ja. Allemaal hadden ze hun dubbelganger. Ik liet de kleinere set duplicaten in mijn zak glijden. Toen kreeg ik een andere gedachte en verborg ze in de rand van mijn onderbroek. Mijn verborgen kansen op winst begonnen te stijgen.
  
  Ik trok de deur van het laboratorium achter me dicht en ging naar buiten, langs de monniken met de neergeslagen ogen, de nacht in.
  
  Ongeveer halverwege het terrein zag ik iets merkwaardigs. Twee monniken die nogal verhit met elkaar aan het discussiëren waren. Het was al verrassend dat die monniken überhaupt konden praten, maar dat ze kwaad met elkaar aan het twisten waren, was nog merkwaardiger. Ik hield me verscholen achter een paar struiken terwijl ze me - nu stil geworden - voorbij liepen. Net op het moment dat ik weer in beweging kwam, leek het dat één van hen zei: 'Slap geouwehoer.'
  
  Dat heb ik natuurlijk niet goed gehoord.
  
  De rest van mijn weg over het complex legde ik zonder verdere verrassingen af. Ik wou verdomd graag dat ik een horloge had gehad. Ik moet ongeveer anderhalf uur weg zijn geweest. Ik nam aan dat ik die Quoi een twee-uur-dreun had gegeven, maar ik speelde het toch riskant. Toen ik de hoofdpoort van onze kwartieren bereikte, stonden daar twee monniken het te bewaken. Toen ik wegging hadden ze daar niet gestaan. Maar zoals alle anderen hielden ze hun ogen neergeslagen en besteedden ze geen enkele aandacht aan mij.
  
  Op de gang zag ik niemand. Snel en stil bereikte ik de deur van onze cel. Zacht opende ik de deur op een kier. Tara lag daar nog steeds. Nog steeds slapende. Ik keek door de cel naar de andere mat. Quoi lag daar nog steeds. Nog steeds slapende. Zeker van mijn zaak stapte ik het vertrek binnen. Maar zo zeker had ik toch niet moeten zijn.
  
  Een stel handen grepen me van achteren beet. Een arm sloot zich rond mijn nek. Ik probeerde me los te wringen, maar een andere hand hield mijn pols op z'n plaats en duwde mijn mouw omhoog, terwijl die arm zich steviger rond mijn hals sloot. Ik keek in het starre gezicht van een octopus. Het waren twee monniken. Ze moeten me geluidloos zijn gevolgd. Een derde had me aan de binnenkant van de deur staan opwachten. Met een injectiespuit. Dokter Quoi kwam overeind van het bed. Ik voelde de prik. Ik schudde me los van de zes sterke armen en koelde mijn woede op de eerste de beste monnik die ik binnen handbereik had. Ongeveer halverwege de actie opende het konijnenhol zich en ik begon te vallen.
  
  Dieper.
  
  Almaar dieper.
  
  Terug in Wonderland.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 24
  
  
  
  
  Tara stond over me heen gebogen en zei iets onverstaanbaars. Ze droeg haar eigen bleekroze slipje. Aan haar onderarm had ze een vierkant gazen verband. Ik liet mijn ogen op mijn onderarm vallen. Daar zat hetzelfde vierkant van gaas.
  
  Ze hadden het gedaan. Ze hadden ons geënt.
  
  Onze erfgenamen dreven al in reageerbuizen rond, ergens in dat laboratorium uit een nachtmerrie, ergens tussen de rondtrippelende ratten en opgesloten kikkers.
  
  Ik schoot van het bed.
  
  'Kalm aan,' zei ze. 'Kalm aan. Je bent nog steeds een beetje te zwak. De deuren worden bewaakt. We kunnen niets doen voorlopig.' Ze draaide zich om en begon wartaal uit te slaan. Ik schudde mijn kop als een bedroefde hond, proberend iets zinnigs uit haar woorden te schudden.
  
  Toen zag ik hem. Ze was tegen een monnik aan het praten. Die wartaal moest het zo onderhand beroemde Szoetoean-dialect zijn. Het was de tweede keer dat de ervaring verdoofd te worden, me had doen twijfelen aan mijn eigen verstand.
  
  De man zat op de grond, nog steeds met de schotel eten in zijn handen die hem naar onze cel had gebracht. Hij zag er precies zo uit als de anderen. Kaalgeschoren hoofd. Ruwe pij. Maar toen hij zijn ogen opsloeg, wist ik dat hij iets bijzonders was. Nooit eerder had ik zulke ogen gezien. Een dubbel heelal. Ze bevatten alle kennis en alle onschuld van miljoenen jaren mensheid.
  
  Tara wendde zich weer tot mij. 'Nin Tang is de abt. Hij is hier gekomen om ons te helpen. Om er ten minste zeker van te zijn dat ons eten niet wordt bewerkt. Ze waren van plan ons onder verdoving te houden.' Haar stem klonk een beetje bibberig.
  
  Ik keek naar Nin Tang, in die oneindige ogen. 'Is dat alle hulp die hij ons geeft?'
  
  Ze haalde haar schouders op. 'Ik weet het niet. Ons helpen is sowieso tegen zijn geloof in. Wat er ook gebeurt, het wordt verondersteld de wil te zijn van - nou, laten we zeggen God. Hij heeft het gevoel zich daarmee te bemoeien en dit zit hem dwars.'
  
  'Wat is dat godverdomme voor een geloof,' zei ik. 'Is het bewerken van mensen met drugs en moorden de wil van god?'
  
  Ze keek me gelijkmoedig aan. 'Hij zegt dat zijn acties geen moord kunnen verhinderen. Hij kan alleen maar invloed uitoefenen wie er worden vermoord. Als hij niets doet, vermoorden zij ons. Als hij ons helpt, vermoorden wij hen.'
  
  'En voor hem is dat allemaal één pot nat?'
  
  Ze knikte ernstig. 'Voor hem is het allemaal één pot nat.'
  
  Ik fronste. 'Waarom helpt hij ons dan tot zo ver.'
  
  'Hij zegt dat hij ons helpt om de kansen gelijk te maken.'
  
  Ik keek om me heen. We waren met ons tweeën en we zaten opgesloten in een cel. Ongewapend. Buiten waren ze met hun velen. Allemaal gewapend. 'Dit noemt hij gelijk?' zei ik. 'Ik zou wel eens met zijn bookmaker willen babbelen.'
  
  De monnik zei iets. Tara vertaalde het. 'Hij zegt dat hij je gevoelens begrijpt ... maar zou willen dat je die van hem zou begrijpen. Hij zei ...' ze aarzelde alsof ze bang was voor mijn reactie. 'Hij zei dat begrip je vrede zal brengen.'
  
  'Oh, ja? Dat is dan geweldig. Hij heeft makkelijk praten over vrede. Hier in zijn kleine Taoïstische heiligdom. Maar hoe zit het met daarbuiten? En hoe zit het met al die kneuzen die zich moeizaam door het leven vreten dank zij die papavers die hij in zijn tuintje kweekt? Vraag hem eens hoe hij daarover denkt.' Tara keek naar de grond en zuchtte.
  
  'Nou, schiet op,' zei ik. 'Vraag het hem.'
  
  Bijna tien minuten spraken zij over en weer. Het moet heel interessant zijn geweest. Nin Tang nam lange, bedachtzame pauzes en sprak met een treurige stem. Ten slotte zei hij iets dat Tara zich deed omdraaien.
  
  'Van die opium wist hij niets,' zei ze. 'Hij weet niet veel over wat zich daarbuiten afspeelt. Hij brengt al zijn hele leven hier door. Maar hij zegt dat hij gelooft - door het vuur in jouw stem, zei hij - dat jij dicht bij de bron bent van de universele energie. Toen zei hij me jou te waarschuwen dat niet alle monniken hier monniken zijn. Sommige van hen ... ongeveer de helft ... ongeveer honderd ... zijn KAN-guerrillero's.'
  
  Zelf had ik al zoiets gedacht. Dat verklaarde de monniken die ik had zien redetwisten en die monniken die me hadden gegrepen om me vol te spuiten. Maar het laatste paar dat ik had gezien zag er precies zo uit als alle anderen. Tot en met de neergeslagen ogen. Ik haalde mijn schouders op, terwijl ik een doffe woede voelde opkomen. 'Geweldig,' zei ik. 'Prettig om te weten. Dus de helft van hen is guerrillero. Maar als ze er ,dan allemaal hetzelfde uitzien, hoe kunnen we ze dan herkennen?'
  
  Tara bracht de vraag over en wendde zich weer tot mij. 'Hij zegt dat we dat feitelijk niet kunnen.'
  
  Ik kwam overeind en begon door de cel heen en weer te benen. 'Nou. als dat dan zijn geweten kan geruststellen: hij heeft ons iets verteld en hij heeft ons niets verteld. Dit soort raadseltjes zal wel precies in zijn straatje passen.'
  
  Nin Tang stond op. Hij moest weg, zei hij beleefd. Maar hij zou terugkomen bij onze volgende maaltijd. Tot dan verliet hij ons met een aantal Taoïstische gemeenplaatsen: 'Aktie geeft minder antwoorden dan gedacht wordt.'
  
  'Ideeën zijn machtiger dan wapens.' Waaraan hij in een plechtig slotwoord toevoegde: 'Op de Dag der Wonderen komt alles terecht.' En opnieuw, dat begrip de sleutel tot vrede was. Dat soort gepraat maakt me werkelijk gek. Maar hij schonk me met die oude ogen een blik ten afscheid en even voelde ik me zonder gevoel. Even wist ik alle antwoorden en die antwoorden waren allemaal goed.
  
  Hij was weg en ik hoorde zijn sleutel onze deur afsluiten. Het geluid bracht me terug tot de wrede werkelijkheid. Ik wilde mijn vuist ergens doorheen slaan. Maar het enige in de buurt was Tara. Ik bleef door de kamer heen en weer lopen. 'Het mooie is dat jij nu kwaad bent op mij,' zei ze. 'Wat had je dan gedacht? Dat ik hem in tien minuten tot een overtuigd AXE-agent zou bekeren.'
  
  'Je had het op z'n minst kunnen proberen, schat. In plaats van die blabla tegen mij te herhalen, dat begrip me vrede zou brengen.'
  
  'Mijn god. wat ben jij stom.'
  
  'Ah. Fijn. Eindelijk komt het eruit. Jij bent slim en ik ben oliekoekedom.'
  
  Ze zuchtte. 'Dat zei ik niet.'
  
  Oh nee?' Ik raapte één van de kussens van de vloer op en zwaaide ermee naar haar. Het staat allemaal hier schatje, op de verborgen microfoon. Wil je dat ik het afspeel?'
  
  Weer zuchtte ze. 'Nou, dat bedoelde ik niet. Ik bedoelde alleen maar te zeggen, dat als jij het nu eens begreep ...'
  
  'Jaja. Ik weet het. Dan zou ik eindelijk vrede vinden.'
  
  'Ja,' zei ze. Ze schudde haar hoofd en raapte een ander kussen op dat ze naar me toe wierp. Dat deed het dan. Ik gooide het kussen dat ik in mijn hand hield naar haar. Ze dook opzij, verloor haar evenwicht en belandde weer op het matras. Vandaar begon ze me met kussens te bekogelen, die ik weer naar haar teruggooide. Ze kwam overeind met een groot oranje kussen en begon mij ermee af te tuigen. Ik greep haar vast en duwde haar weer terug op het matras en we begonnen elkaar woest te kussen. Dat kalmeerde ons wat. We hijgden wat harder en vochten wat zachter. Toen was ik in haar. Het was precies zoals het altijd met ons samen is geweest. Alleen op het laatste moment flitste er een gedachte door mijn hoofd. Ik trok terug. 'Maak je maar geen zorgen,' zei ze. 'Als ze van ons willen dat we een superbaby voor ze maken, zullen ze nog een paar weken moeten wachten.' Maar het lukte niet. Het idee dat KAN wilde dat we zouden naaien was een afknapper. Ik ging van haar af en gaf haar een tedere kus. 'Sorry, schatje. Ik ben bang dat ik bang ben dat risico te nemen.'
  
  Na enige tijd zei ze: 'Je hebt gelijk. Ik loog tegen je. Ik zou nu een baby van jou kunnen krijgen.' Ze kuste me. Ik wil best een kind van je.'
  
  'Nu?'
  
  'Als we hieruit komen wil ik dat. En ... niet zo ... nou, ik zou niet willen dat zij het kregen. Ik zou ... mezelf nog liever van kant maken dan dat. Maar ik geloof in jou, Nick,' zei ze glimlachend. 'Ik denk, zoals die man zei, dat jij dicht bij de bron der dingen bent. Ik geloof dat je edel van karakter bent en een gelukkig gesternte bezit, wat die man ook zei. Ik geloof dat je ons hieruit krijgt.'
  
  Daarover moest ik nadenken. Ik ging staan, wond een handdoek om me heen en begon weer te ijsberen. Op dit moment zou ik mijn edele karakter graag ruilen voor een sigaret. Ik keek uit het raam. Het was halfweg de middag. Ik had een halve dag verloren. 'Ik heb het laboratorium gevonden,' zei ik tegen haar. 'Kom hier.'
  
  Ze maakte een sarong van een katoenen laken en kwam naar het - raam. We waren plotseling heel ingetogen. Ik wees naar het laboratorium en beschreef haar de indeling. Ik liet haar de sleutels zien die ik uit het bureau van Quoi had weggenomen. Ik had ze nog steeds. 'Het enige dat we nu moeten doen, is hier vandaan zien te komen.'
  
  'Denk je dat je daarin slaagt?' vroeg ze rustig.
  
  'Natuurlijk,' zei ik. 'Gouden ziel en gelukkig gesternte? Natuurlijk. Hoe kan ik missen?'
  
  Ze liet een zware zucht ontsnappen en beet in mijn oorlel. 'Stort in mekaar,' zei ze.
  
  Een sleutelbos rammelde bij de deur. Beiden maakten we een snelle duik naar onze gescheiden matten waar we deden alsof we in coma waren, zodat wie dan ook tevreden zou zijn dat we nog steeds buiten westen waren.
  
  De deur sloot zich weer. Ik keek naar het dienblad met voedsel. 'We kunnen maar beter gaan eten,' zei ik. 'Het eten wordt verondersteld ons onder invloed te houden.'
  
  'Mmmm.' Ze kronkelde zich van haar mat af als een model van een tekenklas. 'Ik ben blij dat het niet bewerkt is. Ik geloof dat ik honger heb.' Ze droeg het blad naar de lage tafel en tilde de deksel van de nog steeds dampende schotel.
  
  Toch snoof ze er wantrouwig aan. Ze geeuwde. 'Maak je geen zorgen,' zei ik. 'Het is Chinees eten. Over een uur ben je weer wakker.' Ze trok een vies gezicht naar me.
  
  We aten. Hongerig. Het was eenvoudig eten, rijst met wat groente. Maar het smaakte best en het vulde tenminste. Ik keek naar Tara en voelde me weer hongerig. Maar dat moest wachten. Op een andere plaats en op een andere tijd. Ze voelde mijn blik op haar en keek op, glimlachte verlegen en richtte haar aandacht weer op het bord.
  
  Ik probeerde het te begrijpen. Die plotselinge verlegenheid. Er was nog een hoop aan haar dat ik moest begrijpen. Mijn reactie op vrouwen is normaliter simpel. Als ik vragen heb, zijn ze van de soort die je gemakkelijk met ja en nee kunt beantwoorden. Alleen was er deze keer helemaal niets eenvoudigs in de buurt. De vragen niet en de antwoorden niet. Die vrouw en mijn gevoelens voor haar niet. De eenvoudige benamingen waren nu niet van toepassing.
  
  Ze was geen gebrilde, knappe meid met lef en evenmin een kalender pin-up, hoewel ik me geen maand kon voorstellen die er door haar niet beter zou uitzien. Ze hoorde zowel in categorie A als categorie B thuis. Een als heus gewaarmerkt wetenschappelijk genie en een te gek stuk. Ze was slim en sexy. Zachtmoedig en opwindend. Ze stimuleerde me, ergerde me, daagde me uit, vrolijkte me op. en mocht dat directe brein me ergeren, het wond me ook op.
  
  'Wat dacht je ervan om aan het werk te gaan?' vroeg ik.
  
  'Hoe,' zei ze, 'had je je dat voorgesteld?'
  
  Ik duwde het blad van me af en onderdrukte het verlangen naar een sigaret. Dat ze Tara's laser hadden afgenomen was één ding, maar mij mijn sigaretten afnemen was folteren.
  
  'Ik heb wat nagedacht over die monniken,' zei ik. 'En ik heb een idee. Ben je in staat om wat snel praatwerk te verrichten?'
  
  'In het Szoetoean-dialect?'
  
  'In het Szoetoean-dialect.'
  
  'Ik dacht van wel. Ga door.'
  
  'Goed, de helft van die monniken hier zijn agenten van KAN, niet? Er zijn er zo ongeveer honderd van hen en ze kunnen elk moment het toneel komen oprennen om onze plannen in het honderd te sturen. Dus we moeten ze zien te vernietigen. Of op z'n minst zien aan de roulatie te onttrekken.'
  
  'Goed. Maar hoe weten we wie het zijn?'
  
  'Dat kunnen we niet. Dat is het punt. Alleen de echte monnik zou dat kunnen.'
  
  Tara fronste. 'Ik betwijfel of we hem ervan kunnen overtuigen het ons te vertellen, als je dat soms dacht. Niet als hij weet dat we van plan zijn die agenten gevangen te nemen, of misschien nog wel erger.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Ik wil helemaal niet dat hij het vertelt. Ik wil dat die echte monniken de agenten gevangennemen - of nog erger.'
  
  Een moment staarde ze me alleen maar aan. 'En nu je toch bezig bent.' zei ze, 'wil je misschien ook van me dat ik het laat regenen, of misschien dat ik wat goud spin uit stro?
  
  Ik glimlachte. 'Ik geloof helemaal niet dat het zo moeilijk is.'
  
  'Dat kun jij gemakkelijk zeggen. Welk argument stel je voor dat ik gebruik? Ik bedoel, hoe overtuig je mannen die toegewijd zijn aan de gedachte van nietsdoen, iets wel te doen? En ten tweede: mocht je ze weten te overtuigen, welk wapen stel je hun dan voor te gebruiken?'
  
  Ik ging weer staan en beende heen en weer door het vertrek. 'Voor dat eerste gedeelte van je vraag reken ik op hun instinkt tot overleven.'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Lukt niet. Ze zijn niet bang voor de dood.'
  
  'Dat weet ik. Maar ik bedoel niet hun persoonlijk overleven. Ik bedoel het overleven van hun geloof. Kijk, er is maar één reden waarom ze met KAN samenwerken: het redden van hun klooster. Dit moet het laatst overgebleven bolwerk van Tao in heel Indo-China zijn. Zo niet in de wereld.'
  
  'Dus?'
  
  'Dus - als deze monniken sterven, sterft hun geloof met hun. KAN is geenszins van plan nieuwe monniken binnen te laten. Deze plek zal een KAN-fort worden, geen Taoïstische heiligdom. Tenzij zij ervoor willen vechten. In dit geval is het nietsdoen zichzelf ongedaan maken.'
  
  'Maar zonder hun bescherming zijn ze toch ook al ongedaan gemaakt?'
  
  'Met behulp van ons zouden ze zich ergens anders opnieuw kunnen vestigen.'
  
  Eén minuut sloot ze in gedachten haar ogen. 'Ik weet het met. Voor zover ik het zie, klinkt het prachtig. Maar ik ben dan weer zo'n pragmatische Amerikaan en wij hebben met een heel ander soort denken te maken.'
  
  'Dat geloof ik niet,' zei ik. 'Ik denk dat alle idealisten toch wel hetzelfde zijn. Ze zijn bereid om voor hun ideeën te sterven, maar niet bereid door hen hun ideeën te laten sterven.'
  
  Er lag nog één waterkastanje op de schaal. Ze nam hem tussen haar vingers en nam een hap. Ze glimlachte. Een aardige gedachte,' zei ze. 'In ieder geval is het het proberen waard. In feite is er eigenlijk maar één probleempje.'
  
  Ik zuchtte. 'Wat?'
  
  'Hoe zegje "idealist" in het Szoetoean?'
  
  Ik gooide een kussen naar haar.
  
  'Nee, nee.' zei ze. 'De quiz is nog niet voorbij. Hoe zit het met deel twee?'
  
  'Welk deel twee?'
  
  'Wat moeten ze als wapen gebruiken?'
  
  'Oh dat,' zei ik glimlachend. 'Die uit het kantoor van Lao Tzen.' Ik moest even wachten tot ze op gelijk niveau met me was. Het kostte haar niet al te lang.
  
  'Goeiegod. De wapens aan de muur.'
  
  'De wapens aan zijn muur. Daar hangen zo ongeveer een honderd stuks en er zijn ongeveer honderd echte monniken. En mijn leraar rekenen zou zeggen dat dat één per stuk geeft.
  
  'Hé, maar wacht even. Volgens mijn geheugen is dat glas tegen de muur onbreekbaar, staat het onder stroom en zit het op slot.'
  
  'En mijn gezonde verstand zegt me dat waar een slot is, ook een sleutel moet zijn. En dat waar elektriciteit is, ook een schakelaar bestaat. En één van de monniken in de kwartieren van Lao Tzen moet weten waar die zijn.'
  
  Ze keek me even ernstig aan, liet toen een giechellachje horen, sprong op me af en knuffelde me. 'Soms,' zei ze, 'ben je volmaakt schitterend.'
  
  'En je hebt nog niets gezien,' zei ik.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 25
  
  
  
  
  De Dag der Wonderen begon die nacht.
  
  Het eerste wonder geschiedde toen Tara een pakje sigaretten uit die Mary Poppins-handtas van haar tevoorschijn toverde. Misschien denk je niet dat dit wonder op één lijn staat met het doen vloeien van bloed uit steen, maar dan ben je niet zo verslaafd aan het roken als ik. ('Nou, waarom zei je dan niet dat je er één wilde,' zei ze met de eenvoudige verbazing van een twee-per-dag-graag roker.)
  
  Het tweede wonder liet wat langer op zich wachten. Ongeveer een uur om precies te zijn. Maar toen Nin Tang weer vertrok met ons etensblad, stemde hij erin toe met zijn Hoge Raad te spreken. Als die instemde, zou hij meedoen aan mijn plan.
  
  Het derde was misschien dan niet helemaal voor de volle honderd procent te kwalificeren als wonder, maar ik ben bereid de goten hun deel te geven en de eer te delen. Want om te beginnen was het feitelijk niet een idee van mezelf. Als ik Taras laatste lucifer niet had gebruikt, was ik misschien nooit naar de kast gegaan om te kijken wat er nog in mijn zakken zat en had ik wellicht nooit die drie prachtige fiches gevonden, die ik uit het Grenada Casino had weggepakt, met de geelkleurige knock out druppels. Op de een of andere miraculeuze wijze waren de fiches in de naden van het jasje achtergebleven.
  
  De timing was ook behoorlijk miraculeus. Want nog geen vier seconden daarna klonk de sleutel in de deur en kwam de KAN-monnikbewaker binnen om ons te controleren; te kijken of we nog volgens schema op onze drugreis waren.
  
  Het was maar een paar uur na onze laatste bewerkte maaltijd en we werden verondersteld ergens op reis te zijn tussen Ver Heen en Helemaal Weg. Want hij had dan wel een wapen in zijn hand, maar hij was niet op zijn hoede. En toen hij zich over mij heen boog om me eens van dichtbij te bekijken, was het niet moeilijk meer voor me om hem te steken met de fiche die in mijn handpalm zat weggeborgen. Ik nam het wapen maar. Een Nagant, van vreemde Russische makelij. Een 7.65 zevenschots revolver.
  
  Ongeveer tien minuten daarna kwam zijn maat, zoals ik al had verwacht, kijken wat er aan de hand was. Maat hoorde wat er aan de hand was; uit de eerste hand.
  
  Nu was het tijd om tot aktie over te gaan. Ik wist niet wat de uitslag was van de vergadering van Nin Tang, maar de situatie lag daar nu. En ik ben niet iemand die zijn gelegenheid voorbij laat gaan.
  
  Tara en ik verkleedden ons in de kleren van de monniken, zetten de kappen op om onze hoofden te bedekken. Dit was weer zo'n rottige vermomming en Roscoe's oude moeder draaide zich nu wellicht om in haar graf. Maar monniken kwamen tenminste in alle maten en lengtes voor, dus onze bouw en lengte zou ons niet verraden. Ik sloot de deur tussen ons en onze bewusteloze bewakers en we glipten zonder moeilijkheid het gebouw uit en staken het door de nacht verduisterde terrein over.
  
  Naar het laboratorium.
  
  Tara voelde zich helemaal thuis tussen de borrelende vaten en de ingewikkelde apparatuur. Snel identificeerde ze de drie maanden oude klonen. Lao Tzen's nieuwe gezin. De andere dingen waren apen, zei ze. Toen staarde ze als door de bliksem getroffen naar een rij reageerbuizen. 'Die van ons,' zei ze schor. En ze wendde zich af.
  
  Ik stond op wacht terwijl zij een kast vol chemische producten doorsnuffelde en probeerde uit te denken wat ze ermee kon doen. 'Wat denk je,' zei ze ten slotte. 'Ik zou de klonen kunnen afmaken door vergif aan hun voeding toe te voegen. Maar dan zou het lab nog intakt blijven en Quoi kan morgen weer beginnen met het uitbroeden van een nieuwe groep ...' Ze verviel in gepeins terwijl ze met haar nagels tegen haar tanden tikte.
  
  'Of?'
  
  'Of... ik zou wat glyceroltrinitraat kunnen maken en dat zou alles afmaken.'
  
  'Glyceroltrinitraat?'
  
  'Nitroglycerine voor jou.'
  
  'Hetzelfde voor jou.' Ik glimlachte.
  
  'Nou?'
  
  'Ja. Ga je gang. Nitroglycerine. Ik zou ze niet graag een tweede kans willen geven.'
  
  Ze ging aan het werk, tilde het glazen scherm op dat de borrelende chemicaliën afsloot. Ze koos een grote, ronde kolf vol heldere vloeistof die druppelsgewijs gevoed werd uit een buis ernaast met een andere heldere vloeistof. Het ding stond op een verwarmingsspiraal en maakte grote, luidruchtige bellen. Een condenseerkolom was bovenop de kolf geplaatst en koud water hield de temperatuur gelijk, terwijl een automatisch roerapparaat de zaak door elkaar roerde. Ik nam maar niet de moeite haar te vragen wat die zaak in werkelijkheid was. In ieder geval gooide ze de hele troep door de afvoer.
  
  Daarna nam ze twee andere vloeistoffen af, allebei kleurloos; deed er één in een kolf en de andere in de voedingsbuis. Had ik ooit twijfel gehad, dan was die nu verdwenen. Zij had inderdaad reden om hier te zijn. Ze werkte met het snelle, doelmatige gemak van de één of andere roodharige, bruingemutste. goede fee, die het salamanderoog mengde met de tranen van een eenhoorn. Ze zette de condenseerbuis en het roerapparaat weer terug op hun plaats.
  
  'Goed,' zei ze. En toch bracht de Dag der Wonderen zijn eerste valse noot voort.
  
  Maak daar maar meervoud van.
  
  Die valse noten waren - van links naar rechts - Wing Po. Dr. Quoi en een tiental nepmonniken met een tiental grote, echte revolvers. Van die maffe Nagant zevenschieters.
  
  Ik ben niet gemakkelijk te intimideren. Was ik alleen geweest, dan had ik Quoi als gijzelaar geprobeerd. Maar zelf kenden ze ook die gijzeltheorie. Twee van de monniken gingen op Tara af. duwden haar hun revolver in de rug, terwijl Wing Po me beval mijn wapen te laten vallen.
  
  Ik zuchtte. En liet het vallen. Het begon een slechte gewoonte te worden door hem gevangengenomen te worden.
  
  Dat vertelde ik hem.
  
  Hij zei dat het tijd werd met die gewoonte te breken. Dat dit de laatste gevangenneming was. Dat ik niet weer zou ontsnappen. Quoi voegde eraan toe dat het tijd werd dat ik een nieuwe gewoonte zou aanleren. Hij was met iets aan het experimenteren geweest, maar had het nog niet op mensen uitgeprobeerd ... Ruw werden we naar een van de cellen achterin het laboratorium gebracht. Naast de cel van de oude mevrouw die tegen de muren beukte en die van de jongeman die teruggezakt was in zijn kinderjaren. Ze smeten ons naar binnen, smeten de deur dicht en toen klonk het zware geluid van de grendel die ervoor werd geschoven.
  
  De voetstappen verdwenen.
  
  De ramen waren getralied. De cel was klein. Binnen was er niets anders dan de gecapitonneerde muren. We zaten in een gecapitonneerde cel. En zij waren op het punt ons zo gek te maken dat die gecapitonneerde cel van dienst kon zijn. Ze stonden tenminste op het punt dat te proberen.
  
  Het enige dat ik wist, was dat ze daarin niet zouden slagen. Kamikaze is mijn stijl niet, maar ik had nog steeds mijn gasbom, weggestopt in mijn juwelenkistje. Zou ik die af laten gaan in de beperkte ruimte van de cel, dan zou hij ons met zich meenemen. Maar Quoi zou ik tenminste te pakken krijgen. Ik zou bij m'n schepper aankomen, terwijl mijn vermogens nog intakt waren. Dat is trouwens de enige manier om te gaan. Ik geloof niet dat hij gekken tot zijn muziekkamer zal toelaten.
  
  Ik keek naar Tara. Ze was dodelijk verschrikt. Ik herkende de verschijnselen. De opengesperde ogen, het uitdrukkingloze gezicht. Ontzetting is anders dan angst. Angst laat je op volle toeren draaien. Ontzetting verlamt.
  
  Ik nam haar in mijn armen en trachtte haar op te beuren. Ik probeerde de stijve angel van de angst uit haar te knijpen. Ze huiverde nog steeds. Ik schudde haar door elkaar. Ik sloeg haar. 'Schiet op jij, trut. Knijp er nu niet tussenuit. Ik heb je nodig.'
  
  Ze begroef haar nagels in mijn arm. 'Het spijt me,' zei ze met een verstikt stemmetje. 'Ik ben ... ik ben werkelijk bang. 'Verdomd dat je gelijk hebt,' zei ik. 'Hoe denk je dat ik me voel?'
  
  Ze keek me verbaasd aan. 'Bang?'
  
  'Christus,' zei ik. 'Als ik dat niet was, was ik nu klaar voor deze gecapitonneerde cel.'
  
  Ze legde haar hoofd tegen mijn schouder en hing daar maar wat. 'Waarom voel ik me nu beter in plaats van slechter?'
  
  'Omdat je met een man zit opgesloten in plaats van met een machine.' Ze schonk me een dun glimlachje. Nerveus, maar desondanks een glimlach. 'Als dat zo is,' zei ze, 'waarom staat er dan "Made in Japan" op je kont?'
  
  'Omdat ik daar gemaakt ben,' zei ik, haar volgend in haar manier. Ik ging met mijn hand door mijn haar. Ze maakte een imitatie van zichzelf, maar ze had zichzelf tenminste weer in de hand.
  
  'Schiet op,' zei ik, 'laten we verstandig zijn. Ten eerste: wanneer gaat dat vervloekte ding ontploffen?'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Maak je daar maar geen zorgen over. Als ik het koude water had afgesloten, waren we nu al dood geweest. Maar het moet 240 graden bereiken om te kunnen exploderen en dat bereikt het niet uit zichzelf. Ik heb ook kans gezien die glazen kap weer te laten zakken. Ze zullen niet eens weten dat ik de chemicaliën heb verwisseld, in feite doden ze misschien zelf hun klonen. Wat er eerst in zat was ... nou laten we zeggen het klonenvoer.'
  
  'Goed dan. Wat Quoi en zijn lolspuit betreft heb ik een idee.' Ik ging ervan uit dat als Quoi hier terugkwam, hij wellicht niet met een heel peloton zou komen. Een paar monniken en een paar Nagants waren waarschijnlijk wel voldoende. Zou hij denken. Ik vertelde aan Tara wat ik in gedachte had.
  
  
  
  Ze maakten geen haast terug te komen. Misschien duurde het gewoon een beetje lang om de formule van Dr. Quoi klaar te maken.
  
  We posteerde onszelf aan weerskanten van de deur. Tara stond rechts. Als de deur openging zou zij erachter staan.
  
  De zware stilte hoopte zich op en drong onze cel binnen. Als mevrouw naast ons tegen de muur aan het beuken was. dan begroef de opvulling het geluid. Ik zei tegen Tara dat ze wat moest gaan slapen als ze dacht dat ze het nodig had. Ze dacht dat ze het nodig had. Ik bleef wakker en waakte over de stilte. Wachtend op het moment dat die verbroken zou worden.
  
  Ik vroeg me af wat voor soort drug Quoi voor ons in petto had. Ik moest blijven denken aan die oude Science fiction-films waarin de scheikundeprof van de universiteit zijn studenten in reuzenkevers verandert. Of die waarin de astronauten een overdosis aan maanstralen krijgen en in een krankzinnige cactus veranderen. Carter Ontmoet De Veile Dokter Griezel. Binnenkort in dit theater. Twee zakjes popcorn en plenty coca cola. Daarna ga je thuis liggen vrijen op de divan.
  
  Tara bewoog zich even in haar slaap. Ik schatte dat het zo ongeveer zes uur in de ochtend was. De vogels waren al een uur op en aan de gang; en licht viel naar binnen door de getraliede ramen. Ik schudde haar wakker.
  
  De eerste minuut van bijkomen is het moeilijkst. Ik keek toe hoe ze opnieuw orde schiep in de waarneming van mijn bruine pij en op de gecapitonneerde muren. Ze wreef met haar handen over haar ogen. 'Hoe laat is het?' Ze keek om zich heen. 'Oh.' Ze was dus eindelijk weer in het land der levenden. 'Ik neem aan dat we dat niet weten, wel?'
  
  'Tijd om op te staan,' zei ik.
  
  'Ik had zo'n lekkere, veilige droom. Ik droomde dat we ...'
  
  'Ssst.'
  
  Ik hoorde de deur naar de gang opengaan. De deur van het laboratorium. Tara ging weer liggen, precies in die hoek die we geoefend hadden. Als de deur openging was haar lichaam verborgen, maar haar hand kon er nog net bij. Ze was klaar voor de aktie. Wat haar betrof was de timing perfekt. Ze was lang genoeg wakker om kwiek te zijn en nog niet lang genoeg om bang te zijn. Ik legde me aan de andere kant van de deur met mijn hoofd tegen de muur. Slapend.
  
  De deur ging open. Twee gewapende monniken flankeerden dokter Quoi. In Quoi's hand was een injectiespuit.
  
  Het ging snel en het ging goed.
  
  De eerste KAN-monnik porde me met zijn revolver. Tara's hand verscheen vanachter de deur. De tweede monnik voelde een lichte steek in zijn blote voet. De laatste van de Grenada fiches. Ik haalde uit en greep naar de revolver tussen mijn ribben. Hij schoot in de het wilde weg, in de gecapitonneerde muur. Quoi dook ineen. De tweede monnik zakte in elkaar. Bewusteloos. Nu had ik het wapen in mijn hand. De eerste monnik kreeg twee kogels. In zijn maag. Quoi begon weg te rennen. Ik liet hem struikelen en hield hem vast, terwijl Tara de spuit greep en hem koekje van eigen deeg gaf. Zijn ogen draaiden weg. Van de angst. Hij viel flauw. Ik pakte het tweede wapen van de grond en overhandigde het aan Tara. Toen nam ik de sleutel en sloot Quoi en zijn vrienden op in de cel.
  
  Opnieuw waren we vrij. Dat betekent dat ik uitzonderlijk slim ben of uitzonderlijk stom. Kies maar uit. Maar vertel me het antwoord maar niet...'
  
  Tara leunde tegen de muur en sloot haar ogen. 'Kan ik nu flauwvallen?' Ze was werkelijk erg beverig.
  
  'Denk je dat je het nog een uur volhoudt?'
  
  Ze zuchtte en kwam weer rechtop. 'Beloften, beloften.'
  
  'Laten we gaan,' zei ik.
  
  'Wacht even.' Ze gaf me de revolver terug die ik haar had gegeven. 'Hou die even vast, wil je.' Ze maakte het koord van haar monnikspij los. De monnik was een man van mijn grootte geweest en de zoom van het geval sleepte zo'n vijftien centimeter over de grond. Ze trok het op tot het boven haar enkels viel. 'Hou dit nu even vast.' Ik hield de stof op, terwijl zij het koord weer stevig vastknoopte en het overtollige weefsel eroverheen vouwde.
  
  'Ik weet het,' zei ze. 'Vogue haalt het niet, maar het is beter als ik hard moet lopen.' Ze nam haar wapen weer terug. 'Goed. Waarheen baas?'
  
  'Naar het lab.'
  
  We liepen op de deur af en ik opende die op een kier. Ik gebaarde Tara weg te blijven. Binnen waren twee laboratoriumassistenten bezig. Ze waren gekleed als monniken, maar hun pijen waren bedekt door witte laboratoriumjassen, die nou niet precies Esquire zouden halen. Ze werkten aan de overkapte werkbank, maar hadden Tara's creatie niet aangeraakt.
  
  Ik gleed door de deur naar binnen en stapte stil door het vertrek. Toen ik op ongeveer drie meter achter ze was, zei ik: 'Blijf daar en steekje handen op. Draai je langzaam om.'
  
  Ze deden wat hun gezegd was. Ik riep Tara.
  
  'Wat hebben we in die medicijnkast om ze een paar uur koest te houden?'
  
  Ze liep naar de planken met de magische drankjes en bestudeerde de sortering. 'Mmmm, wat dacht je van ... wat dacht je van een beetje amobarbital? Dat is genoeg voor een fijne, vredige slaap.'
  
  'Mij best.'
  
  Ze begon de injektiespuiten klaar te maken. 'Waar geef je de voorkeur aan?' vroeg ze. 'Gewone slaap of coma?'
  
  'Jezus,' zei ik. 'De keus is aan de koper hoor.' Ik hield mijn ogen op de twee monniken. Eén van hen bewoog voorzichtig met zijn hand over de werkbank.
  
  Slaap dan maar,' zei ze en vulde de injectienaalden voor de helft.
  
  Ik vuurde op de beker waar hij zijn hand naar uitstrekte. Het glas versplinterde en de gele vloeistof liep weg. Het vrat stukken weg van het blad van de werkbank.
  
  We keken er allemaal naar. Ik schudde mijn hoofd. 'Ik geloof dat je beter daar weg kunt gaan. Ik zou niet willen dat je iets overkwam.' Eén moment bewogen zij zich niet. 'Ik heb nog vijf schoten en ik schiet heel erg goed. Je hebt dus echt maar één keus. Slaap ...' ik wees naar Tara en de naalden, 'of dood.'
  
  Ik zwaaide met mijn revolver. Ze gingen van de werkbank weg en liepen naar het midden van het vertrek.
  
  Ik weet niet waarom ik ze liet kiezen. Het was zoiets als het in koelen bloede neerschieten van ongewapende mensen. Misschien was het meer poëtische straf vóór ze in de lucht vlogen met Quoi en het laboratorium. Ik hield ze de revolver onder de neus, terwijl Tara hen de spuiten toediende, nawrijvend met alcohol, alsof het nog iets uitmaakte. Goede gewoontes raak je even moeilijk kwijt als slechte.
  
  Bij de tiende tel droomden ze van een betere wereld. Ze draaide zich naar mij om. 'Wat nu?' ze probeerde bedaard te klinken, maar haar stem was beverig.
  
  'Je kunt nog steeds niet flauwvallen,' zei ik, 'als ie dat soms denkt.'
  
  'Mag ik dan gaan zitten?'
  
  Ik glimlachte haar toe. Vanwege haar vreemde combinatie van bekwaamheid en teergevoeligheid, kracht en zwakheid, vrouw en kind. Ze ging zitten en ik kuste haar boven op haar hoofd.
  
  'Jé moet nog één ding doen, schattebout.'
  
  'De nitroglycerine.'
  
  De nitroglycerine. Kun je die sterk genoeg maken om de hele tent op te blazen? Ik bedoel, inclusief onze briljante ster. Dr Quoi?'
  
  Ze knikte. 'Inclusief zijn kantoor en al zijn papieren.'
  
  'Doe dat dan.'
  
  Ik dacht plotseling aan de onschuldige slachtoffers in de cellen. De jongen, de oude vrouw en wie verder het fantastische geluk gehad mocht hebben een menselijk guinees biggetje te zijn voor dokter Quoi's krankzinnigheid. Ik frunnikte met mijn set van acht sleutels. Sleutels van cellen. Op de een of andere manier moest ik zien die mensen te redden. Maar hoe verklaar je die mensen die buiten het bereik van elk zinnig woord zijn wat je aan het doen bent? Hoe kun je tegen ze zeggen: 'Volg me. Wees gerust.' Tegen mensen die in een monsterachtig, oorverdovend geraas van zichzelf leven?
  
  Ik liep naar de medicijnkast en pakte het spul dat Tara tegen de monniken had gebruikt. 'Hoeveel hiervan is voldoende voor een gewone verdoving?'
  
  'Oh ... vijfhonderd milligram is al voldoende. Je kunt het daarmee vermengen? Ze wees naar een fles met een heldere vloeistof. 'Weet jij hoe je iemand een injectie moet geven?'
  
  Ik knikte. En begon het kalmerende middel te mengen.
  
  'Goed. Ik ga proberen die lui hier uit te krijgen. Naar de tempel, als ik het haal. Daar zullen ze zeker voor een tijdje veilig moeten zijn ... ? Ik keek naar de beker in haar hand. 'Als ik met terugkom hier, weet je dan hoe je dat spul moet gooien?
  
  'Je gooit het niet, schat. Je sluit gewoon het water af en draait de verwarming wat hoger?
  
  'En je smeert hem als de gesmeerde bliksem?
  
  'En je smeert hem als de gesmeerde bliksem? herhaalde ze. 'Goed. Ik zal mijn best doen hier terug te komen om jou op te halen. Anders tref je me bij de tempel? Ik ging weg.
  
  'Nick?'
  
  Ik keerde me om. 'Wat is er, schatje?
  
  'Zorg dat je daar bent. En in orde? Het leek op een gebedje. Ik zette de fles en de naald neer en nam haar in mijn armen. Ik voelde heel haar zachtheid onder de ruwe stof. Ik voelde mezelf iets zachter worden door haar kloppende warmte, die aanstekelijke warmte die zich door mijn lichaam verbreidde en in mijn hart terechtkwam. Er is een woord voor. Dat grappige woord dat ze op Valentine's kaarten drukken en honderdmaal per uur door de jukeboxen slingeren. Ik kuste haar. Ik kuste haar hallo en tot ziens, ik wil jou en ik hou van jou en zij hield me vast alsof ik een deel van haarzelf was geworden. 'Alles komt goed,' fluisterde ik. 'Alles komt in orde.'
  
  Ze liet haar hoofd hangen. 'Ik weet wat daarbuiten is,' ze sloot haar ogen. 'Al die mannen met al die pistolen?
  
  'Nou, op dit moment zijn ze niet naar mij op zoek. Die denken dat ik hier in een soort van bijgoochem zit te veranderen.'
  
  De ogen die ze naar me opsloeg, waren zonder begrip.
  
  'Een plant,' verduidelijkte ik. 'Een product van Dr. Quoi's magische elixer. Als ik het dus goed speel, kan ik buiten de moeilijkheden blijven. Daarbij,' ik hief haar kin op, 'heb ik in mijn leven al vaker tegenover een heleboel mannen met een heleboel pistolen gestaan. En ik leef nog steeds.'
  
  Ze probeerde te glimlachen en faalde daar jammerlijk in.
  
  'Kop op,' zei ik. 'Ik ben onkwetsbaar. Edel en met een gelukkig gesternte, weetje nog? Daarbij krijgt de held nooit iets. Je hebt voldoende verhalen gelezen om dat te weten.'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Dit is geen verhaal. Dit is de werkelijkheid.' Ze pauzeerde even. 'Peter Hansen was ook zo'n held en hem overkwam wel wat.'
  
  Ik had Hansen één keer ontmoet. Een aantrekkelijke knaap en een scherpschutter. Hawk had hem een werkelijk talent genoemd. Maar Hansen was iets overkomen. Niet dat grote, definitieve vaarwel, maar iets dat misschien nog wel erger was. Ze hadden Hansen in zijn wervelkolom te pakken gekregen. Een .45 had de zenuwen verscheurd die je in staat stellen dingen te doen als lopen. En neuken. Ik verjoeg de gedachte zo snel mogelijk. 'Dat is een ander verhaal,' zei ik. 'Niet het mijne. Niet het onze.'
  
  Weer kuste ze me, haar oogleden knipperden door een nieuwe angst.
  
  Ik maakte me los en pakte haar bij haar schouders beet. 'Schei uit, zei ik. 'Ik zei je dat alles goed zou komen. Dus alles komt goed. En hou dat wapen goed vast.' Ik wees naar de Nagant die werkeloos op de werkbank lag. 'Neem hem mee als je weggaat en gebruik hem als het nodig is.'
  
  Ze zuchtte en knikte, terwijl ze zichzelf weer langzaam onder controle kreeg.
  
  'Ik zie je bij de tempel.' Ik vertrok naar de cellen.
  
  'Nick.' vroeg ze. 'Mag ik dan nu flauwvallen?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 26
  
  
  
  
  Er was nog een slachtoffer van de praktijken van dokter Quoi. Een man van ongeveer mijn leeftijd, Europees, groot. Hij grijnsde een heleboel. En kwijlde. Ik vroeg me af hoe die arme stakker hier terecht was gekomen. En dankte mijn privé god dat ik er zelf uit was gekomen.
  
  Ik had er gelijk in gehad dat er geen speciale bewaking op mij op zoek was. Het terrein was rustig. De zon stond al hoog en de lucht trilde van de hitte. De gebruikelijke rijen naar de grond starende monniken waren op weg naar de tempel. Kappen opgeslagen om hun kale koppen te beschermen. Ik ging ongemerkt op in de situatie. Geen kloon te zien. Een uitbarsting van ruw gelach uit een raam van het slaapgebouw vertelde me dat de guerrilla monniken op dit moment nog binnen zaten.
  
  Mijn drie beschermelingen waren tot bedaren gebracht. Binnen in de tempel bij de echte monniken zouden zij veilig zijn.
  
  Ik kreeg ze binnen en legde ze op de geweven bidmatten naast de knielende monniken. Het was koel binnen. Het gevolg van de dikke buitenmuren, of van het ontbreken van passie binnen. De zwijgende monniken zagen eruit als standbeelden. Maar niet als stenen beelden. Steen is aarde en aards, en zelfs het gladste marmer bevat nog zinspelingen op rots, berg en vuil.
  
  Als het mogelijk zou zijn dat beelden van wolken werden gemaakt. dan was dat het. Eén groot tableau van lucht.
  
  Op de voorste rij zag ik Nin Tang. Ik probeerde zijn blik te vangen, maar die was naar binnen gekeerd, gefixeerd op de een of andere abstracte gedachte. Ik ging de tempel uit. Als ik me haastte kon ik nog bij het lab en bij Tara komen. Ik wilde niet dat ze alleen het terrein zou oversteken.
  
  Het weggaan was linker dan het komen. Toen ik de tempel binnenging was ik één van de velen geweest. Nu was ik één van de weinigen. De nepmonniken wisten dat de echte monniken in hun gebed verzonken zaten. En als ik niet echt was en niet nep, dan moest ik Carter wel zijn. Maar misschien ging ik gewoon door met geluk hebben.
  
  Ik probeerde het echt.
  
  Ik speelde het stille-voeten-neergeslagen-ogen nummer, terwijl ik probeerde de pas te houden van een man voor wie tijd en afstand louter sterfelijke en niet ter zake doende dingen zijn. Alleen werd het niet geacht goed te gaan.
  
  Dus het ging niet goed.
  
  Het was niet de eerste kloon die langskwam die toehapte H; gluurde met dichtgeknepen ogen naar de zon. En naar het laboratorium.
  
  Het lab en Tara.
  
  Ik versnelde mijn pas.
  
  Ik neem aan dat dat het deed.
  
  Ze stonden met hun zessen bij een waterput. Ongeveer twintig meter van me vandaan. Zes klonen. Eén van hen keek op tijdens hun gesprek. Hij zag me en begon te schreeuwen. Toen kwamen ze allemaal op me af, eerst de kogels. Ik dook achter een boom en loste een schot. Ik verwondde er één aan zijn schouder, maar hij bleef komen. Ik had nog vier schoten over. Zou ik vier keer roos treffen dan bleven er nog altijd twee klonen in een perfecte gezondheid over. Ik was juist deze situatie aan het overdenken toen de versterking verscheen. De rest van de klonen. Twintig in totaal, nu. Ze kwamen uit hun nest gestroomd en kwamen mijn richting op.
  
  Er bestaat een tijd dat je hard moet lopen.
  
  Dit bijvoorbeeld was die tijd.
  
  Ik ging de enige kant op die er was. Dat betekende dat ik de papavervelden in moest. Als je een vent zoiets stoms in een film ziet doen, weet je dat het met hem is afgelopen. Iedere gek die een steiger beklimt of een vlak veld in rent, geeft zich genadeloos bloot.
  
  Maar soms is er gewoon geen andere keus.
  
  Als ik naar het lab ging, leidde ik ze naar Tara. Als ik ze naar de tempel haalde, dan zou ik anderen in gevaar brengen en mezelf al evenmin veel helpen. Ik had geen enkel plan in mijn hoofd. Geen slimme veldmanoeuvres op lange termijn. De kwestie was niet of ik het overleefde. Maar hoe lang.
  
  Het papaverveld wenkte me als een toneel uit Oz. Een eindeloos tapijt van violette bloemen. Een droomtafereel. Een hoogst onwaarschijnlijk Waterloo.
  
  Ik had een voorsprong van dertig meter en vier kogels. Dat was alles. Daar hield het tellen van mijn zegeningen mee op. Kogels doorploegden de grond aan mijn voeten en veroorzaakten smerige windvlagen, terwijl ze langs mijn schouder snorden. Ik bleef doorrennen en won nog een aantal meters. Ergens in het midden van het veld stond een klein stenen geval. Als ik dat kon bereiken, kon ik het als tijdelijke bescherming gebruiken, als tijdelijke basis.
  
  Carter's laatste carré.
  
  Nu waaierden ze uit en ze probeerden me te omsingelen. Kogels floten om me heen, alsof ik op de tocht stond in een benauwde kamer, ik bereikte het stenen bouwwerk. De deur was op slot. Ik drukte me tegen de muur en keek om me heen. De klonen sloten me in. Twintig identieke gezichten die van twintig verschillende kanten op me afkwamen. Twintig revolvers die naar me wezen.
  
  Ik vuurde op het dichtstbijzijnde doel. richtte precies op de vlek in het midden van het voorhoofd. Kassa. Hij viel parmantig op zijn eigen, met bloemen beladen graf. Weer kwam een regen van schoten van alle kanten op me af. Ze kerfden in de muur achter me, verwondden de bloemen aan mijn voeten, maar om de een of andere reden raakten ze me niet.
  
  Toen snapte ik het.
  
  Nog steeds hadden ze de opdracht me niet te doden. Ze konden niet weten dat Quoi mijn gevangene was en dat zijn lab een paar minuten van de eeuwigheid verwijderd was. Voor zover zij wisten, was ik nog steeds de kip met de gouden eieren. Ze wilden me alleen maar vangen en weer terugzetten in mijn hok. ineens wist ik precies wat ik moest doen. De tegenkansen maakten me niet langer van streek. Winnaars zijn nooit realistisch.
  
  Ik schoot de twee klonen neer die de weg versperden in de richting die ik wilde nemen en maakte dat ik wegkwam. Ik zou het nooit gehaald hebben. Behalve dat toen, op hetzelfde moment. het laboratorium de lucht in ging. Het ging als een kleine vulkaan, deed de grond schudden, spuwde vuur, smeet stenen en balken naar de zon en bleef maar exploderen, bant, bam, bam. En middenin die verlammende verwarring die erop volgde, won ik een aantal meters. Ik snelde het veld over en daverde over alles heen dat mij in de weg stond als een oorlogsgod die een derde divisie club de grond in boort.
  
  Ze begonnen zich te herstellen en zetten de achtervolging in. Dat was precies wat ik wilde. Zij hadden een heleboel tijd verloren en ik had een heleboel voorsprong gewonnen. Deze keer begonnen ze écht te schieten. Maar deze keer ook begonnen ze écht te missen.
  
  Ik bereikte de deuren naar de verblijven van Lao Tzen. Er stond niemand om de deur te bewaken. Geen monniken. Geen guerrillero's. Met die losgebarsten chaos had niemand zich feitelijk op open terrein gewaagd.
  
  Toen ik het kantoor van Lao bereikte, wist ik waarom. De glazen wand was opengeschoven en de wapens waren weg. De Taoïsten deden mee aan mijn plan. Ze hielden de KAN-jongens onder schot, en uit mijn buurt.
  
  Ik vond Lao Tzen en Wing Po in de eetkamer. Twee monniken hielden Nagants op hun hoofden gericht. Ik wuifde de monniken het gebouw uit, terwijl ik van wapen ruilde met één van hen. Zijn zeven schoten tegen die ene die ik nog over had.
  
  In de eetkamer waren twee deuren. Eén naar de gang en één naar de keuken. Ik zette de deur naar de gang op een kier, maar bewerkte het slot. Als de deur dichtging, zat hij ook echt op slot. Vanaf de buitenkant. Zelf stelde ik me bij de keukendeur op, terwijl ik mijn revolver op mijn gevangenen gericht hield. Lao Tzen keek grimmig. Wing Po zag er kwaad uit. Maar ze hadden de handdoek nog niet in de ring geworpen.
  
  Hun reddingstroepen waren immers in aantocht. Lao Tzen's klonen zouden keurig op tijd komen om hen te redden. Tenminste, daar rekenden ze op.
  
  Lao Tzen greep de leuningen van zijn rolstoel beet. 'Geniet van het korte moment van je glorie, Carter. Want ik waarschuw je: het zal maar heel kort duren. Daarbuiten heb ik honderd agenten en twintig nummer één zonen. Je hebt geen schijn van kans.'
  
  'Nou, laten we maar zien,' zei ik. 'In ieder geval zijn je intriges de grond in geboord. Voor het geval dat je het nog niet hebt gehoord, je laboratorium is zojuist de lucht in gevlogen - klonen, documenten, dr. Quoi en de hele sodemieterse bende.'
  
  Wing Po probeerde het met positief denken. 'Dat kunnen we weer herbouwen,' zei hij, meer tegen Lao Tzen dan tegen mij. 'Er zal een nieuwe dokter Quoi komen en een nieuwe generatie van krachtige klonen. In de tussentijd zal onze missie slagen om jouw land lam te leggen. De klonen die dat zullen doen, waren niet in het laboratorium.'
  
  Het enige dat ik wist te zeggen was: 'Blijf maar lekker dromen.' Er klonk geluid op de gang. Gestamp van laarzen. Het opengaan van deuren. De klonen waren aangekomen. Het was nog een kwestie van seconden en zij zouden binnenkomen, samen met mijn oude makker Tsjen-li. Wing Po glimlachte. 'Jij bent nu op het punt ruw gewekt te worden. Je mag dan wel goed zijn, Carter, maar niet goed genoeg voor twintig tegen één.'
  
  'Laten we maar zien,' zei ik weer.
  
  De deur naar de gang ging open en de klonen dromden naar binnen. De hele familie. 'Doe die deur dicht!' zei Lao Tzen. De revolver op zijn hoofd had hem minder afgeschrikt dan de gedachte aan tocht. De deur ging dicht en verzegelde zijn lot.
  
  Ze hadden geen haast om op me af te komen. Ze hadden me met twintig tegen één, en panklaar. Ik liet mijn wapen vallen. Eén hand van me richtte zich op de keukendeur en de andere verdween in de plooien van mijn pij waar ik mijn explosief verborgen hield. Ik kreeg het te pakken. De granaat. Toen wierp ik hem. Als een harde bal. Precies op het hoofd van Lao Tzen. Dubbel prijs! Het kraakte hem bewusteloos en stelde zichzelf tegelijkertijd in werking door het vertrek met de dodelijke rook te vullen. Ik was al de keukendeur uit voor ze goed en wel beseften wat er aan de hand was. Ik deed de deur achter me op slot en ging naar de tempel.
  
  Tara was er. Samen met Nin Tang. Naar zijn zeggen hield de rest van de monniken de KAN-agenten in het slaapgebouw vast. Ze waren allemaal zorgvuldig gebonden en op de grond neergelegd. De echte monniken waren opnieuw baas in hun eigen klooster.
  
  Ik vroeg Tara hem te vragen hoe ze het hadden gevonden wapens te moeten gebruiken en andere mensen echt met de dood te bedreigen. Tara hoorde het antwoord in Szoetoean en richtte zich toen met gesloten ogen weer tot mij. Ze schudde haar hoofd. 'Je zal het niet geloven.' zei ze.
  
  'Probeer het eens,' zei ik. 'Vandaag geloof ik alles.'
  
  'Ze hebben het allemaal heel erg gevonden om die wapens te gebruiken. Daarom,' ze schudde haar hoofd, 'daarom hebben ze er eerst de kogels uit gehaald.'
  
  'Waaat?' Ik keek naar het wapen in mijn hand dat ik met de monnik had geruild. Ik mikte op de open tempeldeur en schoot. Niets. Alleen maar een doffe klik.
  
  Ik schoot in de lach.
  
  Die hele rebellie had zonder kogels plaatsgevonden. Het was het idee van kogels dat het 'm had gedaan. Het feit dat de jongens van KAN hadden gedacht dat er voldoende kogels waren, had hen in de val doen trappen.
  
  Ik keek Nin Tang in de ogen en herinnerde me weer dat hij zei dat ideeën sterker waren dan wapens. Toen dacht ik dat ik het begreep.
  
  Voor eventjes.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 27
  
  
  
  
  Evaluatie is één van die nieuwe woorden die ik haat. Eén van die slechte establishment-gewoontes waarin inspanningen nooit 'intens' zijn, maar 'intensief en waarin troepen nooit gewoon 'uitgestuurd', maar 'tot ontplooiing gebracht' worden. Evaluatie is gewoon een groot woord voor wat ik tegen Hawk zeg wat ik weet, en wat hij mij vertelt wat hij weet, en waarvan wij besluiten het niet aan iemand anders te vertellen.
  
  Tara en ik waren op weg dat te gaan doen.
  
  Het was een van die mooie lentedagen waarin Washington schittert en elk monument een monumentale betekenis schijnt te hebben.
  
  Tara was onplezierig stil in de taxi. Terwijl ze mijn arm stevig vasthield, kauwde ze op haar lip, verzonken in haar eigen niet te vertalen gedachten. Ze was al zo sinds het moment dat het vliegtuig landde. De radio van de chauffeur was afgesteld op één van die stations waar ze oude standaardwerken spelen en op dit moment draaiden ze een nummer van goeie ouwe Cole Porter 'So Near, And Yet So Far.' Zo was zij er ook aan toe.
  
  We reden Dupont Circle op en hielden stil voor een bepaalde niet monumentale deur van 'Amalgated Press and Wire Service'. In ieder geval een betere gevel voor het AXE-hoofdkwartier dan die haveloze Londense theewinkel.
  
  Hawk begroette ons met een voor hem overstelpende geestdrift. Hij keek op van zijn rommelige bureau en gromde.
  
  'Ga zitten,' zei hij. 'Hebben jullie één momentje?'
  
  Hij zat te lezen in een rode, uiterst geheime map, kauwend op zijn niet aangestoken sigaar. Ons kleine gevecht met de klonen was achter de rug, maar hier op het bureau van Hawk ging de oorlog door. Nieuwe zaken. Nieuwe complotten.
  
  Tara keek uit het raam naar de door de zon beschenen boomkruinen. Haar bovenlip stond strak. Ik draaide me om en haalde mijn schouders op. Wat haar dan ook dwars mocht zitten, vroeg of laat zou ze er wel mee voor de dag komen. Zij was één van die vrouwen die zich maar beter niet met pokeren moeten bemoeien. Niet als je van die gevoelens had, tenminste.
  
  In plaats van naar haar, keek ik naar Hawk. Naar het oude, leerachtige gezicht met de jonge, blauwe ogen. Met het soort brein dat je elk adres van een nazi-hol uit 1940 kon vertellen, maar zich niet meer herinnerde welk overhemd hij gisteren droeg.
  
  Eindelijk keek hij op. 'Sorry,' zei hij nors. 'Toen ik eenmaal wist dat jullie veilig waren, verdwenen jullie van mijn prioriteitenlijst.' Hij wendde zich tot Tara. 'Nou, miss Bennet. Hoe vond u het actieve gedeelte van het gevecht?'
  
  Tara glimlachte. Een vreemde, niet overtuigende glimlach. 'Heel leuk,' zei ze rustig. 'Ja, heel leuk. Maar ... Ik geloof niet dat ik het nog een keer zou willen doen.'
  
  'Niet?' Hij trok één wenkbrauw op en wierp een blik in mijn richting. 'Goed, Carter. Jouw beurt. Spuit maar op.' Hij leunde achterover in zijn piepende draaistoel en stak de kapot gekauwde sigaar aan.
  
  'Het meeste weet u al, meneer. We hebben het nest van die klonen gevonden en het vernietigd. Tara heeft zich ontfermd over de klonenembryo's, het laboratorium en de krankzinnige geleerde die daar achter stak. KAN zal niet meer aan het enten slaan. Tenminste niet meer zo lang we leven Ik kreeg Wing Po, Lao Tzen en alle volwassen klonen te pakken. Tenminste al diegenen die zich in Indo-China bevonden
  
  'En wij degene die hier was en die paar die in Londen waren,' onderbrak hij me. 'Ook hebben we hun drugexpert te pakken gekregen. Hoe-heet-die-ook-al-weer?'
  
  'Pam Kon.' ,
  
  'Ja. Die. Die hebben we in verzekerde bewaring en hij heelt alles keurig opgebiecht. Natuurlijk hebben we hem eerst iets van zijn eigen waarheidsserum gegeven.' Hawk trok een grimas. Hij hield net zo van kerende kansen als ik. 'Daar hoeven we ons verder geen zorgen meer over te maken. Dat Featherstone-spektakel is ook opgedoekt. Scotland Yard heeft zich daarmee belast. Schijnt dat ze daar heel wat pegels hebben binnengehaald. En dat geld financierde een heleboel activiteiten van KAN.
  
  Ik vertelde Hawk van de opiumvelden en op welke manier KAN de drughandel als infiltratiemanier had aangewend. Grimmig schudde hij zijn hoofd en drukte zijn sigaar uit alsof hij er een stuk ongedierte mee afmaakte. 'Helaas is die drughandel niet onze rechtsbevoegdheid. Maar ik blijf maar tegen ze volhouden dat achter die verdovende middelen heel wat meer schuilt dan hebzucht alleen.'
  
  Hij zuchtte. 'Misschien dat ze nu wat beter luisteren. In ieder geval is dat speciale papaverveld nu uit de roulatie - naast die Nassau-vestiging die jij hebt gestopt. Dat maken er dan twee.
  
  'En nog honderden om aan te beginnen.'
  
  Hawk schonk me een doordringende blik. 'Duizenden zou het beter benaderen.' Weer wendde hij zich tot Tara. 'Nou.' zei hij. 'eigenlijk zou je tevreden moeten zijn. Jouw ... hoe noemde ik het ook al weer? ... waanzinnige, onvoorstelbare theorie ... nou, hij bleek te kloppen.'
  
  Tara schraapte haar keel. 'U noemde het een godvergeten, idiote droom, meneer.' zei ze effen.
  
  Hawk leek in de war. Misschien voor het eerst in zijn leven. 'Nou, goed,' mompelde hij. 'Ik liet je toch ermee doorgaan, niet?'
  
  'Ja, meneer,' was het enige antwoord dat hij kreeg.
  
  'Goed dan.' Hij maakte zich klaar om ons te laten vertrekken. 'Nog meer?'
  
  Ik knikte. 'Twee dingen. Ik heb die monniken beloofd dat we zouden proberen een nieuw klooster voor ze te vinden. Ergens in een vrij gebied. Ik zou graag mijn woord willen houden. Denkt u dat wij daarvoor kunnen zorgen?'
  
  Hawk maakte een notitie op zijn kladblok. 'Ik geloof dat er een legerbasis is in Zuid-Korea. Laat me dat eerst even nakijken. Ik geloof wel dat we ervoor kunnen zorgen. En je tweede vraag.'
  
  'Roscoe.'
  
  Hawk begon omslachtig een nieuwe sigaar aan te steken. Toen keek hij op en vertelde me over Roscoe. Over die verrekte paraplu en hoe ze hem hadden gevonden.
  
  'Misschien was het beter zo, in zekere zin,' zei hij. Toen liet hij er een barse lach op volgen. 'Godallemachtig, dat is stom om te zeggen.'
  
  Hij draaide zich om in zijn piepende stoel en keek uit het raam. Staarde naar buiten. 'Wat ik wou zeggen, is dat we een hoop slechte rapporten over die Roscoe hebben binnengekregen. Hij werd te oud en te onvoorzichtig. Abington in Londen had toestemming gevraagd hem met pensioen te sturen. Net voor dat zou gebeuren, riep jij hem erbij. Dit zou in ieder geval toch zijn laatste zaak zijn geweest. En ik weet niet hoe Roscoe dat opgevat zou hebben. In zijn goeie tijd was het een puik agent. Het was zijn leven.'
  
  Hawk liet een diepe zucht horen. Ik vroeg me af of hij over zichzelf zat na te denken. Over die dag dat hij zelf onvoorzichtig zou beginnen te worden en iemand de beslissing nam hem met pensioen te sturen. Christus, nu begon ik ook al over mezelf na te denken.
  
  Hawk draaide zich terug van het raam. 'Wat ben je nu van plan?' vroeg hij. 'Eén van je welverdiende, uitheemse vakanties?' Dat was zijn manier om me te vertellen dat hij me een paar weken vrijaf gaf.
  
  Ik keek naar Tara en dacht aan de Rivièra. Of aan Tahiti. Ja, een onbewoond eiland zou ons uitstekend passen. 'Misschien,' zei ik.
  
  'En jij. miss Bennet?' vervolgde hij. 'Jij hebt ook wel wat vrije dagen verdiend. We hebben erop toegezien dat Peter een uitstekende verzorging heeft gekregen, maar misschien willen jullie er samen tussen uit. Jullie met z'n tweeën.'
  
  Ik schakelde over op een hogere versnelling. 'Peter?' ik draaide me naar haar om.
  
  Ze keek mij recht in m'n ogen. 'Peter Hansen,' zei ze zacht.
  
  Peter Hansen, de gewonde held. Wiens naam ze had genoemd in het lab, toen ze me waarschuwde voorzichtig te zijn. 'Mijn man,' besloot ze.
  
  Voor een man die weinig tijd heeft voor takt, maakte Hawk een genereus gebaar. Hij schraapte zijn keel, ging staan en liep naar buiten de gang op.
  
  Tara keek me verdrietig aan. 'Ik hou van hem,' zei ze. 'Ik kan hem niet verlaten. Ik zou het ook niet doen als ik het kon. Maar, Nick, ik vond het zo heerlijk om van jou te houden.' Ze stak haar hand uit, pakte de mijne vast en drukte die tegen zich aan. Ik keek naar haar gezicht. Voor het laatst. Die fascinerende groene ogen, dat bruinrode haar en die dwaze sproeten die er nog steeds zaten. En ik dacht aan het soort leven dat ik voor haar wenste. Een veilig en warm leven waarin de dingen blijven zoals ze zijn en nooit in een nachtmerrie veranderen. Een leven dat ik haar nooit kon beloven. Een leven dat ik nooit kon leven. Een leven dat ik waarschijnlijk nooit zou willen.
  
  'Misschien is het ook maar beter zo, in zekere zin,' zei ik. 'God zal me liefhebben, wat is dat stom om te zeggen.'
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Er was eens een publicatie gewijd aan de experimenten: neem een lichaamscel van iemand, ontwikkel die onder de juiste omstandigheden en je krijgt een duplicaat van die iemand. De dubbelganger zal uiterlijk identiek zijn, hij zal qua capaciteiten identiek zijn.
  
  Nick Carter kon het niet geloven, maar hij moest het wel, toen hij geconfronteerd werd met zulke 'klonen' of identieke dubbelgangers. In dit geval dubbelgangers van een geniale politieke moordenaar met maar één doel: congres, senaat en president van Amerika intimideren en naar zijn hand zetten. En zo de wereldpolitiek vanuit andere opvattingen beheersen.
  
  Nick Carter kan zoveel klonen uitschakelen als hij wil, maar dat is zinloos. En terwijl Amerikaanse senatoren worden vermoord, kent Carter zijn hopeloze taak: stop die productie van klonen en schakel die echte enige moordenaar uit.
  
  Maar kan niet iedere kloon die echte enige man zijn? ...
  
  
  
  
  
  Overzicht eerste 60 delen:
  
  
  
  
  NC 1 Vlucht, spion! ...
  
  NC 2 Schaakmat in Rio
  
  NC 3 Spion in de val
  
  NC 4 Spion in Saigon
  
  NC 5 Fraulein spionne
  
  NC 6 De 13e spion
  
  NC 7 De sexbom-spionne
  
  NC 8 De adellijke spionne
  
  NC 9 Een kogel voor de dictator
  
  NC 10 Spionne in travestie
  
  NC 11 De vlammende draak
  
  NC 12 Het Pendragon-dossier
  
  NC 13 Duel in Israël
  
  NC 14 De gehersenspoelde dubbelganger
  
  NC 15 De gecamoufleerde agent
  
  NC 16 Een web vol spionnen
  
  NC 17 Kidnap in Indonesië
  
  NC 18 Meesterspion in Vietnam
  
  NC 19 De menselijke tijdbom
  
  NC 20 Neo-nazi's in Berlijn
  
  NC 21 Operatie Che Guevara
  
  NC 22 Chinees komplot
  
  NC 23 Cockpit voor de duivel
  
  NC 24 De goudblonde slang
  
  NC 25 De verschrikkelijken
  
  NC 26 Het gevareneiland
  
  NC 27 Het zaad der onderwerping
  
  NC 28 De fatale drug
  
  NC 29 De robijn des oordeels
  
  NC 30 Moskou
  
  NC 31 De gehersenspoelde doders
  
  NC 32 Het dodelijke virus
  
  NC 33 Killers in de nacht
  
  NC 34 De rode wacht
  
  NC 35 Opdracht in Venetië
  
  NC 36 De Germaanse ridders
  
  NC 37 Valkuil op de zeebodem
  
  NC 38 De levende doden
  
  NC 39 De Griekse zevenklapper
  
  NC 40 Het teken van de Mafia
  
  NC 41 De Arabische plaag
  
  NC 42 De Egyptische Mafia
  
  NC 43 Cambodja
  
  NC 44 De kille dood
  
  NC 45 Het mes op de keel
  
  NC 46 Operatie Laatste Oordeel
  
  NC 47 Moordbrigade
  
  NC 48 Bloednacht
  
  NC 49 De slachter van Belgrado
  
  NC 50 De biologische H-bom
  
  NC 51 Tijdklok des doods
  
  NC 52 De dood in Milaan
  
  NC 53 Bloedwraak in het Vaticaan
  
  NC 54 Het Inca-dodeneskader
  
  NC 55 De Cobra-moorden
  
  NC 56 Het Peking-dossier
  
  NC 57 Engeland is in gevaar
  
  NC 58 De Spaanse furie
  
  NC 59 Het teken van de Cobra
  
  NC 60 De wraak van de Azteken
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"